ECLI:NL:RBLIM:2023:6853

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
ROE 22 / 1551
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoeken horeca op basis van bestemmingsplan en brutovloeroppervlak

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 november 2023 uitspraak gedaan in de handhavingsverzoeken van eisers tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem. De eisers stelden dat het gebruik van een perceel voor horeca in strijd was met het bestemmingsplan, omdat de brutovloeroppervlakte van de horeca meer dan de toegestane 500 m2 zou bedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de oppervlakte voor horeca op het perceel niet groter is dan 500 m2, en dat er geen strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat de handhavingsverzoeken van eisers terecht zijn afgewezen, omdat de metingen van de verweerder correct zijn uitgevoerd en de door eisers aangevoerde argumenten niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en hen in de proceskosten niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 22 / 1571 en ROE 22 / 1551

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2023 in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiseres], uit [woonplaats] , eisers (zaak ROE 22 / 1571)
(gemachtigde: mr. C. Lubben),

[eiser 2] , uit [woonplaats] , eiser (zaak ROE 22 / 1551)

(gemachtigde: drs. S.A.N. Geerling),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem, verweerder
(gemachtigde: mr. E.M.G. Haagmans).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [naam derde-partij] uit [woonplaats] (de derde-partij)
(gemachtigde: mr. W. Graafland).

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2021 (het primaire besluit in de zaak ROE 22 / 1571) heeft verweerder besloten om het verzoek om handhaving van eisers af te wijzen.
Bij besluit van 11 november 2021 (het primaire besluit in de zaak ROE 22 / 1551) heeft verweerder besloten om het verzoek om handhaving van eiser af te wijzen.
Bij besluiten van 9 juni 2022 (het bestreden besluit in de beide zaken ROE 22 / 1571 en ROE 22 / 1551) heeft verweerder besloten om de bezwaren van alle eisers gegrond te verklaren, maar de afwijzing van de verzoeken om handhaving in stand te laten.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de beroepen van eisers gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen gevoegd op zitting behandeld op 21 september 2023. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder, de derde-partij en de gemachtigde van de derde-partij.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eisers en eiser (hierna samen: eisers) wonen aan de [adres 1] respectievelijk [adres 2] in [woonplaats] . Zij hebben op 29 juli 2021 respectievelijk 13 september 2021 een verzoek om handhaving ingediend ten aanzien van het perceel [adres 3] in [woonplaats] (hierna: het perceel). Volgens eisers is op het perceel een uitbreiding gerealiseerd aan het hoofdgebouw welke uitbreiding in strijd is met het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] te [woonplaats] ’ [1] (hierna: het bestemmingsplan) omdat de maximaal te bouwen oppervlakte is overschreden. Deze uitbreiding is volgens eisers daarom ten onrechte zonder een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan gerealiseerd. Eisers stellen dat in december 2017 de maximale oppervlakte ten behoeve van de horecabestemming al was bereikt, waardoor verdere uitbreidingen niet meer mogelijk zijn.
2. Naar aanleiding van de verzoeken om handhaving heeft verweerder op
9 september 2021 een controle uitgevoerd op het perceel. Volgens verweerder is, de recentelijk gerealiseerde uitbreiding van het hoofdgebouw meegerekend, de maximale op grond van het bestemmingsplan toegestane oppervlakte ten behoeve van horeca van 500 m2 niet bereikt. Bij de primaire besluiten heeft verweerder besloten om de verzoeken om handhaving van eisers af te wijzen. Eisers hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt.
3. De bezwaarschriftencommissie (hierna: de commissie) heeft in haar advies verweerder geadviseerd om de bezwaren van eisers gegrond te verklaren. Volgens de commissie heeft verweerder namelijk onvoldoende onderzoek gedaan: niet eenduidig is komen vast te staan hoeveel vierkante meter daadwerkelijk voor horeca op het perceel in gebruik is. Daarmee is ook niet duidelijk of al dan niet aan de maximale oppervlakte van 500 m2 (zoals voorgeschreven in artikel 3.5.2 van de bestemmingsplanregels) niet wordt overschreden. De commissie baseert dit op het gegeven dat in de primaire besluiten, ter onderbouwing dat geen sprake is van strijd met artikel 3.5.2, enkel een plaatje van de begane grond is opgenomen, waarin middels een blauwe kleur het gebied voor horeca is aangeduid. Dit plaatje is volgens de commissie slecht leesbaar vanwege de grootte en daarbij zijn ook geen maatvoeringen vermeld. Verder merkt de commissie op dat er geen foto’s van de diverse ruimten zijn opgenomen (waaruit de functie van die ruimtes blijkt) en daarnaast is ook geen duidelijke meting aanwezig. Daarom is volgens de commissie niet objectief bepaalbaar of al dan niet overtredingen hebben plaatsgevonden
4. In navolging van het advies van de commissie heeft verweerder op 22 maart 2022 een nieuwe controle uitgevoerd en zijn de afzonderlijke ruimten, die voor horeca worden gebruikt, ingemeten. Uitkomst van deze meting is volgens verweerder dat de totale oppervlakte die voor horeca in gebruik is 460,3 m2 m2 beslaat en dat deze daarmee in overeenstemming is met artikel 3.5.2 van het bestemmingsplan. Verweerder heeft vervolgens bij de bestreden besluiten de bezwaren van eisers, gezien het motiveringsgebrek, gegrond verklaard en de afwijzing van de handhavingsverzoeken, onder verbetering van de motivering (neergelegd in het controlerapport van de controle van 22 maart 2022), in stand gelaten.
5. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten en hebben hiertegen beroep ingesteld. Op hetgeen eisers in beroep hebben aangevoerd, zal de rechtbank hierna ingaan.
Gronden van beroep
6. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte hun verzoeken om handhaving heeft afgewezen, nu er volgens eisers in strijd met artikel 3.5.2 van het bestemmingsplan meer dan 500 m2 brutovloeroppervlak ten behoeve van horeca aanwezig is op het perceel. Eisers voeren hiertoe - samengevat - het volgende aan. Verweerder heeft volgens eisers in het rapport van de controle van 22 maart 2022 ten onrechte de oppervlakte van een gedeelte van de loods met horecabestemming niet meegeteld als horeca maar als privé opslagruimte. Ook moet volgens eisers de oppervlakte aan detailhandel op het perceel worden meegeteld bij de in artikel 3.5.2 van het bestemmingsplan genoemde maximale oppervlakte. Dit geldt volgens eisers eveneens voor een patio aan de rechterzijde van het gebouw, het woongedeelte en het terras dat is gelegen voor de overdekte doorgang tussen het hoofdgebouw en de loods. Tevens voeren eisers aan dat verweerder de metingen op onjuiste wijze heeft verricht. Ten slotte voeren eisers aan dat de proceskosten in de bezwaarfase dienen te worden vergoed, zoals ook aangegeven door de commissie.
Beoordeling door de rechtbank
Het geschil
7. Het geschil spitst zich toe op de vraag wat wel en niet onder het maximum brutovloeroppervlak van 500 m2 valt, zoals vastgelegd in artikel 3.5.2 van het bestemmingsplan en op de vraag of verweerder op juiste gronden tot de conclusie is gekomen dat aan dit maximum wordt voldaan, zodat er geen grond is voor handhavend optreden.
Is er sprake van een overtreding: wordt voldaan aan het maximum van 500 m2?
8. Uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) volgt - voor zover hier van belang - dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
9. Het perceel heeft op grond van het bestemmingsplan - voor zover hier van belang - de bestemming ‘Horeca’, met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van horeca – ijsboerderij’ die op het gehele perceel rust en de functieaanduiding ‘detailhandel’ voor een deel van het perceel. Ingevolge deze bestemming is, voor zover hier relevant, horeca in de vorm van een ijsboerderij toegestaan, met een bedrijfswoning.
Op grond van artikel 3.5.2 van de regels van het bestemmingsplan mag ter plaatse van het bouwvlak het totale brutovloeroppervlak ten behoeve van de horeca niet meer bedragen dan 500 m2. Het bouwvlak ligt op hetzelfde deel van het perceel als de aanduiding ‘detailhandel, maar is iets groter.
Op grond van artikel 1.24 van de bestemmingsplanregels is het brutovloeroppervlak de
oppervlakte van het gebied dat wordt begrensd door de buitenomtrek van de omringende opgaande scheidingsconstructies, gemeten op vloerniveau.
10. Voor de vraag of sprake is van overtreding van artikel 3.5.2 is van belang op welke functie(s) de in dat artikel opgenomen maximum vloeroppervlakte ziet en wat de feitelijke vloeroppervlakte van die functies ter plaatse is.
11. Over de eerste vraag, op welke functie(s) het gestelde maximum ziet, overweegt de rechtbank als volgt.
11.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat artikel 3.5.2 weliswaar onder de gebruiksregels staat, maar gezien de definitie van “brutovloeroppervlak” ziet op de oppervlakte van bebouwing. Het terras telt dus niet mee, nu hierbij geen sprake is van een “gebied dat wordt begrensd door de buitenomtrek van de omringende opgaande scheidingsconstructies” en een gebied met een “vloerniveau”, zoals uit de definitie van brutovloeroppervlak in artikel 1.24 van het bestemmingsplan volgt.
11.2.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat artikel 3.5.2 enkel ziet op de functie ‘horeca’ zoals expliciet genoemd in het artikel. De bebouwing die wordt gebruikt voor horeca mag dus geen grotere (brutovloer)oppervlakte hebben dan 500 m2. Eisers stelling dat die oppervlakte ook ziet op de ter plaatse ook toegestane detailhandel moet gelet op de formulering van het artikel worden verworpen. Dat geldt ook voor eisers stelling dat privégebruik van de loods moet worden meegeteld. Gebruik voor privédoeleinden – dus ten behoeve van de bedrijfswoning – valt niet onder horeca (het verstekken van etenswaren) maar onder de ter plaatse ook toegestane woonfunctie (wonen in de bedrijfswoning). De rechtbank ziet niet in – los van het feit dat daarop de handhavingsverzoeken niet zien – waarom die woonfunctie niet ook in een deel van de loods mag plaatsvinden. In een eerdere uitspraak over een geschil tussen partijen over de interpretatie van onderhavig bestemmingplan [2] heeft de rechtbank al geoordeeld dat gebruik voor privédoeleinden gelet op de systematiek en de bedoeling van het bestemmingsplan (alleen) toelaatbaar is ter plaatse van het direct bij de bedrijfswoning gelegen, voor publiek afgesloten deel van het perceel. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het gedeelte van de loods dat – zoals ook niet in geschil is – in gebruik is voor privédoeleinden, in dat deel van het perceel.
11.3.
Het maximum van 500 m2 ziet dus alleen op de horecafunctie. Daarbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld de zitgelegenheid, keuken en opslag ten behoeve van de horecafunctie. Het maximum ziet bovendien alleen op het bebouwde gedeelte (omgeven door scheidingsconstructies).
12. Het voorgaande brengt de rechtbank bij de tweede vraag: beoordeeld moet worden of het gebruik voor horeca geen grotere (brutovloer)oppervlakte beslaat dan 500 m2. Dat moet blijken uit de in opdracht van verweerder uitgevoerde controles. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
12.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconstateerd dat een gedeelte van de loods niet voor horeca in gebruik is, en dus niet moet worden meegeteld bij de berekening van het brutovloeroppervlak ten behoeve van horeca, gezien de foto’s van dit deel van de loods, waarop onder meer ijzeropslag en andere opslag – niet voor horecadoeleinden – te zien is.
12.2.
De rechtbank constateert dat verweerder het rapport van de controle van 22 maart 2022 niet deugdelijk heeft opgemaakt nu de in bijlage 4 bij het rapport opgenomen tekening een dusdanig klein formaat heeft, dat hieruit niet de door verweerder verrichte metingen zijn af te lezen. Desalniettemin is uit het dossier en uit hetgeen op zitting naar voren is gebracht naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken dat verweerder zorgvuldige metingen heeft laten uitvoeren. Door middel van laserapparatuur is gemeten dat het totale brutovloeroppervlak circa 555 m2 bedraagt. Hierbij is ook een gedeelte van de loods meegeteld dat niet voor horeca wordt gebruikt, namelijk 94 m2. De rechtbank acht op basis van de foto’s (zoals hiervoor onder 12.1 genoemd) voldoende aannemelijk gemaakt dat het betreffende gedeelte van de loods een aparte ruimte is die bouwkundig is afgescheiden van de rest van de loods en die niet in gebruik is voor horeca. Het totale brutovloeroppervlak ten behoeve van horeca bedraagt op basis van deze meting minder dan de toegestane 500 m2.
12.3.
Eisers hebben deze meting bestreden door een eigen oppervlakte bepaling op basis van de bouwtekeningen en komen op een totaal (bruto)vloeroppervlak van 603 m2. Deze meting vanaf tekening acht de rechtbank minder nauwkeurig dan de door verweerder ter plaatse verrichte metingen. Eisers hebben hierbij ook het gedeelte van de loods meegeteld dat niet ten behoeve van horeca gebruikt wordt. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben gesteld, geen aanleiding om te twijfelen aan de metingen van verweerder. De rechtbank heeft ter zitting met gebruikmaking van de meettool op www.ruimtelijkeplannen.nl bij benadering het totale oppervlak aan bebouwing gemeten en komt, bij die onnauwkeurige meting, ook op een oppervlakte uit die niet groter is dan 500 m2.
13. Het voorgaande betekent dat geen sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan (en dus ook niet van artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder c, van de Wabo). Verweerder heeft dus terecht de verzoeken om handhaving van eisers afgewezen.
Proceskosten in bezwaar
14. De primaire besluiten zijn in bezwaar door verweerder niet herroepen, maar voorzien van een nadere motivering. Deze besluitvorming blijft ook in beroep in stand. Daarom wordt niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase.
Conclusie
15. De beroepen van eisers zijn ongegrond.
16. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Genders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 november 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vastgesteld op 20 december 2018.
2.Uitspraak van 4 juli 2019, ECLI:NL:RBLIM:20196651.