ECLI:NL:RBLIM:2023:6812

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
ROE 21/639
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor woningbouw en ontvankelijkheid aanvraag

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning. De rechtbank Limburg heeft op 22 november 2023 uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert. De eisers betwisten de ontvankelijkheid van de aanvraag om omgevingsvergunning, die door vergunninghouder op 14 augustus 2019 is ingediend. De rechtbank overweegt dat de aanvraag niet buiten behandeling is gesteld en dus ontvankelijk is. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag voldoet aan de voorwaarden van het bestemmingsplan, ondanks dat deze gedeeltelijk buiten het bouwvlak is gesitueerd. De rechtbank concludeert dat verweerder bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 november 2023 en partijen zijn op dezelfde datum geïnformeerd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 21 / 639

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , wonend te [woonplaats] , eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2020 (hierna: het besluit op aanvraag) heeft verweerder aan [vergunninghouder] (hierna: vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [adres] te [woonplaats] .
Bij besluit van 5 januari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het besluit op aanvraag ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Als (opvolgend) gemachtigde heeft zich gesteld mr. N.A. Rijsterborgh, advocaat te Maastricht.
Vergunninghouder heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid om als partij aan het geding deel te nemen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2022. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. N.M.N.L. Janssen als waarnemer voor hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S.E. Leyba, werkzaam bij de gemeente. Voor vergunninghouder zijn [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde partijen in staat te stellen onderling tot overeenstemming te komen. Nadat dit niet mogelijk is gebleken, heeft de rechtbank onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en op 11 oktober 2023 het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. Op 14 augustus 2019 heeft vergunninghouder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een woning op het perceel [adres] te [woonplaats] . Het bouwplan is in strijd met het geldende bestemmingsplan ‘Altweerterheide, Laar, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy’, vastgesteld op 28 juni 2018 en in werking getreden op 17 augustus 2018 (hierna: het bestemmingsplan), omdat de woning gedeeltelijk buiten het bouwvlak is gesitueerd, de nokhoogte van de woning hoger is dan volgens de planregels van het bestemmingsplan is toegestaan en per bouwperceel niet meer woningen zijn toegestaan dan er kunnen worden gebouwd krachtens de afwijkingsmogelijkheden van artikel 17.4.4 van de planregels.
2. Bij het besluit op aanvraag heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan’ (artikel 2.1, eerste lid, onder a, respectievelijk c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo)). Hij heeft daarbij toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo (binnenplans afwijken) in samenhang met de artikelen 17.4.4 en 28.1, sub a, van de planregels.
3. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit op aanvraag. In het kader van de bezwaarprocedure heeft op 6 november 2020 een hoorzitting plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de aanvraag in strijd met artikel 17.4.4, sub b, van de planregels?
5. Eisers voeren – samengevat weergegeven – aan dat verweerder de gevraagde omgevingsvergunning niet met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kon verlenen. Er wordt namelijk niet voldaan aan de cumulatieve voorwaarden zoals genoemd in artikel 17.4.4 van de planregels. Een van de voorwaarden is dat er binnen één jaar na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor de bouw van de woning moet zijn ingediend. Verweerder moet volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) deze planregel letterlijk uitleggen. Dit betekent in dit geval dat er uiterlijk 17 augustus 2019 een ontvankelijke aanvraag moet zijn ingediend. Aan deze voorwaarde wordt niet voldaan, omdat de op 14 augustus 2019 ingediende aanvraag pas na het verstrijken van de genoemde termijn van één jaar compleet is gemaakt voor een inhoudelijke behandeling. De planwetgever heeft bovendien ook bewust ervoor gekozen om, ten behoeve van het in de ‘Structuurvisie Weert 2015’ vastgelegde beleid tot het verkleinen van de planvoorraad, slechts één jaar de kans te bieden om gebruik te maken van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Omdat verweerder, gelet op het voorgaande niet (meer) binnenplans van het bestemmingsplan kon afwijken, had hij de aanvraag moeten kwalificeren als een aanvraag voor het buitenplans afwijken als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo. Dit brengt met zich mee dat niet de reguliere, maar de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is.
5.1.
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling [1] volgt dat een planregel omwille van de rechtszekerheid letterlijk moet worden uitgelegd, nu de rechtszekerheid vereist dat van wat in het bestemmingsplan is bepaald, kan worden uitgegaan. Als de planregels duidelijk zijn, wordt aan een uitleg van de bedoeling van de planwetgever niet toegekomen. De op de plankaart dan wel verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels zijn bepalend voor het antwoord op de vraag of een bouwplan of bepaald gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. De niet bindende toelichting bij het bestemmingsplan heeft slechts in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven, indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in onderlinge samenhang duidelijk zijn.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat artikel 17.4.4 van de planregels een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid bevat om een woning op onderhavig perceel te bouwen. Om daarvan gebruik te kunnen maken, moet aan de voorwaarden zoals genoemd in dat artikel worden voldaan. Een van de voorwaarden is dat er binnen één jaar na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor de bouw van een woning moet zijn ingediend. In de planregels is geen definitie van de term ‘ontvankelijk’ opgenomen. Het is dan ook onduidelijk wat de planwetgever met een ontvankelijke aanvraag heeft bedoeld.
5.3.
Nu een definitie van de term ‘ontvankelijk’ in de planregels ontbreekt, kan voor de betekenis daarvan aansluiting in de wet- en regelgeving [2] worden gezocht. In dat verband overweegt de rechtbank dat in artikel 4:5 van de Awb is opgenomen in welke gevallen het bestuursorgaan kan besluiten om een aanvraag niet in behandeling te nemen. Dit kan zich voordoen als de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de vraag is gesteld waarom in de wettekst wordt gesproken over ‘de aanvraag niet te behandelen’ in plaats van ‘de aanvraag niet ontvankelijk te verklaren’ [3] . Als antwoord hierop is aangegeven dat de term ‘de aanvraag niet behandelen’ inhoudelijk overeenkomt met wat ook wel genoemd wordt ‘de aanvraag/de aanvrager niet ontvankelijk verklaren’, maar dat deze laatste term in de Awb is gereserveerd voor bezwaar- en beroepsprocedures [4] . De rechtbank leidt hieruit af dat een aanvraag als hier in geding niet-ontvankelijk zou worden verklaard (ofwel: niet in behandeling genomen) als er onvoldoende gegevens en bescheiden zijn ingediend voor de beoordeling daarvan, nadat een nadere termijn is gesteld voor het aanvullen van de aanvraag. Daarbij is niet relevant op welk moment de (onvolledige) is ingediend: er dient steeds de gelegenheid te worden geboden een dergelijke aanvraag compleet te maken.
5.4.
In dit geval heeft vergunninghouder op 14 augustus 2019 de aanvraag voor de omgevingsvergunning ingediend. Bij brief van 27 augustus 2019 heeft verweerder hem bericht dat de aanvraag onvolledig is en dat hij bepaalde gegevens moet aanleveren. De conclusie van verweerder was dat de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn om de aanvraag te beoordelen of om de beschikking voor te bereiden. Voor het indienen van de vereiste gegevens is de termijn meerdere malen op verzoek van vergunninghouder tot (uiteindelijk) 27 juli 2020 verlengd. De rechtbank leidt hieruit af dat de aanvraag van vergunninghouder niet buiten behandeling is gesteld, ofwel niet niet-ontvankelijk is verklaard. Zolang de aanvraag niet buiten behandeling is gesteld, ofwel niet niet-ontvankelijk is verklaard, betekent dit volgens de rechtbank dat de aanvraag in behandeling is genomen en dus ontvankelijk is. Daarbij verwijst de rechtbank ook naar de uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2023 [5] waarin de Afdeling oordeelt over het beroep tegen de vaststelling van een ander bestemmingsplan in de gemeente Weert met een vergelijkbare planregel als artikel 17.4.4. In die uitspraak heeft de Afdeling onder andere geoordeeld dat de gemeenteraad in de planregels redelijkerwijs de voorwaarde heeft kunnen opnemen dat er binnen een jaar na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de bouw van woningen moet zijn ingediend. Voor dit oordeel is onder andere als motivering gegeven dat de raad in de zienswijzennota onder de verwijzing naar het eindverslag inspraak voorontwerpplan, dat als bijlage bij het bestemmingsplan is gevoegd, te kennen heeft gegeven dat binnen deze gekozen termijn van éen jaar een ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen zal moeten zijn ingediend en de vergunning dus nog niet hoeft te zijn verleend en dat eventueel
nog ontbrekende gegevens ook hiernanog zouden kunnen worden ingediend [6] .
5.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan de voorwaarde zoals genoemd in artikel 17.4.4, aanhef en onder b, van de planregels is voldaan, waardoor verweerder bevoegd was om een omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Verweerder hoeft het griffierecht en de proceskosten niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Kloos, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 november 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 november 2023

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan door een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de dag van verzending ervan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3579, 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1954, 29 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:3010 en 21 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2401.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2651.
3.Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 221, nr. 4, p. 36.
4.Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 221, nr. 5, p. 66.
5.ECLI:NL:RVS:2023:1838 (onder 14.2).
6.Cursivering door de rechtbank.