ECLI:NL:RBLIM:2023:6649

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
C/03/304042 / HA ZA 22-179
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de gemeenschapsschuld op basis van echtscheidingsconvenant

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de verdeling van een schuld die voortvloeit uit hun echtscheidingsconvenant. De rechtbank heeft op 8 november 2023 een vonnis uitgesproken waarin de verdeling van de gemeenschapsschuld aan de ING Bank van € 18.238,39 wordt vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze schuld een gemeenschapsschuld is waarvoor beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn. Dit betekent dat, indien [eiseres] meer heeft betaald dan haar aandeel van 50%, zij een vordering heeft op [gedaagde] voor het meerdere. De rechtbank heeft ook bepaald dat [gedaagde] aan [eiseres] een bedrag van € 2.903,78 moet betalen, dat betrekking heeft op reeds door [eiseres] aan de ING Bank verrichte rentebetalingen tot en met maart 2022.

De procedure is voortgekomen uit een tussenvonnis van 12 juli 2023, waarin [eiseres] de gelegenheid kreeg om bewijsstukken over te leggen die aantoonden dat de schuld gezamenlijk was aangegaan. [eiseres] heeft verschillende documenten ingediend, waaronder hypotheekaktes en jaaroverzichten van de bank. De rechtbank heeft de argumenten van [gedaagde] verworpen, die stelde dat hij niet op de hoogte was van de schuld en dat de schuld niet in het convenant was opgenomen. De rechtbank oordeelde dat de stellingen van [gedaagde] niet voldoende onderbouwd waren en dat hij op de hoogte had moeten zijn van de inhoud van de hypotheekaktes.

De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij haar eigen kosten draagt. Het vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook al is er mogelijk nog beroep aangetekend.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/304042 / HA ZA 22-179
Vonnis van 8 november 2023
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. R.P.H.W. Haas te Heerlen,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.H.J.M. Stassen te Valkenburg Lb.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 juli 2023
- de akte van [eiseres] met vier producties
- de akte uitlating van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij voormeld tussenvonnis is [eiseres] in de gelegenheid gesteld om bij akte stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat partijen deze schuld gezamenlijk zijn aangegaan ten behoeve van de (eerder door partijen bewoonde) woning aan de [adres 1] te [woonplaats 1] , zoals – bij voorkeur – de schriftelijke geldleningsovereenkomst, voorzien van de handtekeningen van partijen, alsmede de betreffende hypotheekakte. De rechtbank heeft daar nog aan toegevoegd dat, voor zover dat om welke, gemotiveerd aangegeven, reden dan ook niet mogelijk zou zijn, [eiseres] ook daartoe strekkende schriftelijke verklaringen van de bank – zonder dat de rechtbank zich reeds thans over de bewijskracht daarvan uitlaat – in het geding kan brengen.
2.2.
Ter uitvoering hiervan heeft [eiseres] in het geding gebracht:
- de notariële hypotheekakte van 8 augustus 2005,
- de oorspronkelijke notariële hypotheekakte van partijen bij ING Bank van 6 juli 2001;
- een brief van ING Bank van januari 2023, gericht aan [gedaagde] , waarin het jaaroverzicht 2022 betreffende de aflossingsvrije hypotheek van partijen als bijlage is aangehecht; en
- jaaroverzichten van ING Bank over 2016 tot en met 2022.
2.3.
Vaststaat dat partijen in artikel 8 van het echtscheidingsconvenant hebben afgesproken dat, voor zover er
“toch nog schulden en/of bezittingen blijken te bestaan worden die toebedeeld aan de partij die ze heeft aangegaan of verworven”(zie ook rov. 2.2 van het tussenvonnis). Nu de schuld bij ING Bank niet is genoemd in het convenant en uit de door [eiseres] overgelegde stukken eenduidig blijkt dat partijen gezamenlijk de geldlening bij ING Bank zijn aangegaan, dient die schuld overeenkomstig hetgeen [eiseres] en [gedaagde] hierover hebben afgesproken en vastgelegd in artikel 8 van het echtscheidingsconvenant te worden toebedeeld aan beide partijen gezamenlijk.
2.4.
De rechtbank gaat voorbij aan het hiertegen gevoerde verweer van [gedaagde] . Zo zegt [gedaagde] dat hij langer dan een jaar heeft gewerkt aan het opknappen van de woning aan de [adres 2] te [woonplaats 1] , dat in eigendom toebehoort aan [eiseres] . Bij het aangaan van het convenant zijn partijen, aldus [gedaagde] , overeengekomen dat
“ [eiseres] (uiteraard) eigenaresse bleef van deze onroerende zaak en dat de vrouw geheel voor haar rekening zou nemen en volledig en alleen intern draagplichtig zou blijven ten aanzien van de hypothecaire geldleenovereenkomst(en)”randnr. 8, CvA). Hiermee gaat [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank echter voorbij aan de onderbouwde stelling van [eiseres] – de rechtbank verwijst naar de bij akte door [eiseres] overgelegde stukken – dat de (gemeenschappelijke) woning aan de [adres 1] te [woonplaats 1] , gekocht met een hypothecaire lening van partijen gezamenlijk bij de ING Bank, met verlies is verkocht. De restschuld van € 18.238,39 is blijven staan en moet derhalve nog steeds door partijen gezamenlijk worden voldaan. De door [gedaagde] gelegde koppeling tussen de lening en de woning aan de [adres 2] te [woonplaats 1] is derhalve onjuist. In het licht hiervan komt de rechtbank dan ook niet toe aan het door [gedaagde] op dit punt aangeboden bewijs.
2.5.
Aan het oordeel van de rechtbank dat de schuld aan de ING Bank aan beide partijen moet worden toegedeeld doet niet af dat, zoals [gedaagde] zonder nadere onderbouwing heeft aangevoerd, [eiseres] een deel van het geleende bedrag van € 25.000,00 heeft gebruikt voor de aanschaf van een nieuwe keuken in de door haar geërfde woning aan de [adres 2] te [woonplaats 1] . Dat geldt ook voor de (blote) stelling van [gedaagde] dat [eiseres] een deel van de lening heeft gebruikt om de vordering terzake overbedeling aan de broer en zussen van [eiseres] te betalen. De stelling van [gedaagde] dat in de hypotheekakte van 8 augustus 2005 is vermeld
“dat het vestigen van de hypotheek kennelijk mede heeft plaatsgevonden in verband met een regeling van schuldsanering ter zake de hypothecaire leningen, welke oorspronkelijk hebben gerust op het pand [adres 1] [woonplaats 1] (…)”(randnr. 4 van voormelde akte van [gedaagde] ) en dat hem, [gedaagde] , niets bekend was aangaande deze regeling, werpt evenmin een ander licht op de zaak. Bij een en ander dient voor ogen te worden gehouden dat in de hypotheekaktes van 2001 en 2005 expliciet is aangegeven dat de inhoud van de aktes is toegelicht en dat de verschenen personen, waaronder [eiseres] en [gedaagde] , hebben verklaard op volledige voorlezing van de akte geen prijs te stellen en tijdig voor het verlijden van de akte een concept-akte te hebben ontvangen, van de inhoud van de akte te hebben kennis genomen en met de inhoud in te stemmen. [gedaagde] wist dus van de hoed en de rand dan wel behoorde hiervan te weten. Zijn (algemene) verweer dat hij van niets wist en nog steeds niks weet moet derhalve worden verworpen.
2.6.
In het licht van al het voorgaande gaat de rechtbank tot slot voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] haar recht heeft verwerkt dan wel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiseres] zich jegens [gedaagde] beroept op
“een verdeling van de draagkracht bij helfte van deze nog steeds resterende schuld bij de ING-bank”(randnr. 6, akte van [gedaagde] ), nu hij hiervoor onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd en de stellingen die hij in dat kader wél heeft geponeerd geen doel treffen, zoals hiervoor reeds overwogen in rov. 2.4 en 2.5.
2.7.
De vordering van [eiseres] zal mitsdien worden toegewezen, met dien verstande dat de vordering tot herfinanciering door [gedaagde] van zijn aandeel in de schuld zal worden afgewezen, nu het aan [gedaagde] zelf is om te bepalen op welke wijze hij aan zijn verplichtingen in deze wenst te voldoen.
2.8.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd, aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
stelt de verdeling van de tussen partijen ontbonden huwelijksgoederengemeenschap aldus vast dat wordt bepaald dat:
de schuld aan de ING Bank van € 18.238,39 te vermeerderen met de contractuele rente een gemeenschapsschuld is waarvoor beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn en dat indien [eiseres] meer heeft voldaan dan haar aandeel van 50% zij dan voor het meerdere een vordering heeft op [gedaagde] ;
[gedaagde] aan [eiseres] dient te voldoen terzake reeds door [eiseres] aan de ING Bank verrichte rentebetalingen een bedrag van € 2.903,78, berekend tot en met maart 2022;
3.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
3.3.
verklaart het dictum onder 3.1 sub b uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2023.