Uitspraak
RECHTBANK Limburg
1.De verdere procedure
2.De verdere beoordeling
“toch nog schulden en/of bezittingen blijken te bestaan worden die toebedeeld aan de partij die ze heeft aangegaan of verworven”(zie ook rov. 2.2 van het tussenvonnis). Nu de schuld bij ING Bank niet is genoemd in het convenant en uit de door [eiseres] overgelegde stukken eenduidig blijkt dat partijen gezamenlijk de geldlening bij ING Bank zijn aangegaan, dient die schuld overeenkomstig hetgeen [eiseres] en [gedaagde] hierover hebben afgesproken en vastgelegd in artikel 8 van het echtscheidingsconvenant te worden toebedeeld aan beide partijen gezamenlijk.
“ [eiseres] (uiteraard) eigenaresse bleef van deze onroerende zaak en dat de vrouw geheel voor haar rekening zou nemen en volledig en alleen intern draagplichtig zou blijven ten aanzien van de hypothecaire geldleenovereenkomst(en)”randnr. 8, CvA). Hiermee gaat [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank echter voorbij aan de onderbouwde stelling van [eiseres] – de rechtbank verwijst naar de bij akte door [eiseres] overgelegde stukken – dat de (gemeenschappelijke) woning aan de [adres 1] te [woonplaats 1] , gekocht met een hypothecaire lening van partijen gezamenlijk bij de ING Bank, met verlies is verkocht. De restschuld van € 18.238,39 is blijven staan en moet derhalve nog steeds door partijen gezamenlijk worden voldaan. De door [gedaagde] gelegde koppeling tussen de lening en de woning aan de [adres 2] te [woonplaats 1] is derhalve onjuist. In het licht hiervan komt de rechtbank dan ook niet toe aan het door [gedaagde] op dit punt aangeboden bewijs.
“dat het vestigen van de hypotheek kennelijk mede heeft plaatsgevonden in verband met een regeling van schuldsanering ter zake de hypothecaire leningen, welke oorspronkelijk hebben gerust op het pand [adres 1] [woonplaats 1] (…)”(randnr. 4 van voormelde akte van [gedaagde] ) en dat hem, [gedaagde] , niets bekend was aangaande deze regeling, werpt evenmin een ander licht op de zaak. Bij een en ander dient voor ogen te worden gehouden dat in de hypotheekaktes van 2001 en 2005 expliciet is aangegeven dat de inhoud van de aktes is toegelicht en dat de verschenen personen, waaronder [eiseres] en [gedaagde] , hebben verklaard op volledige voorlezing van de akte geen prijs te stellen en tijdig voor het verlijden van de akte een concept-akte te hebben ontvangen, van de inhoud van de akte te hebben kennis genomen en met de inhoud in te stemmen. [gedaagde] wist dus van de hoed en de rand dan wel behoorde hiervan te weten. Zijn (algemene) verweer dat hij van niets wist en nog steeds niks weet moet derhalve worden verworpen.
“een verdeling van de draagkracht bij helfte van deze nog steeds resterende schuld bij de ING-bank”(randnr. 6, akte van [gedaagde] ), nu hij hiervoor onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd en de stellingen die hij in dat kader wél heeft geponeerd geen doel treffen, zoals hiervoor reeds overwogen in rov. 2.4 en 2.5.