ECLI:NL:RBLIM:2023:6646

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
C/03/300598 / HA ZA 22-8
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake gezag van gewijsde en rechtsgeldigheid van besluit tot wijziging van de splitsingsakte

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om de rechtsgeldigheid van een besluit dat op 25 februari 2021 is genomen, waarbij toestemming werd verleend aan [eiseres sub 2] om een berging te bouwen, voorzien van een toegangstrap. Dit besluit is in geschil, waarbij de rechtbank moet beoordelen of het besluit in strijd is met de splitsingsakte en of het gezag van gewijsde van eerdere uitspraken van het gerechtshof en de kantonrechter van toepassing is. De rechtbank heeft eerder in een tussenvonnis van 26 juli 2023 de gedaagden in de gelegenheid gesteld om hun standpunt over het gezag van gewijsde naar voren te brengen. De rechtbank overweegt dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, bindende kracht hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen. De rechtbank concludeert dat het besluit van 25 februari 2021 nietig is, omdat het in strijd is met de wet en de statuten van de splitsingsakte. De rechtbank wijst de vordering van de gedaagden toe en veroordeelt de eisers in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door mr. T.A.J.M. Provaas op 8 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/300598 / HA ZA 22-8
Vonnis van 8 november 2023
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
oorspronkelijk gedaagde in de zaak met zaaknummer C/03/298677 HA ZA 21/581,
niet verschenen,

2.[eiseres sub 2]

3.
[eiser sub 3],
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eisers in het verzet,
tevens eisers in het incident tot voeging,
advocaat: mr. F.H.I. Hundscheid te Sittard,
tegen

1.[gedaagde sub 1] , en2. [gedaagde sub 2] ,

beiden wonende te [woonplaats 2] ,
oorspronkelijk eisers in de zaak met zaaknummer C/03/298677 HA ZA 21/581, gedaagden in het verzet,
tevens gedaagden in het incident tot voeging,
advocaat: mr. L. Isenborghs te Heerlen.
Partijen zullen hierna de [eiseres sub 1] , [eiseres sub 2] , [eiser sub 3] en [gedaagden] worden genoemd.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 juli 2023,
- de akte uitlaten aan de zijde van [gedaagden]
1.2.
Daarna is vonnis bepaald op heden

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank [gedaagden] in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over het beroep van [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] op het gezag van gewijsde zijn van de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 22 september 2022. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar hetgeen zij in dit verband heeft overwogen in rechtsoverweging 4.1 van haar tussenvonnis.
2.2.
Bij voormelde akte (randnr. 8) hebben [gedaagden] gesteld:
“(…) Een eindbeslissing krijgt enkel gezag van gewijsde als zij het dictum (mede) draagt. Het betreft dan bovendien enkel eindbeslissingen zonder welke het dictum niet kan bestaan. Dit is evenwel in onderhavige kwestie uitdrukkelijkniet
het geval.”
2.3.
Dit verweer slaagt, waartoe het volgende.
2.3.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 236 lid 1 Rv hebben beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, bindende kracht in een ander geding tussen dezelfde partijen.
2.3.2.
Het gezag van gewijsde komt volgens vaste rechtspraak toe aan alle voor de berechting van het geschil noodzakelijke beslissingen over rechtsvragen – het declaratief – niet aan zuiver feitelijke of aan ten overvloede gegeven beslissingen.
2.3.3.
In de verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter en het hof was de vraag aan de orde of [gedaagden] zonder redelijke grond hadden geweigerd in te stemmen met de voorgestelde wijziging van de splitsingsakte. In de onderhavige procedure gaat het om de vraag naar de rechtsgeldigheid van het besluit van 25 februari 2021 tot uitbreiding van het souterrain door het bouwen van een berging, waartoe wijziging van de akte van splitsing noodzakelijk is.
2.3.4.
Die rechtsgeldigheid – of het ontbreken daarvan – was echter, zo overweegt de rechtbank, niet redengevend noch relevant voor het oordeel van de kantonrechter en het hof dat [gedaagden] niet zonder redelijke grond hadden geweigerd in te stemmen met de voorgestelde wijziging van de splitsingsakte, op grond waarvan het verzoek van [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] om vervangende machtiging was afgewezen. Zo rept de kantonrechter in zijn beoordeling in de beschikking van 6 januari 2022 met geen woord van de rechtsgeldigheid van het besluit. Bovendien beoordeelt het hof de vraag of het besluit nietig is slechts omdat [gedaagden] zulks ten verwere heeft aangevoerd, en niet omdat dit constitutief is om te komen tot bekrachtiging van de beschikking van de kantonrechter tot afwijzing van het verzoek om vervangende machtiging:
“Volgens [eisers] staat de rechtsgeldigheid van het besluit van 25 februari 2021 niet ter beoordeling van het hof, maar moet de rechtbank Limburg – waar ook een procedure over het besluit loopt – hierover een oordeel geven. Gezien het uitdrukkelijke verweer van [gedaagden] dat het besluit nietig is, mag het hof hierover echter wel degelijk een oordeel geven. (…).”(rov. 2.5.1 van de beschikking van het hof).
Vervolgens overweegt het hof:
“(…). Los van de vraag naar de rechtsgeldigheid van het besluit, zijn [eisers] dus (toch) ontvankelijk in hun verzoek, omdat zij samen ten minste de helft (260/500) van het aantal stemmen in de vergadering van eigenaars vertegenwoordigen.”(rov. 2.5.5 van bedoelde beschikking).
In het licht hiervan komt aan de overweging van het hof dat het besluit nietig is geen gezag toe in deze zaak, nu die niet noodzakelijk is voor de berechting van het onderhavige geschil. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat, ook als het hof had geoordeeld dat het besluit rechtsgeldig was, het hof eenzelfde belangenafweging had gemaakt als het heeft gemaakt in zijn beschikking van 22 september 2022 die heeft geleid tot de bekrachtiging van de beschikking van de kantonrechter. Voorts moet het er – in het spoor van het voorgaande en als het ware in spiegelbeeld – voor worden gehouden dat aan de beslissing van de kantonrechter en het hof dat [gedaagden] niet zonder redelijke grond hebben geweigerd de toestemming voor de toegangstrap met een souterrain te verlenen – een beslissing waaraan wél gezag van gewijsde toekomt – geen afbreuk zou worden gedaan, indien de rechtbank zou oordelen dat het besluit van 25 februari 2021 rechtsgeldig is (hetgeen niet het geval is, waarover hierna meer).
2.4.
Gelet op het voorgaande hebben [gedaagden] , anders dan [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] hebben bepleit, wél belang bij de beoordeling van hun vordering om te verklaren voor recht dat het besluit van 25 februari 2021 nietig is. Daartoe het volgende.
2.5.
Het besluit van 25 februari 2021 brengt een wijziging in de constructie mee die gevolgen heeft voor de goederenrechtelijke situatie. Gelet hierop is een wijziging van de akte van splitsing noodzakelijk overeenkomstig het bepaalde in artikel 5:139 BW. Op grond hiervan had het besluit genomen moeten worden met medewerking van alle appartementseigenaren (zie lid 1 van genoemd artikel) dan wel met een gekwalificeerde meerderheid van vier/vijfde van het totaal aantal stemmen dat door de eigenaren kan worden uitgebracht (lid 2, zie ook artikel 16 van de splitsingsakte 2016). Nu het besluit is aangenomen met 260 van de 500 stemmen, is het in strijd met de wet en de statuten genomen en derhalve nietig. De vordering van [gedaagden] zal mitsdien worden toegewezen, ook ten aanzien van de (niet in het geding verschenen) [eiseres sub 1] .
2.6.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen de [eiseres sub 1] , [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagden] gerezen en tot aan dit geschil begroot op € 124,07 aan kosten dagvaarding, € 309,00 aan griffierecht en
€ 897,00 voor salaris advocaat [1,5 (dgv + akte) x € 598,00], totaal € 1.330,07.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart voor recht dat het op 25 februari 2021 genomen besluit tot, kortweg gezegd,
verlening van toestemming aan [eiseres sub 2] om een berging te bouwen, voorzien van een toegangstrap,
instemming met het wijzigen van de splitsingsakte, aldus dat de te realiseren berging met toegangstrap wordt toegevoegd aan het appartementsrecht van [eiseres sub 2] , en
instemming met de wijzing van de breukdelen, aldus dat:
- de eigenaar van het appartementsrecht met indexnummer 3 (lees: [eiser sub 3] ) gerechtigd is voor 172/511 onverdeeld aandeel;
- de eigenaar van het appartementsrecht met indexnummer 4 (lees: [gedaagden] ) gerechtigd is voor 237/511 onverdeeld aandeel;
- de eigenaar van het appartementsrecht met indexnummer 5 (lees: [eiseres sub 2] ) gerechtigd is voor 99/511 onverdeeld aandeel;
- de eigenaar van appartementsrecht met indexnummer 6 (lees: gezamenlijk eigendom) gerechtigd is voor 3/511 onverdeeld aandeel,
nietig is wegens strijd met de splitsingsakte,
3.2.
veroordeelt de [eiseres sub 1] , [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.330,07,
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2023.