Beoordeling door de rechtbank
Waarover gaat het geschil?
1. Het geschil gaat over de nieuwbouw van een woning aan de [adres 1] te [woonplaats] . De woning is gepland tussen – aan de noordkant – de woning van vergunninghouder aan de [adres 2] en – aan de zuidkant – de woning van eiseres aan de [adres 3] . De gronden waarop de woning van vergunninghouder en zijn partner staan, behoren tot twee verschillende kadastrale percelen, namelijk perceel [kadasternummer 1] (waar hun huidige woning staat) en perceel [kadasternummer 2] (waar de nieuwbouwwoning is gepland). Ter zitting hebben vergunninghouder en zijn partner toegelicht dat hun huidige woning met tuin te groot wordt om te kunnen blijven onderhouden. Om die reden willen zij op het zuidelijke deel van hun tuin, perceel [kadasternummer 2] , een levensbestendige woning voor henzelf bouwen. De huidige woning op perceel [kadasternummer 1] willen zij dan verkopen.
2. Verweerder heeft op aanvraag van vergunninghouder vergunning verleend voor het bouwen en het afwijken van het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder respectievelijk a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Ter plaatse geldt het onherroepelijke bestemmingsplan Kernen [plaats] (hierna: het bestemmingsplan); de gronden waarop de nieuwbouwwoning is gepland, hebben daarin de bestemming Wonen. Verweerder heeft de vergunning tot het afwijken van het bestemmingsplan gebaseerd op artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 2, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
3. De nieuwbouwwoning bestaat visueel uit twee delen. Kort gezegd komt het erop neer dat het zuidelijke deel, aan de kant van het perceel van eiseres, tweelaags is. Dit deel bevindt zich binnen het bouwvlak van 12 meter diep, en blijft met een hoogte van 6,4 meter onder de maximale hoogte van 12 meter die in het bestemmingsplan is vastgesteld. Het noordelijke deel is eenlaags, met een muur op de perceelsgrens met het andere perceel van van 21,18 meter. De afwijkingen waarop de vergunning ziet, zijn de afstand tot de grens met perceel [kadasternummer 1] en de bebouwingsdiepte.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de afwijkingen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening zijn, waarvoor hij onder meer wijst op het akkoord van de dorpsbouwmeester. De belangen die eiseres heeft aangevoerd, worden volgens verweerder niet meer geschaad dan volgens het bestemmingsplan al mogelijk was. Bovendien wijst verweerder erop dat sprake is van een levensbestendige woning met een reëel en niet onevenredig oppervlaktebeslag van de voorzieningen. En door de ligging van het deel van de nieuwbouwwoning waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken, namelijk tegen de grens met perceel [kadasternummer 1] aan, en de vorm van dat deel, namelijk eenlaags, worden volgens verweerder de belangen van derden niet geschaad.
5. Eiseres meent dat haar belangen wel degelijk worden geschaad door de bebouwing die naast haar perceel komt. Haar belangrijkste geschilpunt is het verlies aan licht en privacy. Zij stelt dat verweerder niet heeft onderkend dat het project ook wat betreft de terrasoverkapping op de begane grond afwijkt van het bestemmingsplan doordat de afstand tussen de hoek van de terrasoverkapping en haar perceel 20 centimeter te weinig is. Zij wijst er ook op dat op dat punt sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering vanwege de minimale afstand van 2 meter, genoemd in artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Tot slot betoogt zij dat haar woning minder waard zal worden. Ter zitting heeft eiseres de beroepsgrond over de bevoegdheid van verweerder om toepassing te geven aan artikel 4 van bijlage II bij het Bor ingetrokken.
Is de afstand tot de perceelsgrens van eiseres ook een afwijking van het bestemmingsplan?
6. De rechtbank beoordeelt allereerst of verweerder ook de afstand tussen de terrasoverkapping en het perceel van eiseres als een afwijking van het bestemmingsplan had moeten aanmerken.
7. Ingevolge artikel 25.2.2, aanhef en onder d, van de planregels dient de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2,00 meter te bedragen, waarbij bijgebouwen niet worden meegerekend. In artikel 1.194 van de planregels is het begrip woning gedefinieerd als een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
8. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het terras niet dient voor de huisvesting, zodat de overkapping ervan niet behoort tot de woning in de zin van artikel 1.194 van de planregels. Dat van het overdekte terras wel gebruik kan worden gemaakt en dat het een verlengde van de woning is, zoals eiseres ter zitting heeft betoogd, maakt nog niet dat het voldoet aan de definitie van het begrip woning zoals dat in de planregels is opgenomen. Dit betekent dat artikel 25.2.2, aanhef en onder d, van de planregels niet geldt voor de terrasoverkapping. De rechtbank is daarom van oordeel dat een afstand van 1,80 meter tussen de hoek van de terrasoverkapping en de perceelsgrens van eiseres daarom geen afwijking van het bestemmingsplan vormt.
9. Verweerder is dus terecht ervan uitgegaan dat voor de terrasoverkapping geen vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan nodig was, en alleen een vergunning voor het bouwen. Hieruit volgt dat bij de beslissing om een vergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, verweerder de door eiseres gestelde evidente privaatrechtelijke belemmering voor realisering van de terrasoverkapping terecht niet heeft betrokken. Een evidente privaatrechtelijke belemmering is geen grond voor weigering van een vergunning voor het bouwen als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo.
10. Gezien het voorgaande zijn de afwijkingen van het bestemmingsplan die in deze procedure aan de orde zijn, dus beperkt tot de bebouwingsdiepte en de afstand tot de grens met perceel [kadasternummer 1] dat eveneens van vergunninghouder en zijn partner is.
Is de door verweerder gemaakte belangenafweging onevenredig?
11. Bij de beslissing om gebruik te maken van de bevoegdheid om vergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, dient het bestuursorgaan op grond van artikel 2.12 van de Wabo een belangenafweging te maken. Daarbij dient het bestuursorgaan de ruimtelijke effecten die optreden als gevolg van de afwijking van het bestemmingsplan af te wegen tegen de met de afwijking gediende belangen. De ruimtelijke effecten van wat al op grond van het bestemmingsplan is toegestaan, moeten daarbij buiten beschouwing blijven.De reden daarvoor is dat in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan al een belangenafweging heeft plaatsgevonden ten aanzien van de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat, anders dan eiseres heeft betoogd, verweerder niet de ruimtelijke effecten van het gehele project bij de belangenafweging hoefde te betrekken. De rechtbank toetst of de belangenafweging door verweerder voor eiseres niet onevenredig is uitgevallen.
12. Eiseres klaagt in beroep over het verlies aan licht in haar woning en tuin; ter onderbouwing van haar standpunt heeft ze een bezonningsstudie laten opstellen. De rechtbank stelt allereerst vast dat de nieuwbouwwoning is gepland ten noorden van de woning van eiseres, maar dat de nieuwbouw niettemin – zoals ook in het verslag van de bezonningsstudie is vermeld – leidt tot enig verlies van lichtinval. De oorzaak ervan is echter niet het eenlaagse deel, maar het tweelaagse deel. Zoals hiervoor is overwogen, past het tweelaagse deel binnen het onherroepelijke bestemmingsplan, en worden de ruimtelijke gevolgen van het tweelaagse deel geacht bij de vaststelling van het bestemmingsplan te zijn afgewogen. Dit betekent dat verweerder de vermindering van lichtinval als gevolg van het tweelaagse deel niet mee mocht nemen bij de belangenafweging. De invloed van het eenlaagse deel op de lichtinval zal gezien de situering ervan nihil zijn.
13. Eiseres klaagt in beroep ook over de aantasting van haar privacy als zij gebruik maakt van haar tuin en zwembad. Concreet heeft zij er daarbij op gewezen dat het bouwplan een deur bevat naar het platte dak, dat het bouwplan uitgaat van gewoon glas in plaats van matglas in die deur en het raam ernaast, en dat aan haar kant is voorzien in een badkamerraam op een hoogte van 1,50 meter. De rechtbank stelt met verweerder vast dat deze onderdelen passen binnen het bestemmingsplan. De door eiseres gestelde aantasting van haar privacy is dus het gevolg van het bestemmingsplan en niet van de vergunde afwijking van het bestemmingsplan. Verweerder mocht de door eiseres gestelde aantasting van haar privacy daarom niet meenemen bij de belangenafweging. Voor zover eiseres zich heeft gericht tegen het gebruik van het platte dak als dakterras, stelt de rechtbank vast dat een dakterras niet is aangevraagd en ook niet vergund, zodat dit in deze procedure niet aan de orde is.
14. Eiseres stelt in beroep ook dat haar woning minder waard zal worden. Zoals uit het voorgaande blijkt, zijn de gevolgen van de verleende vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan wat betreft lichtinval en privacy gering. Als eiseres, afgezien van deze ruimtelijke gevolgen, nog vreest voor waardevermindering, dan staat het haar vrij om een verzoek bij verweerder in te dienen voor een tegemoetkoming in planschade. Een dergelijk verzoek staat los van de vergunningverlening en kan dus niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep.
15. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat de belangen van eiseres onevenredig zijn geschaad. Verweerder mocht dus aan de belangen bij vergunningverlening doorslaggevende betekenis toekennen.