ECLI:NL:RBLIM:2023:653

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
03/055594-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging zware mishandeling en mishandeling met tbs-maatregel en gevangenisstraf

Op 31 januari 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en mishandeling. De verdachte, geboren in 1997, heeft op 25 februari 2021 in Heerlen [slachtoffer 1] met een mes in de bovenarm gestoken, wat leidde tot de beschuldiging van poging tot zware mishandeling. Daarnaast heeft hij in de periode van 14 tot 15 februari 2021 [slachtoffer 2] mishandeld door haar te trappen en te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deze feiten heeft bekend en dat er voldoende bewijs is om de beschuldigingen te ondersteunen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens is de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden opgelegd, omdat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte behandeling nodig heeft om de kans op herhaling te verkleinen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. De rechtbank heeft ook het beslag op in beslag genomen goederen behandeld en de voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/055594-21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1997,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M. Broere, advocaat kantoorhoudende te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 12 juli 2022 en 17 januari 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:[slachtoffer 1] met een mes in zijn bovenarm heeft gestoken. Primair is dit ten laste gelegd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en subsidiair als een mishandeling.
Feit 2:heeft geprobeerd om aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar (met kracht) tegen haar hoofd/gezicht te trappen (
primair). Subsidiair is ten laste gelegd dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar te trappen.
Feit 3: [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar te slaan en aan haar haren te trekken.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten bewezen. De verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 1] met een mes in zijn bovenarm heeft gestoken en dit levert een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op (
feit 1 primair). Dat de verdachte [slachtoffer 2] tegen haar hoofd heeft getrapt (
feit 2 primair) is bewezen op grond van de verklaring van [slachtoffer 2] , het door haar opgelopen letsel en de deels bekennende verklaring die de verdachte in eerste instantie bij de politie heeft afgelegd. De verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 2] heeft geslagen (
feit 3). Op grond van de verklaring van [slachtoffer 2] is ook bewezen dat de verdachte aan haar haren heeft getrokken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voor wat betreft feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder feit 2 primair ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat de verdachte [slachtoffer 2] in haar gezicht/tegen haar hoofd heeft getrapt, zodat daarom vrijspraak moet volgen. De verdachte heeft [slachtoffer 2] enkel weggeduwd met zijn voet. Hij heeft hierbij niet haar hoofd/gezicht geraakt en de impact van dit handelen was, gezien het letsel van [slachtoffer 2] , dusdanig dat dit juridisch (enkel) een mishandeling oplevert (
feit 2 subsidiair).
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte [slachtoffer 2] aan haar haren heeft getrokken, zodat hiervoor partiële vrijspraak moet volgen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
Ten aanzien van feit 1 zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), nu de verdachte dit feit ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit.
De rechtbank acht dit feit bewezen op grond van:
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 25 februari 2021; [2]
- het proces-verbaal van bevindingen van 25 februari 2021; [3]
- de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 12 juli 2022.
Feit 2
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij in de late avond van 14 februari 2021 onder aan de trap in het trappenhuis van haar appartementencomplex in Heerlen stond, toen de verdachte, die op ongeveer de vijfde trede van de trap stond, zich omdraaide. [slachtoffer 2] voelde en zag dat de verdachte plotseling met zijn geschoeide voet haar hard schopte wat veel pijn deed. [4]
De verdachte heeft bij de politie op 28 februari 2021 verklaard dat hij [slachtoffer 2] een trap heeft gegeven, waarbij hij [slachtoffer 2] voor zijn gevoel heeft geraakt in haar buik of op haar benen. [5]
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft getrapt. Ter terechtzitting van 12 juli 2022 heeft de verdachte weliswaar verklaard dat hij haar niet heeft getrapt, maar ‘slechts’ heeft weggeduwd met zijn been, maar daarin ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de aangifte op dit punt en aan de eerder door de verdachte afgelegde verklaring dat hij haar getrapt heeft. De rechtbank acht evenwel niet bewezen dat de verdachte [slachtoffer 2]
tegen haar hoofd/gezichtheeft getrapt. Op dit punt bevat het dossier geen steunbewijs voor de aangifte van [slachtoffer 2] , waarbij de rechtbank van belang acht dat het door [slachtoffer 2] opgelopen letsel ook kan zijn ontstaan door het andere geweld dat de verdachte jegens haar heeft gebruikt, zoals het slaan tegen het hoofd (
feit 3). Hieruit volgt dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling). Wel levert dit handelen van de verdachte een mishandeling op (
feit 2 subsidiair).
Feit 3
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte [slachtoffer 2] aan haar haren heeft getrokken. Immers bevat het dossier op dit punt geen ondersteunende bewijsmiddelen voor de aangifte van [slachtoffer 2] . Van dit deel van de tenlastelegging zal de verdachte worden vrijgesproken. Wel acht de rechtbank bewezen dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft geslagen.
De rechtbank zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, Sv, nu de verdachte dit feit ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit.
De rechtbank acht dit feit bewezen gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] van 27 februari 2021; [6]
- de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 12 juli 2022.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1
op 25 februari 2021 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen [slachtoffer 1] met een mes in zijn bovenarm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair
in de periode van 14 februari 2021 tot en met 15 februari 2021 in de gemeente Heerlen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar te trappen;
3
in de periode van 14 februari 2021 tot en met 15 februari 2021 in de gemeente Heerlen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar meermalen te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling
t.a.v. feit 2 subsidiair en feit 3 telkens:
mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Het beroep op noodweerexces
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van feit 3 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft hierbij een beroep gedaan op noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat het slachtoffer de verdachte als eerste heeft geslagen. De verdachte moest zich hiertegen verdedigen en is toen uit woede en boosheid te ver gegaan in zijn handelen.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweerexces, nu naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 2] , waartegen de verdachte zich moest verdedigen. Dat [slachtoffer 2] de verdachte sloeg en dat de verdachte toen in redelijkheid niets anders kon dan geweld gebruiken tegen [slachtoffer 2] , is op grond van het dossier niet aannemelijk geworden. Nu de rechtbank aldus niet aannemelijk acht dat sprake is geweest van een noodweersituatie, kan een beroep op noodweerexces niet slagen.
Toerekeningsvatbaarheid verdachte
De verdachte is tweemaal in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) ter observatie opgenomen en aldaar door een psycholoog en een psychiater onderzocht. De deskundigen komen zowel in het rapport van 25 oktober 2021 als in het aanvullende rapport van 4 juli 2022 tot het advies om de verdachte de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over. Er zijn ook geen andere feiten en omstandigheden naar voren gekomen die ertoe zouden moeten leiden dat de verdachte in het geheel niet gestraft kan worden voor zijn daden. Hij is dan ook strafbaar.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden alsmede de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden. De officier van justitie heeft hierbij de oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden gevorderd, waarbij deze volgens hem dadelijk uitvoerbaar dienen te worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat volstaan kan worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en dat daarnaast een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op zijn plaats is. Het is gelet op de positieve ontwikkeling die de verdachte heeft doorgemaakt niet langer noodzakelijk dat deze voorwaarden aan hem worden opgelegd in het kader van de maatregel van tbs met voorwaarden. Een voorwaardelijke gevangenisstraf vormt een voldoende zware stok achter de deur voor hem om zich niet opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De straf
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige geweldsdelicten. Zo heeft hij [slachtoffer 1] met een mes in zijn bovenarm gestoken en heeft hij zijn ex-vriendin [slachtoffer 2] geslagen en getrapt. De verdachte heeft met zijn gedrag geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hen angst en pijn bezorgd. Deze gebeurtenissen zorgen bovendien niet alleen voor ernstige gevoelens van angst en onveiligheid bij de direct betrokkenen, maar ook voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Gelet op de ernst van de feiten en de impact ervan op de slachtoffers, kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden volstaan met een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan onder meer laten meewegen dat de verdachte reeds meermalen is veroordeeld door de strafrechter, waaronder voor geweldsdelicten. Ook houdt de rechtbank ermee rekening dat de psycholoog en psychiater hebben geconcludeerd dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toegerekend kan worden.
Alles afwegende acht de rechtbank met het oog op vergelding en generale preventie een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden passend voor de bewezen verklaarde feiten. De tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, dient hierop in mindering gebracht te worden. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat zij tot een andere bewezenverklaring komt.
De rechtbank is echter ook van oordeel dat een gevangenisstraf alleen niet volstaat. Om de kans op herhaling te verlagen, is het ook van belang dat de verdachte behandeld wordt. Zoals hierna zal worden overwogen, is de rechtbank van oordeel dat deze behandeling in het kader van een tbs met voorwaarden dient plaats te vinden. Een voorwaardelijke straf zou een te lichte stok achter de deur vormen om ervoor te zorgen dat de verdachte zich aan de voorwaarden houdt.
De maatregel
De deskundigen van het PBC hebben naar aanleiding van de tweede observatie van de verdachte in het PBC geadviseerd om aan de verdachte de maatregel van tbs met voorwaarden op te leggen. Voorwaarden aan de verdachte opleggen in het kader van een voorwaardelijk strafdeel is volgens de deskundigen, gelet op de ernst van de feiten, de gebrekkige ontwikkeling en het permanente onvermogen van de verdachte niet te prefereren. De kans is dan immers aanwezig dat de verdachte zonder begeleiding en zorg vrijkomt als hij zich niet aan de voorwaarden houdt. Een tbs-maatregel met voorwaarden lijkt beter aan te sluiten bij de begeleidingsbehoefte van de verdachte. Hierbij is van belang dat niet wordt aangestuurd op behandeling, maar dat begeleiding voortdurend centraal staat. De deskundigen zien het verhoogd recidiverisico op met het ten laste gelegde vergelijkbare delicten in de vrije maatschappij, maar wijzen erop dat de jarenlange institutionele PIJ-behandeling (met dus onderbouwd beperkt succes) hem zo wanhopig maakt ten aanzien van een plaatsing in een tbs-kliniek, dat daarmee een hoge kans op gevaarlijk gedrag in een klinische tbs-omgeving ontstaat. Derhalve kiezen zij thans niet voor een tbs-maatregel met bevel tot dwangverpleging, maar voor de maatregel van tbs met voorwaarden. Een van de voorwaarden die de deskundigen van het PBC adviseren, is verblijf in een begeleid wonen instelling. De verwachting van de deskundigen is dat met de juiste, geduldige en welwillende sociaal-maatschappelijke begeleiding door personeel dat ervaring heeft met licht verstandelijke beperking en impuls- en agressieregulatieproblematiek, en dat, op dagbasis, heel makkelijk voor verdachte benaderbaar is, gunstig voor verdachte kan uitpakken. Door voornoemde begeleiding kunnen agressie-momenten in frequentie, ernst en omvang worden teruggedrongen, wat een gunstig effect op het recidiverisico heeft.
De reclassering heeft op 21 november 2022 een zogeheten maatregelenrapport uitgebracht. In dit rapport adviseert ook de reclassering om de maatregel van tbs met voorwaarden aan de verdachte op te leggen, met daarbij bijzondere voorwaarden, zoals een contactverbod met de slachtoffers. De reclassering adviseert om niet de voorwaarde van verblijf in een beschermde/begeleide woonvoorziening aan de verdachte op te leggen, omdat verplicht verblijven in een beschermde woonvorm bij de verdachte averechts zal werken en tot veel conflicten en een hoger stressniveau zal leiden. De reclassering wil samen met Kracht in Zorg zoeken naar eigen huisvesting voor de verdachte en adviseert daarom ambulante woonbegeleiding als bijzondere voorwaarde in plaats van verblijf in een woonvoorziening. De reclassering beschrijft dat de geadviseerde bijzondere voorwaarden ook opgelegd zouden kunnen worden in het kader van een voorwaardelijke veroordeling, maar dat het kader van een tbs met voorwaarden een veel steviger stok achter de deur biedt voor de verdachte, zodat de reclassering, in navolging van de deskundigen van het PBC, tbs met voorwaarden adviseert.
Ter terechtzitting van 17 januari 2023 heeft de reclassering haar advies bijgesteld in die zin dat de deskundige [naam deskundige] te kennen heeft gegeven dat hij de voorwaarde van verblijf in een beschermde/begeleide woonvoorziening wel graag opgenomen wil hebben bij de tbs-maatregel, met dien verstande dat de reclassering tot dit verblijf kan overgaan indien en zolang zij dit nodig vindt. [naam deskundige] acht dit van belang voor het geval het niet lukt om in de particuliere sector geschikte huisvesting voor de verdachte te vinden. Voor het overige heeft de reclassering zich aangesloten bij haar eerdere advies.
De rechtbank is met de deskundigen van het PBC en de reclassering van oordeel dat de maatregel van tbs met voorwaarden aan de verdachte opgelegd moet worden. Aan de wettelijke eisen voor het opleggen van de tbs-maatregel is voldaan en de verdachte heeft zich bereid verklaard tot nakoming van de voorwaarden. Het onder 1 bewezen verklaarde feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Uit het rapport van het PBC van 4 juli 2022 blijkt dat er tijdens het begaan van de bewezen geachte feiten bij de verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling aan zijn geestvermogens en dat er een causaal verband bestond tussen die stoornis en de door verdachte gepleegde feiten. De rechtbank is ook van oordeel dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen de oplegging van TBS eist. Zij komt tot dit oordeel op basis van de PBC-rapporten, het maatregelenrapport van de reclassering en hetgeen door de reclassering ter terechtzitting naar voren is gebracht. Bij de invulling van de voorwaarden sluit de rechtbank aan bij de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, met uitzondering van de voorwaarde van verblijf in een beschermde/begeleide woonvoorziening indien en zolang de reclassering dit nodig vindt. De rechtbank ziet weliswaar de meerwaarde in van deze voorwaarde, maar zal hier (thans) niet toe overgaan. De rechtbank wil de vinger aan de pols kunnen houden en toezicht kunnen houden of, en zo ja, naar welke woonvoorziening de verdachte moet gaan indien het niet in de particuliere sector lukt geschikte woonruimte te vinden. In dat geval kan een dergelijke voorwaarde van verblijf in een woonvoorziening middels een vordering tot wijziging van de voorwaarden aan de rechtbank worden voorgelegd.
De rechtbank zal bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste behandeling en begeleiding – opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De dadelijke uitvoerbaarheid gaat in op het moment dat de tenuitvoerlegging van de in deze zaak opgelegde gevangenisstraf eindigt.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [slachtoffer 2] , bijgestaan door mr. S.L.R. Henssen, vordert een bedrag van € 19.026,76 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van
€ 3.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, beide te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het gevorderde bedrag aan materiële schade is opgebouwd uit de volgende schadeposten:
- € 520,10 aan medische kosten;
- € 37,00 aan reis- en vervoerskosten;
- € 255,76 aan verhuiskosten;
- € 18.150,00 als vergoeding voor opgelopen studievertraging;
- € 63,90 aan verlies van verdienvermogen.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] , bijgestaan door mr. K.D. Regter, vordert een bedrag van € 1.693,22‬ ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 1.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, beide te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het gevorderde bedrag aan materiële schade is opgebouwd uit de volgende schadeposten:
- € 110,00 ter vergoeding van kleding;
- € 16,97 aan reiskosten;
- € 1.066,13 aan medische kosten;
- € 444,00 als vergoeding voor het inschakelen van huishoudelijke hulp;
- € 56,12 aan kosten voor het vaststellen van de schade en aansprakelijkheid.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen voldoende zijn onderbouwd en dat deze volledig toegewezen kunnen worden, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2]
De verdediging heeft verweer gevoerd tegen een groot deel van de opgevoerde schadeposten. Zo heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor het opvragen van medische gegevens niet toewijsbaar zijn, aangezien [slachtoffer 2] de medische gegevens zelf had kunnen opvragen zonder extra kosten te maken. Verder heeft de raadsman het causale verband betwist tussen de opgelopen studievertraging en de verhuiskosten enerzijds en de door de verdachte gepleegde feiten anderzijds. De gevorderde vergoeding voor verlies van verdienvermogen is volgens de raadsman onvoldoende onderbouwd. Tot slot heeft de raadsman verzocht om de omvang van de immateriële schade op een lager bedrag dan gevorderd vast te stellen, nu onvoldoende is onderbouwd dat [slachtoffer 2] als gevolg van het handelen van de verdachte ook geestelijk letsel heeft opgelopen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
De raadsman heeft betwist dat de opgevoerde kosten voor het opvragen van medische gegevens voor vergoeding in aanmerking komen. Verder heeft de raadsman verzocht om de omvang van de immateriële schade op een lager bedrag dan gevorderd vast te stellen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2]
vordert vergoeding van diverse materiële schadeposten. De gevorderde medische kosten en reis- en vervoerskosten zijn voldoende onderbouwd en zijn door de verdediging onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dat [slachtoffer 2] niet zelf de medische informatie heeft opgevraagd bij de huisarts maakt niet dat zij geen aanspraak kan maken op vergoeding van deze schade. De kosten zijn immers gemaakt en komen naar redelijkheid voor vergoeding in aanmerking. Het voorgaande betekent dat de gevorderde medische kosten en reis- en vervoerskosten geheel worden toegewezen.
[slachtoffer 2] maakt daarnaast aanspraak op vergoeding van verhuiskosten. Ten aanzien van dit deel van de vordering zal de rechtbank [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank is, mede gelet op hetgeen de verdediging hierover naar voren heeft gebracht, namelijk van oordeel dat [slachtoffer 2] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij als gevolg van de door de verdachte gepleegde feiten moest verhuizen. Het causale verband staat dan ook niet voldoende vast.
Voor zover de vordering ziet op vergoeding van opgelopen studievertraging zal de rechtbank [slachtoffer 2] hierin niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank is, mede gelet op hetgeen de verdediging hierover naar voren heeft gebracht, namelijk van oordeel dat [slachtoffer 2] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij als gevolg van de door de verdachte gepleegde feiten de studievertraging heeft opgelopen. [slachtoffer 2] in de gelegenheid stellen dit onderdeel van de vordering nader toe te lichten en te onderbouwen, zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafproces.
[slachtoffer 2] maakt voorts aanspraak op vergoeding van verlies van verdienvermogen. Zij heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat deze schadepost het gevolg is van de door de verdachte gepleegde feiten, de schadepost is ook voldoende onderbouwd en door de verdediging onvoldoende weersproken. Deze schadepost wordt dan ook geheel toegewezen.
[slachtoffer 2] maakt tevens aanspraak op vergoeding van immateriële schade. Dat zij als gevolg van het handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen, staat vast. De grond voor immateriële schadevergoeding is hiermee gegeven (artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW)). De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de omvang van de immateriële schade op een lager bedrag dan gevorderd vastgesteld dient te worden. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het gevorderde bedrag, mede gelet op vergelijkbare jurisprudentie, te hoog is. De rechtbank acht een vergoeding van € 500,00 passend en billijk voor de door [slachtoffer 2] geleden schade als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en zal daarom dit bedrag toewijzen. Voor het meergevorderde wordt de vordering van [slachtoffer 2] afgewezen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
vordert vergoeding van diverse materiële schadeposten. Deze schadeposten betreffen vermogensschade in de zin van artikel 6:96 lid 1 BW en door de benadeelde partij is voldoende onderbouwd dat deze posten het rechtstreekse gevolg zijn van het door de verdachte gepleegde feit. De schadeposten zijn door de verdediging onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dat [slachtoffer 1] niet zelf de medische informatie heeft opgevraagd bij de huisarts maakt, zoals hiervoor ten aanzien van [slachtoffer 2] al is overwogen, niet dat hij geen aanspraak kan maken op vergoeding van deze kosten. Het voorgaande betekent dat de rechtbank de stellingen van [slachtoffer 1] volgt en dat de vordering tot vergoeding van materiële schade geheel wordt toegewezen.
[slachtoffer 1] maakt tevens aanspraak op vergoeding van immateriële schade. Dat hij als gevolg van het handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen, staat vast. De grond voor immateriële schadevergoeding is hiermee gegeven (artikel 6:106 lid 1 onder b BW). De rechtbank is, gelet op vergelijkbare jurisprudentie en gelet op de inhoud van het dossier, van oordeel dat het door [slachtoffer 1] gevorderde bedrag een passende en billijke vergoeding vormt voor de door hem geleden schade. Het gevorderde bedrag aan immateriële schade wordt daarom geheel toegewezen.
Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente en de rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen aan de verdachte.

8.Het beslag

In het dossier bevinden zich een beslaglijst met daarop een geldbedrag van € 146,50, hennep, een telefoontoestel en een zwarte tas van het merk Kenzo.
De hennep wordt onttrokken aan het verkeer op grond van het bepaalde in artikel 13a van de Opiumwet.
De telefoon zal worden bewaard ten behoeve van diegene die redelijkerwijze als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De tas en het geld kunnen worden teruggegeven aan de verdachte, nu het strafvorderlijk belang zich hier niet tegen verzet.

9.Voorlopige hechtenis

Gelet op de op te leggen straf zal de rechtbank het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 36f, 37a, 38, 38a, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 13a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder feit 2 primair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 primair, 2 subsidiair en 3 tot een gevangenisstraf van 11 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Tbs-maatregel
- gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden, waaraan de verdachte zich gedurende de duur van de maatregel dient te houden:
1. de veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
2. de veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- de veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
- de veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van de veroordeelde vast te stellen.
- de veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
- de veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
- de veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken.
- de veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
- de veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
- de veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht.
3. de veroordeelde laat zich behandelen door Radix F-Fact of een soortgelijke zorgverlener, indien en zolang de reclassering dit nodig acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
4. de veroordeelde laat zich begeleiden door Kracht in Zorg of een soortgelijke instelling, indien nodig en zolang de reclassering dat nodig acht.
5. de verdachte zal op geen enkele wijze -middellijk of onmiddellijk- in contact treden, contact zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1998 te [geboorteplaats 2] , en [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 3] 1985 in [geboorteplaats 3] .
- Geeft opdracht aan de reclassering de terbeschikkinggestelde bij de naleving van die aanwijzingen hulp en steun te verlenen.
- bepaalt dat de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 1.121,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
15 februari 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening. Voornoemd bedrag bestaat uit een bedrag van € 621,00 ter vergoeding van materiële schade en € 500,00 ter vergoeding van immateriële schade;
  • verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk ten aanzien van de vordering tot vergoeding van opgelopen studievertraging (ad € 18.150,00)en ten aanzien van de vordering tot vergoeding van verhuiskosten (ad € 255,76);
  • wijst de vordering ten aanzien van het meergevorderde aan immateriële schadevergoeding af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van € 1.121,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 21 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt de verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 3.193,22, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening. Voornoemd bedrag bestaat uit een bedrag van € 1.693,22 ter vergoeding van materiële schade en € 1.500,00 ter vergoeding van immateriële schade;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 3.193,22, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 41 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Beslag
  • onttrekt aan het verkeer de inbeslaggenomen hennep (omschrijving PL2300-2021029492-G1396901);
  • gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte:
€ 146,50;
Kenzo-tas (omschrijving PL2300-2021029492-1396659);
- gelast de bewaring van het volgende in beslag genomen voorwerp ten behoeve van de rechthebbende:
- de telefoon (omschrijving: PL2300-2021029492-1396661);
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. H.M.J. Quaedvlieg en
mr. K. Mestrom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 31 januari 2023.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 25 februari 2021 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in zijn bovenarm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair
hij op of omstreeks 25 februari 2021 in de gemeente Heerlen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in zijn bovenarm te steken;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij in of omstreeks de periode van 14 februari 2021 tot en met 15 februari 2021 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 2] (met kracht) in/tegen haar gezicht/hoofd heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 14 februari 2021 tot en met 15 februari 2021 in de gemeente Heerlen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar te trappen;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij in of omstreeks periode van 14 februari 2021 t/m 15 februari 2021 in de gemeente Heerlen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar meermalen, althans eenmaal te slaan en/of aan haar haren te trekken;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie districtsrecherche Parkstad-Limburg, proces-verbaalnummer LB2R021023, gesloten op 8 maart 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 122.
2.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 13-15.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 21-22.
4.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , pagina 67-68.
5.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 107.
6.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 67-68.