ECLI:NL:RBLIM:2023:650

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
ROE 21/2006
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor appartementen in Maastricht; toetsing aan bestemmingsplan en vertrouwensbeginsel

Op 27 januari 2023 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, vertegenwoordigd door C.H.P. Hendrix, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, vertegenwoordigd door T. Goessens. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 22 december 2020 is verleend aan LEA Immobilienvermittlungs GmbH voor het realiseren van appartementen in een bestaand pand aan de [adres] te [plaats]. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 15 juni 2021, waarin hun bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 december 2022.

Eisers voeren verschillende gronden aan tegen de vergunning, waaronder dat de vergunning in strijd is met de Ladder voor duurzame verstedelijking, dat er onvoldoende parkeercapaciteit is en dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning is verleend in overeenstemming met de bestemmingsplannen en dat de belangenafweging door verweerder correct is uitgevoerd. De rechtbank oordeelt dat de vergunning niet in strijd is met de Ladder, omdat deze is verleend op basis van een kruimelgevallenlijst. Ook de argumenten van eisers over parkeercapaciteit en het vertrouwensbeginsel worden verworpen.

De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de omgevingsvergunning te verlenen. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2006
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2023
in de zaak tussen
[eiser 1] en [eiser 2], te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: C.H.P. Hendrix),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigde: T. Goessens).
Als derde-partij (vergunninghouder) heeft aan het geding deelgenomen:
Meyme Properties BV, te Maastricht
(gemachtigde: mr. L.M. Bishop).
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van appartementen in het bestaande pand aan de [adres] te [plaats] .
Bij besluit van 15 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2022. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghouder is verschenen haar directeur/eigenaar [naam] .
Beoordeling door de rechtbank
Inleiding.
1. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan de toenmalige eigenaar van het pand (LEA Immobilienvermittlungs GmbH), naar aanleiding van zijn aanvraag van 2 maart 2020, een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van appartementen in het bestaande pand aan de [adres] te [plaats] . De vergunning heeft betrekking op het volledig ‘omzetten’ van het pand naar woningen (101) daarnaast worden er twee bouwlagen toegevoegd aan de voorzijde van het pand voor het realiseren van twee penthouses.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt -kort weergegeven- dat na afweging van de relevante belangen de vergunning verleend kon worden. In dit verband stelt verweerder dat sprake is van een kwalitatief stedenbouwkundig hoogwaardig plan dat de woonkwaliteit en de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving ten goede zal komen. Er is, volgens verweerder, ook geen sprake van een onevenredige toename van de verkeersaantrekkende werking en geen toename van de parkeerbehoefte. Met betrekking tot het wegverkeerslawaai stelt verweerder dat uit akoestisch onderzoek blijkt dat de maximale ontheffingswaarde overal wordt gerespecteerd. Voor wat betreft de ecologie is er een stikstofrapportage overgelegd, waaruit blijkt dat er geen vergunningplicht is op grond van de Wet natuurbescherming. Er is ook geen sprake van strijd met het lokale en regionale woonbeleid, omdat de (van toepassing zijnde) bestemming ‘Gemengd’ wonen in de vorm van woningen rechtstreeks toestaat.

3.Eisers voeren in beroep aan -kort samengevat- dat:

1.de vergunning is verleend in strijd met de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder). Er bestaat geen inzicht in de behoefte aan de beoogde woningen en de te vestigen doelgroep is niet bekend;
2.de belangenafweging en het besluit onvolledig is en onjuist geformuleerd, omdat de planologisch-juridische situatie onjuist is weergegeven;
3.in het besluit onvoldoende is gegarandeerd dat zal worden voorzien in de benodigde parkeercapaciteit;
4.de vergunning is verleend in strijd met het Mor en het Bouwbesluit, omdat sprake is van nieuwbouw met de bijbehorende eisen en voorwaarden;
5.in de nabijheid van het pand een gastransportleiding is gelegen. Verweerder heeft geen rekening gehouden met de risico’s hiervan;
6.verweerder in strijd handelt met het vertrouwensbeginsel. In dit verband wordt aangevoerd dat verweerder in zijn brief van 12 mei 2016 heeft gesteld dat woongelegenheid voor studenten op deze locatie niet is toegestaan. Er is geen sprake van een ‘misverstand’ zoals vermeld in het bestreden besluit;
7.de besluitvorming niet voldoet aan de gemeentelijke ‘Beleidslijn voor de toepassing van de Wet Bibob’ en de ‘Beleidslijst Wet Bibob omgevingsvergunning – bouwactiviteit gemeente Maastricht’. Er lijkt geen sprake te zijn van een uitgevoerde ‘Quickscan’ (financiering);
8.verweerder duidelijkheid dient te creëren over de financiering van onderhavig project door de huidige eigenaar;
9.het aantal woningen in andere bestemminsplannen wel wordt begrensd. Aldus wordt, volgens eisers, met twee maten gemeten door verweerder.
Toetsingskader.
4. Het bouwplan is gelegen in het bestemmingsplan ‘Maastricht Zuidwest’ met de bestemming ‘Gemengd’ en het Facetbestemmingsplan ‘Parkeren’. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de regels van het bestemmingsplan ‘Maastricht Zuidwest’:
-uitbreiden hoofdgebouw (artikel 6.2.1 sub c);
-goot- en bouwhoogte (artikel 6.2.1 sub d en e);
-bouwen buiten het bouwvlak (artikel 6.2.1 sub a);
-realiseren van nieuwe buitentrappen (artikel 27.1).
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor kan voor verlening van een omgevingsvergunning voor bijbehorende bouwwerken of een uitbreiding daarvan worden afgeweken van de bepalingen van het bestemmingsplan (de zogenaamde ‘kruimelgevallen’).
Is de vergunning verleend in strijd met de zogenaamde ‘Ladder’ ?
5. Op grond van artikel 5.20 van het Bor moet enkel aan artikel 3.1.6 van het Bro (de Ladder) worden voldaan indien de vergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder 1, sub
3van de Wabo. In het onderhavige geval is buitenplans afgeweken op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder 1, sub
2van de Wabo (kruimelgevallenlijst). Dit betekent, naar het oordeel van de rechtbank, dat de Ladder niet van toepassing is. Deze beroepsgrond moet dan ook worden verworpen.
Heeft verweerder het bouwplan getoetst aan alle geldende (facet)bestemmingsplannen (planologisch-juridische situatie) ?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in het primaire besluit de bestemmingsplanregels waaraan de aanvraag voldoet, waaronder de facetbestemmingsplannen ‘Short Stay’, ‘Woningsplitsing en woningomzetting’ en de dubbelbestemming ‘Leiding-Gas’ niet specifiek benoemd en uitgewerkt moeten zijn. Er is volstaan met het benoemen van de strijdigheden met de planregels en een uiteenzetting van de vereiste belangenafweging dienaangaande. Door eisers is niet onderbouwd dat er ook strijdigheid zou zijn met andere planregels dan door verweerder in het primaire besluit vermeld. Deze beroepsgrond moet dan ook worden verworpen.
Is er voldoende parkeercapaciteit ter plaatse ?
7. Op grond van artikel 3 van het ter plaatse geldende ‘Facet bestemmingsplan Parkeren’ dient er voldoende parkeergelegenheid te worden gerealiseerd en/of in standgehouden. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan aan het beleid: ‘Parkeernomen Maastricht 2017’ (Parkeernota).
8. Verweerder heeft in het bestreden besluit door middel van een berekening uiteengezet dat de parkeerbehoefte in de nieuwe (vergunde) situatie is afgenomen ten opzichte van de bestaande situatie (kantoor functie). De rechtbank stelt vast dat deze berekening conform de Parkeernota is gemaakt. Met betrekking tot de stelling van eisers ter zitting dat verweerder het aantal parkeerplaatsen voor bezoekers niet zou hebben meegenomen in zijn berekening van de parkeerbehoefte, overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat dit onderdeel uitmaakt van de toepasselijke parkeernorm uit de parkeernota. Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist zou zijn.
9. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat wordt voldaan aan het facetbestemmingsplan Parkeren. Hierbij is naar het oordeel van de rechtbank ook nog van belang dat het feitelijk aantal parkeerplaatsen ten tijde van de kantoorfunctie 27 bedroeg en in de nieuwe (vergunde) situatie 32. Bovendien heeft vergunninghouder zich, voorzover nodig, bereid verklaard het aantal parkeerplaatsen te vergroten.
Heeft verweerder in strijd gehandeld met het vertrouwensbeginsel ?
10. Eisers voeren in dit verband aan dat de burgemeester van Maastricht hen in haar brief van 12 mei 2016 heeft toegezegd dat woongelegenheid voor studenten op onderhavige locatie niet is toegestaan. Omdat bewoning van de te realiseren appartementen door studenten bij de vergunning niet wordt uitgesloten handelt verweerder, volgens eisers, in strijd met het vertrouwensbeginsel.
11. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de brief van 12 mei 2016 met als onderwerp: de opening van een tijdelijke dependance van het AZC, niet aan eisers persoonlijk is gericht maar aan de bewonerscommissie [naam bewonerscommissie] . De zin: “woongelegenheid voor studenten is op de locatie niet toegestaan”, betreft naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de context, een (onjuiste) interpretatie van de burgemeester van het bestemmingsplan. Hieraan kan door eisers niet het vertrouwen worden ontleend dat bewoning van het pand door studenten in de toekomst (dat wil zeggen na sluiting van het AZC) helemaal niet meer mogelijk zou zijn. Dit betekent dat het beroep van eisers op het vertrouwensbeginsel moet worden verworpen.
Is het aantal woningen ten onrechte niet begrensd door verweerder ?
12. Niet in geschil is dat in het bestemmingsplan ‘Maastricht Zuidwest’ binnen de bestemming ‘Gemengd’ geen maximum/beperking aan het aantal woningen is gesteld. Eisers hebben destijds tegen de vaststelling van dit bestemmingsplan geen rechtsmiddelen aangewend. Het feit dat in andere bestemmingsplannen wel een begrenzing van het aantal woningen is opgenomen, betekent niet dat dit in het onderhavige bestemmingsplan ook zou moeten, aangezien verweerder voor de verschillende delen van de stad een ander beleid mag voeren.
13. Met betrekking tot de stelling van eisers dat er onduidelijkheid bestaat over het aantal te realiseren appartementen/woningen, overweegt de rechtbank dat uit de aanvraag en de vergunning duidelijk blijkt dat sprake is van 103 woningen (101 appartementen + 2 penthouses). Dat in het akoestisch/ecologisch-onderzoek een ander aantal wordt genoemd, is niet maatgevend. Ook deze beroepsgrond moet derhalve worden verworpen.
Kunnen de overige beroepsgronden van eisers leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit (relativiteitsvereiste) ?
14. Op grond van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

15.De rechtbank is van oordeel dat de door eisers aangevoerde argumenten/

beroepsgronden met betrekking tot (toetsing aan) het Mor/Bouwbesluit, de gastransportleiding en de Wet Bibob/financiering van het project, betrekking hebben op rechtsregels die niet strekken tot de bescherming van de belangen van eisers, omdat zij geen eigenaren, bewoners of gebruikers zijn en/of worden van het pand [adres] . Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij desondanks in hun belangen (kunnen) worden geschaad.
16. Met betrekking tot de Bibob-toets merkt de rechtbank nog op dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat deze toets inmiddels heeft plaatsgevonden met een voor vergunninghouder positief resultaat. Dit betekent dat deze (overige) beroepsgronden moeten worden verworpen.
Conclusie.
17. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten onderhavige omgevingsvergunning te verlenen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Krens, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2023
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 27 januari 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.