3.2.Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning ongegrond verklaard. Aan dit bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat voor de activiteit ‘bouwen’ geen sprake is van de in artikel 2,10, eerste lid, onder a, b, c, en d van de Wabo opgenomen weigeringsgronden. Ook heeft verweerder de aangevraagde airco niet strijdig geacht met de geluidsnormen van het Bouwbesluit die golden ten tijde van indiening van de aanvraag en heeft verweerder het verlenen van de omgevingsvergunning niet in strijd geacht met het fair play-beginsel.
4. Eiser is het niet eens met de bestreden besluiten en heeft daartegen beroep ingesteld. Hij voert -kort gezegd- aan dat de airco te dicht op de erfgrens staat en voor geluidsoverlast zorgt. Ook stelt eiser dat sprake is van strijd met het fair-play beginsel en het verbod van détournement de pouvoir. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat de airco in strijd is met de redelijke eisen van welstand vanwege de uitstraling en grootte van de airco en dat plaatsing van de airco in strijd is met het beleid van verweerder, zodat de omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend.
5. De rechtbank zal hieronder aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde gronden, beoordelen of verweerder in redelijkheid tot de bestreden besluiten heeft kunnen komen. De rechtbank zal hierna beoordelen of verweerder in het bestreden besluit I op juiste gronden van handhavend optreden heeft kunnen afzien. De rechtbank zal daartoe eveneens beoordelen of verweerder de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ had mogen verlenen en deze omgevingsvergunning in het bestreden besluit II op juiste gronden heeft gehandhaafd.
De inhoudelijke beoordeling
Beginselplicht tot handhaving
6. Aan het bestreden besluit I, waarbij de afwijzing van het verzoek tot handhaving is gehandhaafd, heeft verweerder ten grondslag gelegd dat niet (langer) sprake is van een overtreding vanaf het moment dat de omgevingsvergunning is verleend, waardoor verweerder niet (langer) bevoegd is om handhavend op te treden. De verleende omgevingsvergunning heeft daarom voor verweerder aanleiding gegeven om het verzoek om handhaving van eiser af te wijzen. In geschil is de vraag of verweerder op juiste gronden een omgevingsvergunning heeft verleend en vervolgens op die grond van handhaving heeft kunnen afzien.
7. De rechtbank stelt bij de beoordeling van het bestreden besluit I het volgende voorop. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
8. Om te kunnen beoordelen of verweerder op juiste gronden van handhaving heeft kunnen afzien, dient de rechtbank te beoordelen of verweerder op juiste gronden in het bestreden besluit I heeft geconcludeerd dat geen sprake was van een overtreding. Nu deze beoordeling inhoudelijk samenhangt met het bestreden besluit II ten aanzien van de verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van de airco, zal de rechtbank dat hierna gezamenlijk behandelen.
Concreet zicht op legalisatie; is de omgevingsvergunning op juiste gronden verleend?
9. Bij de beoordeling van het bestreden besluit II is het volgende van belang.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd wordt in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit 2012, (b) strijd met de Bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand. Uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo volgt dat het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk een gebonden bevoegdheid is. Dit wil zeggen dat een omgevingsvergunning voor deze activiteit slechts wordt geweigerd indien zich een van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo opgenomen weigeringsgronden voordoet. Doet geen van deze weigeringsgronden zich voor, dan moet de omgevingsvergunning door verweerder worden verleend (dit wordt ook wel “de gebonden beschikking” genoemd). De wet laat in het geval van een gebonden beschikking geen ruimte om belangen van derden (zoals eiser) bij de besluitvorming te betrekken. Deze belangen worden geacht reeds te zijn afgewogen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan.