ECLI:NL:RBLIM:2023:6489

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
03.175570.23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van doodslag en veroordeling voor mishandeling met dodelijke afloop na trap in het water

Op 14 juli 2023 vond er een tragisch voorval plaats op de Maaspromenade te Maastricht, waarbij de verdachte, [verdachte], het slachtoffer, [slachtoffer], een trap gaf terwijl deze op de rand van de kademuur stond. Door deze actie viel het slachtoffer in het water en verdronk. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van doodslag. Echter, de rechtbank achtte de mishandeling bewezen, aangezien de verdachte het slachtoffer een trap gaf, wat leidde tot de fatale afloop. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, rekening houdend met de onomkeerbare gevolgen van de daad. De nabestaanden van het slachtoffer, waaronder de ouders en broer, hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in het proces en vorderden schadevergoeding voor de geleden immateriële schade. De rechtbank kende een schadevergoeding toe aan de ouders, maar wees de vorderingen van de broer en de partner van het slachtoffer af, omdat zij niet in aanmerking kwamen voor affectieschade volgens de wet. De rechtbank benadrukte de ernst van de mishandeling en de impact op de nabestaanden, en legde een schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.175570.23
Parketnummers : 03.001208.19 en 03.239206.21 (tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1965,
thans gedetineerd in [adres PI] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 oktober 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer] (vader, moeder, broer en partner) hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partijen zijn op de zitting gehoord. Zij werden bijgestaan door mr. D.M.H. Rademakers, advocaat kantoorhoudende te Maastricht. De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte (primair) [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door hem een (harde) trap te geven waardoor [slachtoffer] in het water is gevallen en is verdronken. Subsidiair is dit ten laste gelegd als mishandeling met de dood ten gevolge.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair tenlastegelegde doodslag bewezen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) om het leven zou komen, welbewust heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen. Hierbij heeft de officier van justitie in ogenschouw genomen dat op de camerabeelden duidelijk te zien is dat de verdachte het slachtoffer tegen zijn borst trapt, terwijl deze op de rand van de kade staat met zijn rug naar het water. Het slachtoffer valt door de trap van de verdachte in de Maas. Hij kwam zo ver van de kade terecht, en de afstand van de kade naar het water was zo groot, dat niemand vanaf de kade het slachtoffer kon vastgrijpen. Het water van de Maas is op die plek 3,5 meter diep, waardoor het slachtoffer er onmogelijk kon staan. Op de beelden is te zien dat de verdachte, voordat hij ogenschijnlijk doodgemoedereerd wegloopt, nog over de rand van de kade kijkt naar het spartelende slachtoffer. Het slachtoffer kon niet zwemmen, en er was in het water niets waaraan hij zich kon vastgrijpen.
De verdachte heeft op geen enkele wijze geprobeerd het slachtoffer uit het water te redden, en heeft hem in een hulpeloze toestand achtergelaten. Hij heeft aldus het risico dat het slachtoffer door verdrinking om het leven zou komen willens en wetens aanvaard, waarmee het primair tenlastegelegde is bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte geen opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin. De verdachte dacht dat hij het slachtoffer niet had geraakt met zijn trap. Dit realiseerde de verdachte zich pas toen hij de camerabeelden had gezien. Daarop is te zien dat er veel mensen op de kade stonden op het moment dat het slachtoffer in het water viel. De verdachte heeft nog wel in het water gekeken, maar heeft vanuit zijn positie niet kunnen zien dat het slachtoffer lag te spartelen en kennelijk niet kon zwemmen. Op de camerabeelden is zichtbaar dat er tegen de kadewand begroeiing is en dat er uitsteeksels staan waaraan het slachtoffer zich had kunnen vastklampen. Het enkele te water raken van het slachtoffer leverde dan ook nog geen aanmerkelijke kans op diens dood op. Dat het slachtoffer zelf niet weer op de kant heeft weten te komen, kan worden verklaard door de omstandigheid dat hij sterk onder invloed was van THC. Dit kan, vermeldt het toxicologisch onderzoek, zijn zelfredzaamheid hebben verminderd. Toen de verdachte wegliep, stonden er veel mensen op de kade, onder wie twee buitengewoon opsporingsambtenaren (hierna: BOA’s), die hulp konden bieden. De verdachte heeft het slachtoffer dan ook niet, zoals hem wordt verweten, in hulpeloze toestand achtergelaten. De verdachte mocht erop vertrouwen dat de BOA’s het slachtoffer het water uit zouden helpen. Hun bedenkingen dat het water onveilig zou zijn, is achteraf onjuist gebleken: de temperatuur van het water was ruim 23 graden, en de stroming was te verwaarlozen.
De raadsman komt tot de conclusie dat de verdachte geen rekening hoefde te houden met de mogelijkheid dat het slachtoffer door verdachtes trappende beweging zou komen te overlijden. Die kans was niet aanmerkelijk, en de verdachte heeft die kans ook niet willens en wetens aanvaard.
Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat, met toepassing van het leerstuk van toerekening naar redelijkheid, de dood van het slachtoffer niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Van dat onderdeel van de tenlastelegging moet de verdachte dan ook partieel worden vrijgesproken. Het overlijden van het slachtoffer is weliswaar een gevolg van de trap van de verdachte, maar uit het sectierapport blijkt dat er een andere directe oorzaak (
causa proxima) is geweest van het overlijden van het slachtoffer, namelijk het aanzienlijke THC-gehalte in zijn bloed, waardoor zijn zelfredzaamheid negatief was beïnvloed. Indien het slachtoffer niet onder invloed was geweest, zou hij zonder meer uit het water zijn gekomen, al dan niet met hulp van anderen, aldus de raadsman.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Op 14 juli 2023 omstreeks 21:35 uur kwam bij de politie de melding binnen dat een man te water was geraakt op de Maaspromenade te Maastricht, ter hoogte van coffeeshop Smoky. Brandweer, ambulance, politie en handhaving werden ter plaatse gestuurd. Twee BOA’s van de afdeling handhaving van de gemeente Maastricht waren binnen één minuut aanwezig. Om 21:40 uur was de eerste politiepatrouille ter plaatse en om 21:43 uur ook de ambulance en brandweer. Een duiker van de brandweer heeft omstreeks 21:55 uur de persoon uit het water gehaald. Er werd nog getracht deze persoon te reanimeren, maar dat mocht niet meer baten. Deze persoon werd geïdentificeerd als [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2000 (hierna: het slachtoffer). Uit onderzoek aan de hand van de camerabeelden bleek dat het slachtoffer door een trap van een op dat moment onbekend persoon in het water was gevallen. Het slachtoffer kon niet zwemmen en is verdronken.
Later op de avond is [verdachte] (hierna: de verdachte) als verdachte aangehouden.
Vrijspraak primair tenlastegelegde
Voor een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde doodslag is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Er is geen bewijs voorhanden dat de verdachte de geweldshandeling (de trap) heeft verricht met als doel om het slachtoffer de doden; ‘vol’ opzet is dan ook niet bewezen. Voor de beoordeling of de verdachte wel voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, is het volgende van belang.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Als eerste dient derhalve beoordeeld te worden of er een aanmerkelijke kans op het overlijden bestond en als tweede of de verdachte zich hieraan willens en wetens heeft blootgesteld.
Aanmerkelijke kans
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De verdachte heeft een jonge man geschopt en die is als gevolg hiervan in het water gevallen. Uit het dossier komt naar voren dat het op dat moment nog licht was, de buitentemperatuur 21⁰ C was, de watertemperatuur 23,8⁰ C en de stroomsnelheid van het water zeer gering was. Op de kade, vlakbij de verdachte en het slachtoffer, stond een groot aantal mensen. Op de camerabeelden is bovendien te zien dat in de nabijheid van de plek waar het slachtoffer in het water is gevallen, begroeiing en een vorm van beschoeiing was.
Niet kan worden gesteld dat het een algemene ervaringsregel is dat een volwassen persoon die onder de hierboven geschetste omstandigheden in het water valt, zal verdrinken.
Aan beantwoording van de tweede vraag (heeft de verdachte een en ander bewust aanvaard) komt de rechtbank niet meer toe.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Bewijsmiddelen subsidiair tenlastegelegde
Het subsidiair tenlastegelegde, te weten dat de verdachte het slachtoffer heet mishandeld ten gevolge waarvan deze laatste is overleden, acht de rechtbank wel bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen.
Naar aanleiding van het overlijden van het slachtoffer heeft de politie de camerabeelden van cameratoezicht van de Gemeente Maastricht van [geboortedatum] 2023 tussen 21:30 uur en 21:45 uur bekeken. Daarop zagen de verbalisanten - zakelijk weergegeven - het volgende:
  • dat er op de Maasboulevard te Maastricht ter hoogte van de aldaar gelegen coffeeshop, The Smoky, een groep mannen staat;
  • dat er een persoon opvalt door zijn lichte bovenkleding;
  • dat deze man een groen/blauw shirt draagt licht van kleur;
  • dat deze man, naar later blijkt, de verdachte is die het slachtoffer het water intrapt;
  • dat er een man om 21:25 uur de trap komt afgelopen vanaf de Van Hasseltkade de Maaspromenade op;
  • dat deze man, naar later blijkt, het slachtoffer is;
  • dat deze man geheel in het donker gekleed is met licht gekleurde schoenen aan;
  • dat deze man op vrijdag [geboortedatum] 2023 te 21:26 uur een fiets pakt, die staat op de Maaspromenade, bij een boom voor de trappen;
  • dat de man op de fiets stapt, wegfietst richting het water en dat hij ongeveer 4 meter vanaf de kade van de fiets springt en de fiets het water induwt. Ter hoogte van de bomen die aldaar staan;
  • dat de man vervolgens enkele minuten over de Maaspromenade heen en weer loopt en zich vervolgens bij de bovengenoemde groep mannen aansluit;
  • dat de man met het lichtgroene shirt en de man met de donkere kleding contact hebben;
  • dat het slachtoffer vergezeld van een andere man naast hem op de kademuur gaat staan;
  • dat om 21:35 uur het slachtoffer op de rand van de kademuur staat met de rug naar het water;
  • dat de verdachte voor het slachtoffer gaat staan;
  • dat de verdachte met het slachtoffer en de derde man daar staan op de kademuur en dat de anderen op afstand staan;
  • dat de verdachte een trapbeweging maakt met zijn rechtervoet;
  • dat de verdachte het slachtoffer op zijn borst raakt;
  • dat het slachtoffer hierop in het water valt;
  • dat het slachtoffer in het water terecht komt om 21:35 uur;
  • dat het slachtoffer heel even spartelend te zien is in het water.’
Nadat het slachtoffer [slachtoffer] om 21:55 door een duiker van de brandweer uur uit het water is gehaald, is gestart met reanimeren. In het MUMC te Maastricht is de reanimatie voortgezet. Op 14 juli 2023 om 22:48 uur werd door de behandelend arts de dood vastgesteld. Op basis van de eerste lijkschouw werd door de schouwarts vastgesteld dat het slachtoffer op niet natuurlijke wijze is overleden. [3]
In het definitief sectierapport staat als conclusie vermeld dat op grond van de bevindingen bij gerechtelijke sectie en voorgaand radiologisch onderzoek, het intreden van de dood van het slachtoffer goed kan worden verklaard door verdrinking. Er is geen andere (ziekelijke of toxicologische) doodsoorzaak gebleken. [4]
Ter terechtzitting heeft de verdachte onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik stond op de Maaspromenade te chillen met een groepje vrienden. Het slachtoffer deed een beetje raar. Ik kende het slachtoffer niet persoonlijk. Ik maakte een trappende beweging. Ik heb het slachtoffer volgens mij geraakt in zijn buik. Hij viel in het water.
Bewijsoverwegingen
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat dat de verdachte het slachtoffer tegen zijn borst of buik heeft getrapt, terwijl het slachtoffer op de rand van de kademuur stond met zijn rug naar de Maas. Dit trappen levert naar het oordeel van de rechtbank mishandeling op. Het slachtoffer is door de trap in het water geraakt en verdronken.
De raadsman heeft aangevoerd dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijs niet aan de verdachte kan worden toegerekend omdat er een andere, meer directe oorzaak (
causa proxima) voor diens dood is aan te wijzen: het slachtoffer zou de val in de Maas hebben overleefd als hij niet zwaar onder invloed was geweest van THC.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Dat het slachtoffer onder invloed was van THC en dat dit zijn zelfredzaamheid in negatieve zin kan hebben beïnvloed, is naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid van zodanige aard dat het overlijden van het slachtoffer redelijkerwijze niet meer als onmiddellijk en rechtstreeks gevolg van die mishandeling aan de verdachte zou kunnen worden toegerekend. Het causaal verband tussen daad en gevolg wordt niet doorbroken.
Conclusie
De rechtbank komt tot het oordeel dat de dood van het slachtoffer in redelijkheid aan de verdachte kan worden toegerekend, en acht het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
subsidiair
op 14 juli 2023 in de gemeente Maastricht [slachtoffer] heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] een trap gegeven terwijl die [slachtoffer] op de rand van de kademuur van de rivier de Maas stond met de rug naar het water, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] te water is geraakt, terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
subsidiair
mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 9 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Bij het bepalen van zijn eis heeft de officier van justitie in het nadeel van de verdachte rekening gehouden met de schijnbare onverschilligheid waarmee hij het feit heeft gepleegd, alsmede met het strafblad van de verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit te volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de proceshouding van de verdachte: hij heeft oprecht spijt betuigd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft een jongeman een trap gegeven, waardoor deze in het water terecht is gekomen en is verdronken. De verdachte heeft zich na de trap geen moment om het slachtoffer bekommerd, en hem spartelend in het water achtergelaten. Hoewel het voor de rechtbank vaststaat dat de verdachte nooit heeft gewild dat het slachtoffer zou komen te overlijden, is dit wel het gevolg geweest van zijn handelen.
Mishandeling met de dood ten gevolge betreft een ernstig feit. Door zijn handelen heeft de verdachte het slachtoffer, een 23-jarige man het meest fundamentele recht, namelijk het recht om te leven, ontnomen. Daarnaast heeft de verdachte met zijn handelen de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed en verdriet toegebracht, zoals op aangrijpende wijze verwoord in de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen van de vader en broer van het slachtoffer.
De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf het verdriet bij de nabestaanden kan wegnemen en het gemis van hun dierbare kan verzachten.
De rechtbank heeft ook de inhoud van het reclasseringsrapport dat op 18 oktober 2023 over de verdachte is opgesteld in haar overwegingen over de op te leggen straf betrokken. De reclassering ziet geen problemen op de verschillende leefgebieden, en de verdachte heeft geen hulpvraag. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als laag. Bij een veroordeling adviseert de reclassering dan ook om geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij recent niet voor geweldsincidenten met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Vanwege de ernst van het feit en de onomkeerbare gevolgen kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De vordering van [naam 1] (de moeder van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 30.000,00 aan immateriële schade, bestaande uit € 20.000,00 affectieschade en (bij wijze van voorschot) € 10.000,00 smartengeld, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toewijzing van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van [naam 2] (de vader van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van in totaal € 30.000,00, immateriële schade bestaande uit € 20.000,00 affectieschade en (bij wijze van voorschot) € 10.000,00 smartengeld, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toewijzing van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van [naam 3] (de broer van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van in totaal € 32.500,00, bestaande uit
€ 4.000,00 aan materiële schade, € 17.500,00 affectieschade en (bij wijze van voorschot)
€ 10.000,00 smartengeld, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toewijzing van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van [naam 4] (de vriendin van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 27.500,00 aan immateriële schade, bestaande uit € 17.500,00 affectieschade en (bij wijze van voorschot) € 10.000,00 smartengeld, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toewijzing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [naam 1] en [naam 2] , de ouders van het slachtoffer, ten aanzien van de affectieschade geheel voor toewijzing in aanmerking komen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ten aanzien van het smartengeld moeten benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard. Die vordering is gegrond op een aantasting in de persoon, maar aan de vereisten voor het toekennen van een vergoeding hiervoor binnen het strafproces is niet voldaan.
De vordering van [naam 3] , de broer van het slachtoffer, kan voor wat betreft de gevorderde materiële schade worden toegewezen. De gevorderde affectieschade kan niet worden toegewezen omdat broers en zussen niet zelfstandig zijn opgenomen in de opsomming van personen die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. De benadeelde partij moet dan ook ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit geldt ook voor het gevorderde smartengeld, nu aan de vereisten voor het toekennen van een vergoeding hiervoor binnen het strafproces niet is voldaan.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van [naam 4] , de partner van het slachtoffer, op het standpunt gesteld dat zij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. De gevorderde affectieschade kan niet worden toegewezen omdat niet geregistreerde partners niet zelfstandig zijn opgenomen in de opsomming van personen die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. De benadeelde partij moet dan ook ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit geldt ook voor het gevorderde smartengeld, nu aan de vereisten voor het toekennen van een vergoeding hiervoor binnen het strafproces niet is voldaan.
De officier van justitie heeft gevorderd over de toe te wijzen bedragen de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, gelet op de door hem bepleite vrijspraak (primair en subsidiair partieel).
Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de affectieschade van de ouders. De broer en de partner van het slachtoffer moeten in hun vordering hiervan niet-ontvankelijk worden verklaard, nu zij niet behoren tot de in de wet omschreven kring der gerechtigden.
Ten aanzien van het smartengeld (aantasting in de persoon) heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen moeten worden afgewezen, nu er geen directe confrontatie heeft plaatsgevonden en van geestelijk letsel niet is gebleken.
De door de broer van het slachtoffer gevorderde materiële schade acht de raadsman toewijsbaar.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [naam 1] en van [naam 2] (de ouders van het slachtoffer)
Affectieschade
De ouders vallen in de categorie genoemd in artikel 6:108, vierde lid, aanhef en sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW) en hebben derhalve recht op vergoeding van affectieschade.
Zij vorderen ieder een bedrag aan affectieschade van € 20.000,00. Dit is het standaardbedrag dat op grond van het
Besluit vergoeding affectieschade(hierna: het Besluit) aan de ouder toekomt, mits de ouder met het meerderjarige kind samenwoonde. Op grond van het Besluit heeft de ouder die niet samenwoont met zijn/haar kind recht op een bedrag aan affectieschade van € 17.500,00. Uit het dossier is gebleken dat het slachtoffer zelfstandig woonde en dus niet meer bij zijn ouders verbleef. De rechtbank zal de uitgangspunten van het genoemde Besluit volgen en de vorderingen van de ouders toewijzen tot een bedrag van
€ 17.500,00 voor elk van de ouders, en de benadeelden ten aanzien van het meer gevorderde bedrag niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade ‘aantasting in de persoon’
De rechtbank begrijpt dit deel van de vordering aldus, dat de benadeelde partijen naast de gevorderde affectieschade in verband met het ondervonden psychische leed door het overlijden van hun zoon tevens vergoeding van smartengeld vorderen in verband met door hen geleden schade wegens een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW.
De rechtbank stelt vast dat het op zichzelf mogelijk is dergelijke schade naast affectieschade te vorderen. Aantasting in de persoon is in de rechtspraak met name aangenomen wanneer de benadeelde getuige was van het overlijden, of direct geconfronteerd werd met de schokkende gevolgen ervan (de zogenoemde shockschade). Deze is in het onderhavige geval echter niet aan de orde. Een andere aantasting in de persoon is door de benadeelden niet concreet onderbouwd, zodat die gestelde schade, naast de wel toewijsbare affectieschade, niet voor toewijzing in aanmerking komt. De rechtbank zal de benadeelde partijen in dit onderdeel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
De vordering van [naam 3] (de broer van het slachtoffer)
Materiële schade
Artikel 6:108, tweede lid, BW bepaalt dat de kosten van lijkbezorging verhaald kunnen worden op degene die verantwoordelijk is voor het overlijden van een ander. Op grond hiervan zal de rechtbank de gevorderde materiële schade ter hoogte van € 4.000,00 aan begrafeniskosten toewijzen, De kosten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd.
Affectieschade
De benadeelde partij zal voor wat betreft de gevorderde affectieschade niet-ontvankelijk worden verklaard. Artikel 6:108, vierde lid, BW geeft een limitatieve opsomming van degenen die in aanspraak kunnen maken op affectieschade. Broers en zussen staan hierbij niet genoemd. Weliswaar is er in artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder g BW een zogenoemde hardheidsclausule opgenomen, waarop in uitzonderlijke gevallen ook anderen een beroep kunnen doen, bijvoorbeeld indien zij langdurig samen leefden en voor elkaar zorgden, maar van zulke uitzonderlijke omstandigheden is hier onvoldoende gebleken.
Smartengeld voor ‘aantasting in de persoon’
Om dezelfde redenen als hierboven overwogen ten aanzien van de vorderingen van de ouders van het slachtoffer, zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
De vordering van [naam 4] (de vriendin van het slachtoffer)
Affectieschade
De benadeelde partij zal voor wat betreft de gevorderde affectieschade niet-ontvankelijk worden verklaard. Artikel 6:108, lid 4 BW geeft een limitatieve opsomming van degenen die in aanspraak kunnen maken op affectieschade. De relatie tussen het slachtoffer en [naam 4] is niet in een huwelijk of geregistreerd partnerschap geformaliseerd, en dus behoort zij niet tot de beperkte kring gerechtigden. Weliswaar is er in artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder g BW een zogenoemde hardheidsclausule opgenomen, waarop in uitzonderlijke gevallen ook anderen een beroep kunnen doen, bijvoorbeeld indien zij langdurig samenleefden en voor elkaar zorgden, maar van zulke uitzonderlijke omstandigheden is hier onvoldoende gebleken.
Smartengeld voor ‘aantasting in de persoon’
Om dezelfde redenen als hierboven overwogen ten aanzien van de vorderingen van de ouders van het slachtoffer zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank bepaalt dat over het aan de benadeelde partijen [naam 1] . [naam 2] en [naam 3] te vergoeden schadebedrag wettelijke rente is verschuldigd vanaf 14 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal over de toegewezen bedragen aan de verdachte tevens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.

8.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

8.1
Parketnummers 20.001208.19 en 03.239206.21
Ter terechtzitting zijn de vorderingen van de officier van justitie gelijktijdig met de hoofdzaak behandeld. De vordering onder parketnummer 20.001208.19 houdt in tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 2 weken, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 12 augustus 2021.
De vordering onder parketnummer 03.239206.21 houdt in tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 1 week, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg d.d. 13 januari 2022.
De vorderingen voldoen aan de bij de wet gestelde eisen.
De verdediging heeft verzocht om de vorderingen af te wijzen omdat toewijzing in het licht van de hoogte van de gevorderde straf niet opportuun is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte met hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan, zijn niet aanwezig.
De rechtbank zal dan ook de tenuitvoerlegging gelasten zoals gevorderd.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak primair
- verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring subsidiair
  • verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat subsidiair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
[naam 1]
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staatten behoeve van [naam 1] , van een bedrag van € 17.500,00, bij gebreke van betaling en verhaal kan
    gijzelingworden toegepast van
    122 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
[naam 2]
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staatten behoeve van [naam 2] , van een bedrag van € 17.500,00, bij gebreke van betaling en verhaal kan
    gijzelingworden toegepast van
    122 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
[naam 3]
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staatten behoeve van [naam 3] , van een bedrag van € 4.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal kan
    gijzelingworden toegepast van
    50 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
[naam 4]
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 20.001208.19
- gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken;
De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03.239206.21
- gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G. Witteman, voorzitter, mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en mr. M.M. Beije, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.M.J.G.A. van Hinsberg, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 november 2023.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
primair:
hij op of omstreeks 14 juli 2023, in de gemeente Maastricht, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd,
immers heeft hij, verdachte, met dat opzet
-die [slachtoffer] een (harde) (duw)trap gegeven terwijl die [slachtoffer] op de rand van de kademuur van de rivier de Maas stond met de rug naar het water, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] te water is geraakt;
en
-nadat die [slachtoffer] te water was geraakt, gekeken hoe die [slachtoffer] in het water spartelde en toen zag dat die [slachtoffer] niet kon zwemmen;
en
-vervolgens is weggelopen van die [slachtoffer] en die [slachtoffer] aldaar (spartelend) in het water achtergelaten;
en
-in de periode dat die [slachtoffer] in het water lag en van hem, verdachte, afhankelijk was, nagelaten om tijdig noodzakelijke en adequate hulp te verlenen en/of in te roepen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 14 juli 2023, in de gemeente Maastricht, [slachtoffer] heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte,
-die [slachtoffer] een (harde) (duw)trap gegeven terwijl die [slachtoffer] op de rand van de kademuur van de rivier de Maas stond met de rug naar het water, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] te water is geraakt;
en
-nadat die [slachtoffer] te water was geraakt, gekeken hoe die [slachtoffer] in het water spartelde en toen zag dat die [slachtoffer] niet kon zwemmen;
en
-vervolgens is weggelopen van die [slachtoffer] en die [slachtoffer] aldaar (spartelend) in het water achtergelaten;
en
-in de periode dat die [slachtoffer] in het water lag en van hem, verdachte, afhankelijk was, nagelaten om tijdig noodzakelijke en adequate hulp te verlenen en/of in te roepen;
terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie districtsrecherche Zuid-West-Limburg, proces-verbaalnummer LB3R023073-17, gesloten d.d. 17 augustus 2023, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 149. Alsmede de niet-doorgenummerde stukken.
2.Het proces-verbaal camerabeelden Maaspromenade, pagina’s 43 tot en met 47.
3.Het proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek [slachtoffer] , pagina’s 157 tot en met 159; SIN AAQP4798NL.
4.Definitief sectierapport, pagina’s 208 tot en met 213; SIN AAQP4798NL.