ECLI:NL:RBLIM:2023:6459

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
C/03/320319 / HA ZA 23-320
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in civiele procedure met betrekking tot onrechtmatige daad

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Limburg, is op 1 november 2023 een vonnis gewezen in een incident betreffende de bevoegdheid van de rechtbank. De eiseres in de hoofdzaak, die tevens verweerster in het incident is, heeft een vordering ingesteld tegen de besloten vennootschap Servaplant B.V. De eiseres betwist de vordering van Servaplant, die stelt dat de rechtbank Limburg niet bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. Servaplant vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de rechtbank Den Haag, omdat de schadeveroorzakende feiten zich niet in Limburg zouden hebben afgespeeld.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen overwogen. Servaplant stelt dat de producten die schade hebben veroorzaakt in Spanje zijn geproduceerd en dat de schade niet in Limburg is ingetreden. De eiseres daarentegen voert aan dat de schade aan haar gewassen in Limburg is ontstaan en dat de rechtbank op grond van artikel 102 Rv bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. De rechtbank concludeert dat de eiseres voldoende heeft aangetoond dat de schade in Limburg is ingetreden, en dat de rechtbank Limburg derhalve bevoegd is om de zaak te behandelen.

De incidentele vordering van Servaplant wordt afgewezen, en Servaplant wordt veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak wordt vervolgens doorverwezen naar de rol van 15 november 2023 voor het plannen van een mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/320319 / HA ZA 23-320
Vonnis in incident van 1 november 2023
in de zaak van
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. G. Willemsen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SERVAPLANT B.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A.S. Douma.
Partijen zullen hierna [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] en Servaplant genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met 14 producties;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot (relatieve) onbevoegdheid op grond van artikel 110 lid 1 Rv, met 14 producties;
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in incident

2.1.
Servaplant vordert bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat de rechtbank Limburg zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de rechtbank Den Haag.
2.2.
Servaplant heeft – zakelijk en verkort weergegeven – aan haar vordering ten grondslag gelegd dat er geen sprake zou zijn van “schadetoebrengende feiten die zich in Limburg hebben afgespeeld”. De rechtbank Limburg zou om die reden niet bevoegd zijn om van het onderhavige geschil kennis te nemen en dientengevolge moet de zaak op grond van artikel 99 Rv jo. 110 lid 2 Rv worden verwezen naar de rechtbank Den Haag.
2.3.
Ter onderbouwing van haar vordering in het incident, voert Servaplant het volgende aan. Servaplant betwist de onrechtmatigheid van de door [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] aan haar verweten gedragingen, te weten (a) dat zij een product in het verkeer heeft gebracht dat bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het product bestemd was, schade veroorzaakt en (b) dat zij in strijd heeft gehandeld met een op haar als verkoper en adviseur rustende zorgplicht door na te laten [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] erop te wijzen dat de geadviseerde producten niet getest waren en niet bedoeld waren voor het door [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] beoogde doel. Ad a. Volgens Servaplant miskent [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] dat de producten in Spanje zijn geproduceerd en niet door Servaplant in het verkeer zijn gebracht. Voor zover [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] heeft bedoeld te stellen dat het onrechtmatig zou zijn om dit (beweerlijk schadelijke) product te verhandelen in Nederland, stelt Servaplant dat het schadebrengende feit vanuit de burelen van Servaplant is geschied. Servaplant stelt verder dat nergens uit blijkt dat de producten intrinsiek schadelijk zijn bij normaal gebruik. Ad b. Servaplant stelt ook dat zij nimmer een adviserende rol (met bijbehorende zorgplicht) heeft gehad en voor zover hier al sprake van zou zijn, dan zouden de adviezen zijn verstrekt vanuit de burelen van Servaplant , welke zich destijds te Krimpen aan den IJssel en vanaf juni 2023 te Zoetermeer bevonden. Binnen deze constellatie is er niet sprake van schadebrengende feiten, die zin in Limburg hebben afgespeeld, aldus Servaplant.
2.4.
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] betwist de vordering in het incident en concludeert in haar antwoord in incident om Servaplant in haar verzoek niet-ontvankelijk en/of onbevoegd te verklaren en de verwijzing naar de rechtbank Den Haag af te wijzen.
2.5.
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] voert in dit kader – samengevat – het navolgende aan. De rechtbank Limburg is bevoegd om van de zaak kennis te nemen, aangezien het schadeveroorzakende feit zich heeft afgespeeld in Limburg en uit artikel 102 Rv volgt dat in zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad mede bevoegd is de rechter van de plaats waar het schade brengende feit zich heeft voorgedaan. Artikel 102 Rv betreft dan ook een alternatieve bevoegdheidsregel. De keuzemogelijkheid van artikel 102 Rv heeft zowel betrekking op de plaats waar het schadeveroorzakend handelen heeft plaatsgevonden als ook de plaats waar de schade is ingetreden. De omstandigheid dat Servaplant de onrechtmatigheid betwist maakt volgens [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] niet dat de rechtbank Limburg door dit inhoudelijke verweer niet bevoegd zou zijn. Dit zou namelijk betekenen dat alleen van deze keuzemogelijkheid gebruik gemaakt kan worden als de vordering op grond van het onrechtmatige handelen ook daadwerkelijk wordt toegewezen, terwijl dat juist nog het onderwerp van de procedure moet worden. [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] stelt verder dat Servaplant haar heeft geadviseerd om de producten van Servaplant toe te passen op de gewassen van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] gelegen te [vestigingsplaats] . Servaplant had haar producten ook opgeslagen op de locatie van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] te [vestigingsplaats] . De producten van Servaplant hebben ook op de locatie van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] te [vestigingsplaats] schade toegebracht aan haar gewassen.
2.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling in het incident
3.1.
Het verweer van Servaplant dat deze rechtbank niet bevoegd zou zijn om van de onderhavige zaak kennis te nemen, is vóór alle weren ten gronde en daarmee tijdig gevoerd.
3.2.
Voor de beantwoording van de vraag welke rechtbank relatief bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] overweegt de rechtbank als volgt.
3.3.
Volgens de hoofdregel van artikel 99 lid 1 Rv geldt dat de rechter van de woonplaats van de gedaagde partij bevoegd is.
3.4.
Op grond van artikel 102 Rv is in zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad
medebevoegd de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Het woord ‘mede’ in artikel 102 Rv duidt erop dat sprake is van een alternatieve bevoegdheidsregel naast die van artikel 99 Rv, zodat de eisende partij een keuzemogelijkheid heeft.
3.5.
Artikel 102 Rv vindt zijn oorsprong in artikel 5 sub 3 EEX-Verdrag (nu artikel 7 lid 2 Brussel I bis-verordening). Bij de uitleg van de bepaling zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) over het begrip schadebrengende feit in dit artikel, omdat niet aannemelijk is dat de wetgever heeft beoogd hiervan af te wijken. Volgens de rechtspraak van het HvJ EU omvat de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan zowel
de plaats waar de schade is ingetreden(“Erfolgsort”) als
de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis(“Handlungsort”), maar mag het begrip niet zo ruim worden uitgelegd dat het iedere plaats omvat waar de schadelijke gevolgen van een feit dat reeds elders daadwerkelijk ingetreden schade heeft veroorzaakt, zich openbaren of voelbaar zijn (vgl. HvJEG 19 september 1995, NJ 1997, 52, zaak C-364/93 (Marinari) Jutrijp. 1995, p. I-2733).
3.6.
De eisende partij heeft de keuze of hij de verwerende partij oproept voor de rechter van de plaats waar de schade is ingetreden, dan wel voor de rechter van de plaats van de veroorzakende gebeurtenis die aan de schade ten grondslag ligt.
3.7.
In het kader van de beoordeling van de incidentele vordering is niet van belang of Servaplant daadwerkelijk onrechtmatig tegenover [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] heeft gehandeld. Het desbetreffende inhoudelijke verweer van Servaplant tegen de door [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] gestelde onrechtmatige daad, waarbij de rechtbank de vordering op grond van onrechtmatige daad nevenschikkend en niet subsidiair heeft begrepen, ligt immers (nog) niet ter beoordeling voor. Van belang in het incident is of hetgeen [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] aan haar vordering ten grondslag legt voldoende is om bevoegdheid van deze rechtbank op te kunnen baseren.
3.8.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De rechtbank is van oordeel dat de gewassen van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] – gelegen te [vestigingsplaats] – zijn aangetast en dat de schade daar is ingetreden. De rechtbank merkt hierbij op dat niet door Servaplant is betwist dát schade aan de gewassen van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] is ontstaan. Gelet op het voorgaande, staat voor de rechtbank vast dat
de plaats waar de schade is ingetredende locatie van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] te [vestigingsplaats] is. De locatie van [vestigingsplaats] is gelegen in het arrondissement van de rechtbank Limburg.
3.9.
De omstandigheid dat Servaplant meent dat
de schadeveroorzakende gebeurteniszich vanuit de burelen van Servaplant heeft plaatsgevonden doet, wat daar inhoudelijk verder ook van zij, daar niet aan af, nu een eisende partij immers de keuze heeft of hij de gedaagde partij oproept voor de rechter van de plaats waar de schade is ingetreden, dan wel voor de rechter van de plaats van de veroorzakende gebeurtenis die aan de schade ten grondslag ligt (vgl. o.a. HvJ EG 30 november 1976 – Bier/Mines de potasse d’Alsace, zaak 21/76, ECLI:EU:C:1976:166).
3.10.
De conclusie van het voorgaande is dat de rechtbank Limburg op grond van het bepaalde in artikel 102 Rv bevoegd is om van de vorderingen van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] kennis te nemen. De incidentele vordering van Servaplant wordt dus afgewezen.
3.11.
Servaplant zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
3.12.
Nu Servaplant al de conclusie van antwoord in de hoofdzaak heeft genomen, zal de rechtbank de zaak verwijzen naar de rol van 15 november 2023 voor opgave verhinderdata aan de zijde van beide partijen over de maanden april tot en met augustus 2024 voor het plannen van een mondelinge behandeling.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt Servaplant in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] tot op heden begroot op € 598,00,
in de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 15 november 2023 voor opgave verhinderdata aan de zijde van beide partijen over de maanden april tot en met augustus 2024,
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2023.
type: FL
coll: