ECLI:NL:RBLIM:2023:6418

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
ROE 23/1843
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke handhaving tegen omgevingsvergunning

Op 3 november 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeksters en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo. Verzoeksters hebben een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen tegen het besluit van verweerder om niet handhavend op te treden tegen [derde belanghebbende]. Dit verzoek is gedaan in het kader van een eerder ingesteld beroep tegen een omgevingsvergunning die aan [derde belanghebbende] is verleend voor het oprichten van een tuinbouwkas. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen materiële connexiteit is tussen het verzoek om voorlopige voorziening en het bestreden besluit, omdat het verzoek niet gericht is tegen het besluit waartegen beroep is ingesteld. Hierdoor is het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat verzoeksters hun oorspronkelijke handhavingsverzoek hebben gewijzigd, wat niet is toegestaan volgens de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak benadrukt het belang van connexiteit in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder voorlopige voorzieningen kunnen worden getroffen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1843

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 november 2023 in de zaak tussen

[verzoekster]en
[verzoekster], beiden gevestigd te [vestigingsplaats] , verzoeksters
(gemachtigde: mr. drs. A.P.G. Hendrix),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder,

(gemachtigde: mr. E.P.B. Moors).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende] . en

[vergunninghoudster] ., vergunninghoudsters,
(gemachtigde
:mr. R. Evens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeksters tegen het besluit van verweerder om niet handhavend op te treden tegen [derde belanghebbende] .
1.1.
Bij besluit van 23 september 2020 heeft de raad van de gemeente Venlo het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”
(het bestemmingsplan) vastgesteld. Verzoeksters hebben tegen dit bestemmingsplan beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
1.2.
Mede op grond van voornoemd bestemmingsplan is aan [derde belanghebbende] bij besluit van 7 oktober 2021 (kenmerk 2021-0954) een omgevingsvergunning verleend. De omgevingsvergunning van 7 oktober 2021 ziet op het oprichten van een tuinbouwkas met bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] . Voorts is, mede op grond van voornoemd bestemminsplan, aan [vergunninghoudster] bij besluit van 26 maart 2021 (kenmerk 2021-0100) een omgevingsvergunning verleend die ziet op het oprichten van een tuinbouwkas met loods en warmtebuffertank en het aanleggen van een inrit/uitweg aan de [adres] te [plaats] .
1.3.
Verzoeksters hebben verweerder bij brief van 26 september 2022 verzocht onmiddellijk handhavend op te treden tegen [derde belanghebbende] door de werkzaamheden per direct stil te laten leggen tot in ieder geval voldaan wordt aan de voorwaarde van een gerealiseerde landschappelijke inpassing uit het bestemmingsplan.
1.4.
Bij besluit van 13 december 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om handhaving gedeeltelijk toegewezen. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen voor zover dit ziet op het direct stilleggen van de werkzaamheden van [derde belanghebbende] , aangezien dit (te) verstrekkende gevolgen zou hebben voor de continuïteit van haar bedrijfsvoering. Verweerder heeft wel besloten handhavend op te treden tegen het nalaten om uitvoering te geven aan de landschappelijke inpassing als bedoeld in het Landschappelijk inpassingsplan [derde belanghebbende] . [plaats] . Verweerder heeft [derde belanghebbende] een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende dat zij binnen twaalf maanden uitvoering dient te geven aan de landschappelijke inpassingsmaatregelen, zoals opgenomen in het inpassingsplan.
1.5.
Verzoeksters hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.6.
Bij (mondelinge) uitspraak van 18 april 2023 [1] heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang.
1.7.
Bij uitspraak van 17 mei 2023 heeft de Afdeling het beroep van verzoeksters tegen het bestemmingsplan gegrond verklaard en het besluit van de raad van de gemeente Venlo van 23 september 2020 vernietigd dat ziet op de vaststelling van het bestemmingsplan, voor zover het betreft de plandelen ten noorden van de [adres] (deelgebied 1) en ten westen van de [adres] (deelgebied 2) en het niet vaststellen van een exploitatieplan.
1.8.
Bij besluit van 23 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit herroepen.
1.9.
Verzoeksters hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.10.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben als partij deelgenomen: gemachtigde van verzoeksters, [naam] namens verzoeksters, de gemachtigde van verweerder, de gemachtigde van vergunninghoudsters en [naam] en [naam] namens vergunninghoudsters.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Is er sprake van connexiteit?
2. Voordat de voorzieningenrechter aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek kan toekomen, dient hij te beoordelen of het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvankelijk is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit niet het geval. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.1.
In artikel 8:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de wetgever de toegang tot de voorlopige voorzieningenprocedure bepaald. Uit dit artikel 8:81 van de Awb volgt dat het zogenaamde connexiteitsvereiste belangrijk is. Dat connexiteitsvereiste kent een formeel en een materieel (inhoudelijk) aspect. Aan beide aspecten moet zijn voldaan om toegang tot de voorzieningenrechter te krijgen.
2.2.
Het vereiste van formele connexiteit houdt in dat de rechter een voorlopige voorziening alleen kan treffen als er óók een bodemprocedure aanhangig is. Er is een bodemprocedure aanhangig als bezwaar is gemaakt of een administratief beroep dan wel een beroep of hoger beroep bij de bestuursrechter is ingesteld. Als niet gelijktijdig met het verzoek om voorlopige voorziening een bodemprocedure aanhangig is, dan heeft de verzoeker geen toegang tot de voorlopige voorzieningenprocedure.
2.3.
Naast de formele connexiteit moet sprake zijn van materiële connexiteit. Dit houdt in dat de gevraagde voorlopige voorziening betrekking moet hebben op het in de bodemprocedure bestreden besluit. Als de gevraagde voorlopige voorziening betrekking heeft op een ander besluit dan het in de bodemprocedure bestreden besluit, dan heeft de verzoeker geen toegang tot de voorlopige voorzieningenprocedure.
2.4.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk als niet is voldaan aan het connexiteitsvereiste. Dat heeft als gevolg dat de voorzieningenrechter niet meer toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
2.5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeksters beroep hebben ingesteld tegen het bestreden besluit van 23 juni 2023. Daardoor is gelijktijdig met het verzoek om voorlopige voorziening een bodemprocedure aanhangig. Aan het formele connexiteitsvereiste is dus voldaan.
2.6.
Aan het materiële connexiteitsvereiste is naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet voldaan. Weliswaar wordt verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestreden besluit van 23 juni 2023, maar inhoudelijk richt het verzoek zich niet tegen het bestreden besluit. De voorzieningenrechter licht dit hieronder als volgt toe.
2.7.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeksters verweerder in het handhavingsverzoek van 26 september 2022 hebben verzocht om onmiddellijk handhavend op te treden, omdat [derde belanghebbende] gebruik maakt van de gronden met de bestemming “Agrarisch-Agrarisch bedrijf” zonder dat is voldaan aan de verplichting tot landschappelijke inpassing op grond van het bestemmingsplan. Uit de brief van 28 augustus 2023 leidt de voorzieningenrechter af dat verzoeksters hun oorspronkelijke verzoek tot handhaving in die zin hebben gewijzigd dat zij thans willen dat verweerder gaat handhaven op de bestemming “Water” van het bestemmingsplan “Buitengebied Venlo” (vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad op 30 maart 2011).
2.8.
Ter zitting hebben verzoeksters desgevraagd toegelicht dat er volgens hen toch connexiteit bestaat tussen het verzoek en het bestreden besluit. Zij hebben daarbij verwezen naar pagina 5 van het bestreden besluit waarin het volgende staat opgenomen:
“Ten tijde van de vergunningverlening werd er reeds rekening mee gehouden dat fase 3 van het kassencomplex niet gerealiseerd kan worden, in welk geval ook de landschappelijke inpassing aan de westzijde van het kassencomplex niet gerealiseerd zou kunnen worden.
Daarom is voorzien in een alternatieve landschappelijke inpassing. Indien en voor zover niet binnen 3 jaar na het verlenen van de vergunning (op 7 oktober 2021) de landschappelijke inpassing gerealiseerd is, zoals beoogd in het landschappelijk inpassingsplan. Als de datum van vergunningverlening van 7 oktober 2021 tot uitgangspunt wordt genomen, dan geldt 7 oktober 2024 als datum waarop de termijn van 3 jaar is verstreken. Eerst op dat moment is [derde belanghebbende] gehouden tot het (1) het uitvoeren van de landschappelijke inpassing conform meergenoemd landschappelijk inpassingsplan,
dan wel (2) het uitvoeren van een alternatieve landschappelijke inpassing in de vorm van de aanleg van een overeenkomstige houtwal, met voetpad aan de westzijde van fase 2 en de noordzijde van fase 1, een en ander conform hetgeen hierover in de omgevingsvergunningen is voorgeschreven. Het voorgaande leidt tot de gevolgtrekking dat er thans nog geen sprake is van een overtreding van de vergunningvoorschriften zijdens [derde belanghebbende] en mitsdien is er ook geen sprake van overtrederschap zijdens [derde belanghebbende](…)”
(onderstreping door de rechtbank)
Verzoeksters hebben verder toegelicht dat zij de (gedeeltelijke) vernietiging van het bestemmingsplan door de Afdeling beschouwen als een nieuw feit/nieuwe omstandigheid. Hierdoor herleeft, in de optiek van verzoeksters, het oude [2] bestemmingsplan waarbinnen de Ganzenbeek de bestemming “Water” had. De link met het bestreden besluit is er, ondanks de uitspraak van de Afdeling, volgens verzoeksters echter nog steeds en ligt volgens hen hierin dat de alternatieve landschappelijke inpassing die is opgenomen in de omgevingsvergunning van 7 oktober 2021 die aan [derde belanghebbende] is verleend mede is voorzien op de plek van de gedempte Gansbeek terwijl daar nu van de bestemming “Water” moet worden uitgegaan. Het gaat, aldus verzoeksters, dus nog steeds om ‘landschappelijke inpassing’ en dat is voldoende voor connexiteit. Verzoeksters willen daarom dat verweerder handhavend optreedt ten aanzien van de bestemming “Water” door de voorziening te treffen dat [derde belanghebbende] geen uitvoering geeft aan de alternatieve landschappelijke inpassing totdat op het beroepschrift is beslist. Zij verzoeken de voorzieningenrechter daarom een last onder dwangsom op te leggen aan [derde belanghebbende] inhoudende dat binnen acht dagen na de uitspraak van de voorzieningenrechter de demping van de Gansbeek ongedaan wordt gemaakt en dat alle functies op grond van de regels van het (oude) bestemmingsplan in stand worden gehouden.
2.9.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat in deze procedure in het midden zal worden gelaten welk bestemmingsplan thans van toepassing is. De voorzieningenrechter zal hier namelijk niet aan toe komen gelet op wat hierna volgt. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat hij het bestuursorgaan niet kan opdragen handhavend op te treden, omdat het al dan niet toepassen van handhavingsmaatregelen behoort tot het domein van het bestuursorgaan.
2.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het gewijzigde verzoek in de brief van 28 augustus 2023 dusdanig verschilt van het (oorspronkelijke) handhavingsverzoek van
26 september 2022 dat in feite sprake is van een nieuw handhavingsverzoek, hetgeen niet is toegestaan op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling. [3] In het handhavingsverzoek van 26 september 2022 willen verzoeksters namelijk juist
weldat [derde belanghebbende] voldoet aan haar verplichting tot landschappelijke inpassing en daarom wensen zij dat verweerder hiertegen handhavend optreedt omdat zij vonden dat die inpassing ten onrechte niet zou zijn uitgevoerd. Uit de brief van 28 augustus 2023 volgt in de kern dat verzoeksters juist
nietwillen dat [derde belanghebbende] uitvoering geeft aan de (alternatieve) landschappelijke inpassing en willen zij juist dat verweerder daarom handhavend optreedt. Verzoeksters willen immers een stromende Gansbeek terug. Nu verweerder in het bestreden besluit heeft afgezien van handhaving, heeft het gewijzigde verzoek om een voorlopige voorziening, zoals dat is neergelegd in de brief van 28 augustus 2023, geen, althans onvoldoende, link met het bestreden besluit. Daarom kunnen verzoeksters met hun verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet bereiken wat zij willen bereiken, namelijk het voorkomen dat [derde belanghebbende] uitvoering geeft aan de (alternatieve) landschappelijke inpassing totdat op het beroepschrift is beslist. In het bestreden besluit is bovendien de last aan [derde belanghebbende] . om de landschappelijke inpassing uit te voeren op straffe van een dwangsom al herroepen. Dat, zoals verzoeksters op zitting stellen, verweerder al in het bestreden besluit een nadere afweging had moeten maken ten aanzien van de alternatieve landschapsinpassing, volgt de voorzieningenrechter niet. Verweerder is bij zijn besluitvorming terecht uitgegaan van het handhavingsverzoek van 26 september 2022.

Conclusie en gevolgen

3. De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, nu de materiële connexiteit tussen het verzoek en het bestreden besluit in de bodemprocedure ontbreekt. Dat betekent dat de voorzieningenrechter niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 3 november 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 3 november 2023.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Buitengebied Venlo, deels onherroepelijk in werking, vastgesteld op 30 maart 2011.
3.Uitspraak van 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:712.