ECLI:NL:RBLIM:2023:6413

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
ROE 22/2382
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor het realiseren van een berging

Op 3 november 2023 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meersen. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 30 augustus 2022, waarbij haar bezwaar tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een berging ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoorplicht van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet is geschonden, omdat eiseres zelf had gekozen om niet aanwezig te zijn bij de hoorzitting. De rechtbank oordeelde dat de bezwaarschriftencommissie eiseres correct had uitgenodigd en dat haar verzoek om uitstel niet was gebaseerd op verhindering, maar op onvoldoende voorbereidingstijd. Eiseres had geen inhoudelijk bezwaar tegen de omgevingsvergunning zelf, maar vreesde voor toekomstige ontwikkelingen op het perceel van vergunninghouder. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de verleende omgevingsvergunning in stand bleef. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 22/2382

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, uit [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. J.M.W. Mesters),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meersen, verweerder,

(gemachtigde: R.L.M. Baltesen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] , uit [woonplaats] , vergunninghouder,
(gemachtigde: mr. P.H.J. Soogelee).

Procesverloop

Met het besluit van 11 maart 2022 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een berging op het adres [adres 1] in [woonplaats] .
Met het besluit van 30 augustus 2022 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de verleende omgevingsvergunning ongegrond verklaard en het besluit met een nadere motivering in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van vergunninghouder.

Overwegingen

Totstandkoming van het besluit
1. Eiseres woont aan de [adres 2] in [woonplaats] . In het kader van een handhavingstraject heeft vergunninghouder op 26 januari 2022 een aanvraag voor de onderhavige omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag ziet op het bouwen van een bijgebouw bij een woning voor de opslag van tuingereedschap en het stallen van fietsen. Het bouwen van dit bijgebouw is in strijd met de ter plaatse geldend beheersverordening ‘Kernen’ met als bestemming ‘wonen’, omdat het aantal vierkante meters aan bijgebouwen wordt overschreden.
2. Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een beheersverordening” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Daarbij heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en sub a, onder 2º, van de Wabo (de zogenoemde kruimelgevallenregeling) in samenhang met artikel 4 van bijlage II bij het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bor). Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning ook verleend voor de activiteit “handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten” als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, sub b, van de Wabo.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, na advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar ongegrond verklaard en de verleende omgevingsvergunning met een nadere motivering in stand gelaten. Verweerder heeft in het bestreden besluit opgenomen op grond van welk lid van artikel 4, van bijlage II bij het Bor de omgevingsvergunning is verleend, namelijk het eerste lid van artikel 4, van bijlage II bij het Bor.
Beoordeling door de rechtbank
4. Eiseres heeft allereerst verwezen naar de bezwaargronden en verzocht deze als herhaald en ingelast te beschouwen.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder met verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie gemotiveerd is ingegaan op de bezwaargronden van eiseres. Dat eiseres het niet met het bestreden besluit eens is, is geen reden voor vernietiging van dat besluit. Uit vaste rechtspraak volgt namelijk dat eiseres daarbij moet aangeven waarom de reactie van verweerder op de bezwaargronden in het bestreden besluit ontoereikend is. Daarom is de rechtbank van oordeel dat in de herhaalde en ingelaste gronden geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank richt zich op wat eiseres concreet in beroep heeft aangevoerd.
5. Eiseres voert aan dat verweerder de hoorplicht van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft geschonden. Zij voert daartoe aan dat de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie heeft plaatsgevonden buiten aanwezigheid van haar en haar gemachtigde, terwijl zij van tevoren heeft aangegeven niet daarbij aanwezig te kunnen zijn.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat de bezwaarschriftencommissie eiseres en haar gemachtigde heeft uitgenodigd om tijdens de hoorzitting op 12 juli 2022 over haar bezwaren gehoord te worden. Per e-mail van 11 juli 2022 heeft eiseres de secretaris van de bezwaarschriftencommissie verzocht om de hoorzitting te verplaatsen, omdat zij en haar gemachtigde, gelet op een aanvullend verweerschrift dat op 8 juli is ontvangen, niet de mogelijkheid zouden hebben om over dit aanvullend verweerschrift overleg te voeren en de zitting goed voor te bereiden. De bezwaarschriftencommissie heeft dit verzoek om uitstel afgewezen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoorplicht van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb niet heeft geschonden. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiseres en haar gemachtigde om uitstel hebben verzocht, omdat zij niet voldoende tijd hadden om inhoudelijk op het aanvullend verweerschrift te reageren en niet omdat zij verhinderd waren om bij de hoorzitting aanwezig te zijn. Zij waren dus niet verhinderd om tijdens de hoorzitting hun bezwaren nader toe te lichten en daar is een hoorzitting ook voor bedoeld. Dat zij zich, naar eigen zeggen, onvoldoende op het aanvullend verweerschrift konden voorbereiden maakt dit niet anders, nu verweerder op de bezwaren van eiseres pas op de hoorzitting had kunnen reageren en dus niet vooraf een verweerschrift had hoeven in te dienen. Eiseres heeft er dus zelf voor gekozen om geen gebruik te maken van de geboden gelegenheid om over haar bezwaren te worden gehoord.
5.3.
Op zitting heeft eiseres verder aangevoerd dat zij vreest voor verdere ontwikkelingen op het perceel van vergunninghouder en dat is de reden waarom zij tegen deze omgevingsvergunning is opgekomen. Eiseres wil met haar beroep bereiken dat vergunninghouder haar toezegt dat er in de toekomst geen ontwikkelingen meer op het perceel zullen plaatsvinden. Tegen de verleende omgevingsvergunning op zichzelf heeft eiseres geen inhoudelijk of ruimtelijk relevant bezwaar. De rechtbank overweegt dat dit betoog niet ziet op de verleende omgevingsvergunning en om die reden blijft de bespreking van dit betoog achterwege.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de omgevingsvergunning terecht heeft verleend. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Kloos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 3 november 2023
griffier de rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 3 november 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.