ECLI:NL:RBLIM:2023:6404

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
10505712 \ CV EXPL 23-2044
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verstrekking van fiscale regeling en betaling van onkostenvergoeding door Stichting Bedrijfstakpensioenfonds MITT

In deze zaak vordert eiser, vertegenwoordigd door mr. A.D.J. van Ruyven, dat de kantonrechter Stichting Bedrijfstakpensioenfonds MITT (Bpf MITT) zal veroordelen tot het verstrekken van informatie over een regeling die zij met de Belastingdienst heeft getroffen met betrekking tot onkostenvergoedingen. Eiser, die van 10 december 2014 tot 1 juli 2021 voorzitter was van de Raad van Toezicht van Bpf MITT, stelt dat hij recht heeft op een deel van de teruggevorderde btw die Bpf MITT mogelijk heeft ontvangen van de Belastingdienst. Bpf MITT, vertegenwoordigd door mr. E. Lutjens, voert verweer en stelt dat eiser geen recht heeft op de gevorderde informatie en dat er geen juridische grondslag is voor zijn vorderingen. De kantonrechter oordeelt dat de rechtsverhouding tussen eiser en Bpf MITT wordt beheerst door het beloningsbeleid dat door beide partijen is erkend. Dit beleid is duidelijk en partijen hebben jarenlang conform dit beleid gehandeld. De kantonrechter concludeert dat eiser geen recht heeft op informatie over de afspraken tussen Bpf MITT en de Belastingdienst en dat zijn vordering om die reden strandt. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van Bpf MITT, vastgesteld op € 398,00.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10505712 \ CV EXPL 23-2044
Vonnis van 1 november 2023
in de zaak van
[eiser] , h.o.d.n. [handelsnaam],
wonend te Warmond,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A.D.J. van Ruyven,
tegen
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS MODE-, INTERIEUR-, TAPIJT EN TEXTIELINDUSTRIE,
gevestigd te Heerlen,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E. Lutjens.
Partijen zullen hierna [eiser] en Bpf MITT worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brieven van respectievelijk 28 juni 2023 en 17 juli 2023 waarin een mondelinge
behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 september 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is (via zijn eenmanszaak [handelsnaam] ) in de periode van 10 december 2014 tot en met 1 juli 2021 voorzitter geweest van de Raad van Toezicht van het Bpf MITT.
2.3.
[eiser] heeft in die jaren gefactureerd en is betaald conform het vergoedingenbeleid van Bpf MITT. Volgens dat beleid bedroeg zijn vergoeding € 13.500,00 per jaar. Dit beleid is vastgelegd in een schriftelijk stuk, waarin expliciet het volgende staat vermeld:
“Alle vergoedingen zijn bruto bedragen zijn en worden geacht (tenzij anders vermeld) inclusief btw te zijn.
Indien leden van het bestuur, de Raad van Toezicht of het Verantwoordingsorgaan zich kwalificeren als btw-ondernemer, dienen zij zelf de btw te berekenen en af te dragen over de vergoedingen die worden ontvangen.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter voor zoveel mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- Bpf MITT zal veroordelen tot het verstrekken van de regeling die zij met de fiscus heeft getroffen aangaande verplichtingen over de onkostenvergoedingen zoals die zijn verstrekt aan de bestuurders en toezichthouders van Bpf MITT, op straffe van een dwangsom, en
- Bpf MITT zal veroordelen om aan [eiser] te betalen het bedrag dat zij op grond van deze regeling heeft terugontvangen of niet hoefde te betalen, te vermeerderen met rente, buitenrechtelijke kosten en de proceskosten.
3.2.
Bpf MITT voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt in het onderstaande nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] stelt dat hij verplicht was om btw af te dragen en over de vergoeding van € 13.500,00 die hij jaarlijks van Bpf MITT ontving, ook btw heeft afgedragen. [eiser] stelt dat “op enig moment is gebleken dat Bpf MITT met de Belastingdienst tot een ruling is gekomen waar het het terugvorderen van btw over de vergoedingen van onder meer de voorzitter van de Raad van Toezicht van Bpf MITT betreft”. Bpf MITT weigert echter inzage te geven in de met de Belastingdienst gesloten regeling. Als Bpf MITT door de afspraken met de Belastingdienst een deel van de door hem afgedragen btw terugkrijgt, komt dat bedrag aan hem toe, zo stelt [eiser] . In de dagvaarding heeft hij nagelaten om de juridische grondslag van zijn vordering te vermelden. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft hij aangevoerd dat het beloningsbeleid van Bpf MITT zó moet worden uitgelegd dat Bpf MITT bereid was om jaarlijks € 13.500,00 te betalen voor hem als voorzitter van de Raad van Toezicht. Als blijkt dat Bpf MITT door afspraken met de belastingdienst een deel van dat bedrag terugkrijgt, zou dat aan hem moeten toekomen, omdat Bpf MITT anders minder zou hebben betaald dan zij bereid was te betalen.
4.2.
Bpf MITT stelt zich op het standpunt dat [eiser] is beloond conform het beloningsbeleid en dat hij verder niets te vorderen heeft. Enige juridische grondslag voor zijn vorderingen ontbreekt. Er is een “rulingovereenkomst” met de Belastingdienst, maar daarin is geheimhouding overeengekomen. Bpf MITT mag die overeenkomst niet te overleggen. Bpf MITT heeft betwist dat zij op grond van die rulingovereenkomst door [eiser] afgedragen btw zou terugkrijgen. Volgens Bpf MITT heeft [eiser] geen enkel rechtens te respecteren belang bij het verstrekken van de rulingsovereenkomst, omdat die geheel buiten de rechten en plichten in de relatie tussen [eiser] en Bpf MITT staat.
4.3.
Het verweer van Bpf MITT slaagt. De rechtsverhouding tussen [eiser] en Bpf MITT wordt beheerst door de afspraken die tussen hen zijn gemaakt. Dat het beloningsbeleid onderdeel uitmaakt van die afspraken is door hen beiden erkend. Dit beloningsbeleid is volstrekt duidelijk en partijen hebben ook jarenlang conform dit beloningsbeleid gehandeld. Waarom [eiser] recht zou hebben op informatie over afspraken tussen Bpf MITT en Belastingdienst, ontgaat de kantonrechter. Waarom [eiser] op grond van deze afspraken recht meent te hebben op een hogere beloning dan overeengekomen, valt evenmin in te zien. Zijn vordering strandt dan ook wegens het ontbreken van enige grondslag.
4.4.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Bpf MITT worden begroot op € 398,00 (2 x € 199,00) aan gemachtigdensalaris.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Bpf MITT tot dit vonnis vastgesteld op € 398,00,
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux in het openbaar uitgesproken