ECLI:NL:RBLIM:2023:6373

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
03/165480-22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van poging tot moord en zware mishandeling

Op 1 november 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die beschuldigd werd van poging tot moord en zware mishandeling van een slachtoffer op 27 februari 2022 in Brunssum. De verdachte werd bijgestaan door mr. R.D. Maessen, terwijl het slachtoffer, vertegenwoordigd door mr. P. Boonen, zich als benadeelde partij had gevoegd in het proces. Tijdens de zitting op 18 oktober 2023 zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie vorderde vrijspraak, omdat hij twijfels had over de betrokkenheid van de verdachte, ondanks het feit dat er voldoende bewijsmateriaal aanwezig was. De verdediging pleitte ook voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en een getuige, die de verdachte als dader aanwees, kritisch beoordeeld. Het slachtoffer had aanvankelijk verklaard dat hij niet wist wie hem had gestoken, maar later de verdachte als dader aangewezen. De getuige had ook wisselende verklaringen afgelegd, wat de rechtbank deed twijfelen aan de betrouwbaarheid van hun getuigenissen. De rechtbank concludeerde dat de tegenstrijdigheden in de verklaringen van zowel het slachtoffer als de getuige de betrouwbaarheid van hun getuigenissen ondermijnden. Daarom oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen en hevelde de voorlopige hechtenis op. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was mr. L. Eroktay.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/165480-22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2003,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.D. Maessen, advocaat kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 18 oktober 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij, bijgestaan door mr. P. Boonen, is op de terechtzitting gehoord. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op 27 februari 2022 in de gemeente Brunssum heeft gepoogd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, subsidiair dat hij aan die [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, meer subsidiair dat hij heeft gepoogd aan die [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier weliswaar voldoende wettige bewijsmiddelen bevat, maar dat hij niet (langer) de overtuiging heeft dat de verdachte - gelet op het door hem geschetste alternatieve scenario - ook degene is geweest die het slachtoffer in deze zaak heeft gestoken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. Daarom zal de rechtbank de verdachte vrijspreken.
De rechtbank hecht er aan op te merken dat zij zich kan voorstellen dat deze uitkomst voor aangever teleurstellend is, nu vooralsnog onduidelijk blijft wie dit zware letsel, waarvan de gevolgen blijkens de ingediende vordering tot schadevergoeding en de slachtofferverklaring ter terechtzitting tot op heden voelbaar zijn, aan aangever heeft toegebracht. Om onderstaande redenen is de rechtbank evenwel van oordeel dat zij niet tot een bewezenverklaring kan komen.
Op zondag 27 februari 2022 omstreeks 03.00 uur in Brunssum is slachtoffer [slachtoffer] zwaar gewond geraakt door een messteek in zijn rechter been. Het slachtoffer heeft dientengevolge een slagaderlijke bloeding opgelopen. Het slachtoffer is met de ambulance naar het [ziekenhuis] gebracht, waar via een operatie een zijtak van een slagader is dichtgemaakt met coils (kleine bolletjes). Hierna was de bloeding pas onder controle.
Aangever verklaart aanvankelijk, op 27 februari 2022, als hij door de politie op de plaats delict wordt aangetroffen, dat hij is belaagd door een groep van zo’n negen jongens, dat hij messen in het rond zag vliegen en dat hij in een worsteling in zijn been is gestoken. Hij zegt dan dat hij niet weet wie dit gedaan heeft.
Op 28 februari 2022 doet aangever aangifte. Hij verklaart dan dat op die bewuste carnavalsavond bij [café] in Brunssum chaos op straat is uitgebroken en dat er vechtpartijen zijn ontstaan. Een man heeft naar aangever geschreeuwd: “Moet je met mij?” of iets dergelijks. Aangever kende die man niet en de man had volgens aangever ook niets met een vechtpartij te maken. In de chaos hoorde aangever iemand roepen: “Wegwezen, politie?”. Toen iedereen begon te rennen, is ook aangever weggerend. Tijdens het wegrennen, is aangever getackeld door een tweede persoon, waardoor aangever ten val kwam. Terwijl hij op de grond lag, draaide aangever zich op zijn rug en zag dat de persoon die hem kort daarvoor had aangesproken zijn richting op kwam. Omdat aangever het gevoel kreeg dat die persoon over hem heen wilde vallen of hem wilde pakken, trok hij zijn benen op en schopte hij van zich af om deze persoon van zich af te houden. Aangever trok zijn armen op om zijn hoofd te beschermen en hij voelde dat hij iets raakte. Op dat moment voelde hij dat de man die hem had getackeld tegen de achterzijde van zijn hoofd schopte. Aangever stond snel op en werd vervolgens belaagd door een groot aantal mannen die hem sloegen en schopten waar ze hem ook maar konden raken. Hij heeft zich aanvankelijk verweerd. Uiteindelijk is aangever in een hoekje met een inham terechtgekomen en heeft hij zichzelf klein gemaakt ter bescherming tegen de schoppen en klappen. Toen hoorde hij zijn vriend [naam 1] roepen en lukte het hem om overeind te komen en weg te rennen. Tijdens het wegrennen, voelde aangever iets warms aan de binnenkant van zijn rechter been. Toen hij zijn broek naar beneden deed, zag hij bloed uit zijn been spuiten.
Aangever heeft verklaard dat hij niet weet wanneer de steek is toegebracht, omdat hij de steek niet heeft gevoeld. Hij heeft ook geen steekvoorwerp gezien. Als aangever wordt gevraagd een signalement te geven van de betrokken jongens, beschrijft hij enkel de man die hem heeft aangesproken vlak na de vechtpartij bij [café] en die hem heeft aangevallen nadat hij getackeld werd. Aangever weet niet wie hem heeft verwond.
Op 1 april 2022 heeft aangever een aanvullende verklaring afgelegd. Hij verklaart dan dat hij de persoon die achter hem aanrende, heeft herkend als [verdachte] , de verdachte.
Nadat aangever ten val was gekomen, draaide hij zich om en zag dat verdachte met een grote pas zo goed als over hem heen stapte. Aangever heeft toen een afwerende trap in de richting van verdachte gemaakt en daarbij zijn been naar boven gestrekt. Aangever weet niet zeker of dit het moment is geweest waarop hij gestoken is. Desgevraagd zegt aangever dat hij zich het moment van steken niet kan herinneren.
Toen aangever op de grond lag te wachten op de ambulance, kwam verdachte aangelopen en vroeg wat er gebeurd was. Aangevers’ vriend [naam 1] heeft toen geantwoord: “Een van jullie heeft dit gedaan!!”, waarop verdachte is weggelopen.
Op 18 september 2022 heeft aangever nog een keer verklaard over het aandeel van verdachte bij het incident. Aangever verklaart dan dat de verdachte met een mes achter hem aan heeft gerend. Er zijn, aldus aangever, genoeg bronnen die kunnen bevestigen dat verdachte dat was. Aangever verwijst daarvoor naar zijn vriend [naam 1] . Vervolgens merkt aangever op: “Of hij (naar de rechtbank begrijpt: verdachte) degene is die me daadwerkelijk met een mes….”.
Getuige [naam 1] heeft op 1 maart 2022 verklaard dat hij in de chaos die was ontstaan met aangever is weggerend, ongeveer twee meter achter hem aan. Getuige zag dat een jongen achter aangever aanrende. Getuige herkende die jongen als [verdachte] . Getuige zag dat [verdachte] op dat moment een mes pakte uit zijn rechter jaszak. Hij zag vervolgens dat [verdachte] struikelde en het mes liet vallen. Getuige heeft [verdachte] niet zien opstaan. Getuige heeft ook een tweede jongen gezien die aangever tackelde. Hij heeft gezien dat aangever op de grond terecht kwam en dat er meerdere jongens naar aangever toe kwamen gerend en hem mishandelden. Getuige heeft vervolgens verklaard dat hij het stukje van het tackelen en in het portiekje niet heeft meegekregen; hij heeft enkel gezien dat aangever door een groep van negen tot tien man in elkaar is geslagen.
Omdat getuige schreeuwde, stopten de jongens met slaan en schoppen. Getuige is met aangever weggelopen. Aangever zei toen dat hij was gestoken. Nadat getuige zijn wond had gezien, heeft hij de ambulance gebeld. In afwachting van de ambulance kwam [verdachte] aangelopen en vroeg wat er gebeurd was, waarop getuige had gezegd dat aangever door een van hen was neergestoken. Getuige besluit zijn verhaal met de woorden: “Ja ik meen dat het die [verdachte] was, want hij leek er erg op, ik weet het niet.”
Op 30 maart 2022 heeft getuige [naam 1] telefonisch verklaard dat hij weet wie aangever gestoken heeft. Getuige zegt dan het volgende:
“Ja, ik heb dat de vorige keer niet durven zeggen ... ik wist niet of dat
gevolgen voor mij zou hebben... maar ik heb dat toen zelf gezien, ik stond er 2 meter vanaf, ik zag dat [verdachte] met een mes in het been van [slachtoffer] stak... daar in dat steegje, een soort van portiek zeg maar.., ik zag ook dat die [naam 2] daar bij stond ..”. Als getuige wordt gevraagd of hij dit zelf gezien heeft en niet van horen zeggen, antwoordt hij:
“Nee nee, ik heb het echt zelf gezien, ik herkende [verdachte] toen eigenlijk meteen al. “
Op 18 september 2022 heeft [naam 1] verklaard dat hij tegenover aangever de naam [verdachte] heeft genoemd als degene die aangever met een mes heeft gestoken.
Verdachte heeft vanaf zijn eerste verklaring met stelligheid ontkend dat hij degene is geweest die het slachtoffer met een mes heeft gestoken.
De rechtbank stelt vast dat - op de keper beschouwd - de verklaringen van aangever en getuige [naam 1] de enige bewijsmiddelen zijn die wijzen op mogelijke betrokkenheid van verdachte.
De rechtbank stelt in eerste plaats vast dat aangever herhaaldelijk heeft aangegeven dat hij niet weet op welk moment hij in zijn been is gestoken. Aangever verklaart het ene moment dat hij messen in het rond zag vliegen en verklaart vervolgens bij zijn aangifte geen steekvoorwerp te hebben gezien. Ook over de persoon die achter hem aanrende verklaart de aangever wisselend. Aanvankelijk gaf hij, in zijn aangifte, aan deze persoon niet te kennen, om in zijn volgende verhoor te verklaren dat hij deze persoon herkend had als [verdachte] om vervolgens in zijn daaropvolgende verhoor aan te geven dat verdachte op dat moment een mes in zijn hand had.
De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de latere verklaringen van aangever, die verdachte aanwijzen als degene die heeft gestoken, gekleurd zijn door hetgeen de getuige [naam 1] met aangever heeft besproken. Getuige [naam 1] heeft immers verklaard dat hij tegenover aangever de naam [verdachte] heeft genoemd als degene die aangever met een mes heeft gestoken, maar ook getuige [naam 1] lijkt niet zeker van zijn zaak.
De getuige heeft aanvankelijk verklaard dat hij een persoon, die hij herkende als [verdachte] , met een mes achter aangever zag aanrennen. Op enig moment zag hij dat [verdachte] struikelde en het mes liet vallen. Getuige heeft die [verdachte] vervolgens niet zien opstaan. Vervolgens geeft getuige in datzelfde verhoor aan:
Ik meen dat het die [verdachte] was, want hij leek er erg op, ik weet het niet.”In latere verhoren is getuige opeens een stuk stelliger. Hij zegt dan dat hij zag dat [verdachte] met een mes in het been van aangever stak, “daar in dat steegje, een soort van portiek”. Juist die laatste toevoeging is opvallend, omdat getuige eerder verklaarde dat hij het stukje van het tackelen en datgene dat in het portiek is voorgevallen niet heeft meegekregen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van deze getuige onvoldoende betrouwbaar om (mede) als grondslag te dienen voor een bewezenverklaring.
De tegenstrijdigheden op essentiële onderdelen zijn naar het oordeel van de rechtbank dusdanig dat zij afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande de verklaringen van aangever en getuige [naam 1] onvoldoende betrouwbaar om een bewezenverklaring op te schragen. Derhalve zal zij verdachte van het tenlastegelegde vrijspreken wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
De rechtbank zal de geschorste voorlopige hechtenis opheffen.

4.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Nu de verdachte zal worden vrijgesproken, kan de benadeelde partij [slachtoffer] niet in zijn vordering worden ontvangen.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] , wonende te [plaats] , niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte in het kader van deze procedure gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.A. Wouters, voorzitter, mr. L.E.M. Hendriks en
mr. J. Trifunović, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Eroktay, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 1 november 2023.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 27 februari 2022 in de gemeente Brunssum ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het
leven te beroven met een mes, in ieder geval een scherp en/of puntig voorwerp, in
het (rechter)been van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 27 februari 2022 in de gemeente Brunssum aan [slachtoffer]
[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) steekwond (van 3
tot 5 cm) in het been (waardoor een slagaderlijke bloeding werd veroorzaakt),
althans zwaar lichamelijk letsel aan het been, heeft toegebracht door met een mes,
in ieder geval een scherp en/of puntig voorwerp, in het (rechter)been van die
[slachtoffer] te steken;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 27 februari 2022 te Brunssum ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, in ieder geval een scherp en/of puntig
voorwerp, in het (rechter)been van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )