3.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op 25 september 2021 omstreeks 02:55 uur heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op de A67 bij hectometerpaal 60.2 te Maasbree (hierna: het ongeval). De volgende voertuigen waren betrokken bij het verkeersongeval: een [auto van verdachte] met Nederlands kenteken [nummer] (hierna: de [auto van verdachte] ) en een [auto van de slachtoffers] met Duits kenteken [nummer] (hierna: de [auto van de slachtoffers] ). De bestuurder van de [auto van verdachte] heeft de plaats van het ongeval verlaten. De drie inzittenden van de [auto van de slachtoffers] werden na het ongeval vervoerd naar het ziekenhuis.
[naam slachtoffer 1] , heeft -zakelijk weergegeven- onder meer het volgende verklaard:
Ik was de bestuurder van de [auto van de slachtoffers] . Naast mij in de bijrijder stoel zat [naam slachtoffer 3] en rechtsachter zat [naam slachtoffer 2] . Ik reed met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur over de rechterrijstrook. Plots voelde ik een enorm hevige klap van achteren. De motor van de auto ging meteen uit en de auto begon te branden.Ik heb om hulp geschreeuwd en pas later kwamen drie mensen. De auto was dusdanig beschadigd dat wij er niet meer uit konden komen. De drie personen hebben ons uit de auto getrokken. Als deze drie personen niet waren gekomen, waren we alle drie overleden, want de auto stond volledig in brand. De bestuurder van de auto die achterin onze auto is gereden is ons niet te hulp gekomen.
[naam slachtoffer 2] overleed op 25 september 2021 om 16:35 uur in het ziekenhuis, nadat de behandeling was gestaakt, omdat er geen zicht was op herstel. Het letsel dat waarschijnlijk c.q. vermoedelijk, tot de dood heeft geleid betreft een bloeding in de hersenen in combinatie met een zwelling van het brein, mogelijk in combinatie met andere inwendige bloedingen.
Bij [naam slachtoffer 1] werden op 25 september 2021 bloeduitstortingen aan de linkerzijde van de borstkas en schaafwonden aan de onderarm rechts waargenomen. De röntgenfoto en CT-scan van de borstkas toonden een ribbreuk van de tweede rib beiderzijds en enige longkneuzing van de linkerlong. De toen geschatte duur van genezing betrof enkele weken.[naam slachtoffer 1] meldde zich op 29 december 2021 bij het Centrum voor klinische acute en spoedeisende geneeskunde te Mönchengladbach (Duitsland). De artsen stelden het volgende vast: discrete kloppijn in de cervicale wervelkolom, cervicale wervelkolom mobiliteit beperkt door pijn, pijn uitstralend naar linker hemithorax (hier ook de bekende ribfracturen) en discrete drukpijn aan de linkerhemithorax.In mei 2022 blijkt bij [naam slachtoffer 1] van bewegingsafhankelijke pijn in de linkerschouder met uitstraling naar de linker thorax.
Bij [naam slachtoffer 3] werden meerdere laceraties en schaafverwondingen aan de linkerzijde waargenomen. Er werd neurotrauma en trauma aangezicht geconstateerd en op de CT-scan was een kleine bloeding tussen de hersenvliezen zichtbaar, waarvoor opname ter observatie op de intensive care nodig was. De geschatte duur van genezing betrof enkele weken tot maanden.
De politie heeft een onderzoek ingesteld naar de oorzaak, toedracht en vermijdbaarheid van het ongeval. Bij aankomst ter plaatse stonden beide voorportieren van de [auto van verdachte] open en bleek dat de inzittenden de plaats van het ongeval hadden verlaten.Uit het aangetroffen schade- en sporenbeeld ter plaatse bleek dat de [auto van de slachtoffers] impactschade aan de achterzijde van het voertuig en had de [auto van verdachte] impactschade aan de voorzijde van het voertuig. De [auto van verdachte] is met de voorzijde in botsing gekomen met de achterzijde van de [auto van de slachtoffers] .
Getuige [getuige 3] verklaarde – kortgezegd – dat hij op 25 september 2021 over de A67 reed in de richting van Venlo. Hij zag na het ongeval een man bij de brandende [auto van verdachte] staan. Deze sprong over de vangrail en rende het weiland in.
Op maandag 27 september 2021 werd een forensisch onderzoek verricht aan de [auto van verdachte] , gericht op het vaststellen van de identiteit van de bestuurder. Er werden meerdere biologische sporen veiliggesteld uit de [auto van verdachte] . Op de zitting van de bestuurdersstoel werd een vermoedelijke bloeddruppel waargenomen (SIN: [nummer] ). Op de voorzijde van de bestuurdersairbag werd een vermoedelijk bloedspoor, zijnde een contactspoor, aangetroffen (SIN: [nummer] ). De bovenzijde van de bestuurdersairbag werd door middel van stubs bemonsterd op de aanwezigheid van huidepitheel (SIN: [nummer] ).
Door het Maastricht Forensisch Instituut (TMFI) werd een forensisch DNA-onderzoek uitgevoerd waarbij een aantal veiliggesteld biologische sporen uit de [auto van verdachte] werden vergeleken met de veiliggestelde referentiematerialen en de landelijke DNA-databank. Uit het TMFI ingestelde vergelijkende DNA-onderzoek bleek dat de volgende sporen overeen kwamen met het DNA-profiel van [verdachte] : [nummer] (zitting bestuurdersstoel), [nummer] (bovenzijde ontplooide bestuurdersairbag) en [nummer] (bestuurdersairbag).
De [auto van verdachte] en de [auto van de slachtoffers] verkeerden voor het ongeval rij technisch in voldoende staat van onderhoud en vertoonden geen gebreken, die eventueel de oorzaak of van invloed kunnen zijn geweest op het ontstaan, danwel op het verloop van het ongeval.
Volgens de fabrieksgegevens van de [auto van verdachte] is de topsnelheid van dit merk en type voertuig 285 kilometer per uur.
Uit de analyse van de lusdata van beschikbare tellussen van Rijkswaterstaat op de Rijksweg A67 bleek dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de bestuurder van één voertuig (personenauto) op zaterdag 25 september 2021 tussen 02:48:00 en 02:49:00 uur op de Rijksweg A67 ter hoogte van hectometerpaal 52.0 en 54.2 had gereden met een indicatieve snelheid van respectievelijk ongeveer 243 kilometer per uur en 250 kilometer per uur.
Uit de verkregen voertuigdata uit de airbagcontrolemodule (ACM) van de [auto van verdachte] kon met zekerheid worden gesteld dat de bestuurder van de [auto van verdachte] 5 seconden voor de botsing met de [auto van de slachtoffers] reed met een volledig ingetrapt gaspedaal en een snelheid van meer dan 253 kilometer per uur, zijnde de maximum snelheid die kan worden gemeten door de ACM. Het gaspedaal werd een seconde voor de botsing losgelaten en een halve seconde daarna werd er geremd. Op het moment van de botsing was de snelheid volgens de data in de ACM nog 234 kilometer per uur. Bij drie afzonderlijke berekeningen, onder gebruikmaking van het analyserapport opgesteld door de fabrikant [naam] , bleek dat de bestuurder van de [auto van verdachte] voor het ongeval had gereden met een snelheid van meer dan 270 kilometer per uur.
Uit de rekenkundige conclusie van de snelheid- en impactanalyse blijkt dat de [auto van verdachte] op het moment van de botsing met de [auto van de slachtoffers] heeft gereden met een snelheid gelegen tussen de 241 kilometer per uur en 277 kilometer per uur.
Concluderend wordt in die analyse gesteld dat de [auto van verdachte] op het moment van het ongeval heeft gereden met een snelheid van minimaal 255 kilometer per uur (dit is de gemiddelde waarde van alle uitkomsten en meer dan 253 kilometer per uur).
De bestuurder van de [auto van de slachtoffers] had, zo blijkt uit die analyse, op het moment van de botsing met de [auto van verdachte] gereden met een snelheid gelegen tussen de 107 kilometer per uur en 147 kilometer per uur. Gelet op de beschikbare tellussen op de Rijksweg A67 was echter geen sprake van een overschrijding van de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 130 kilometer per uur.
In het proces-verbaal Relaas FO Verkeer wordt de conclusie getrokken dat het ongeval is ontstaan doordat de bestuurder van de [auto van verdachte] met een uitzonderlijk hoge snelheid reed, waardoor het snelheidsverschil tussen de betrokken voertuigen groot was. De bestuurder van de [auto van verdachte] was niet in staat zijn voertuigsnelheid dusdanig te verminderen of zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand die hij kan overzien en waarover de weg vrij was. De bestuurder van de [auto van verdachte] had het ongeval kunnen vermijden indien hij tijdig had geanticipeerd op het verkeer dat voor hem reed en/of hij de ter plaatse geldende maximumsnelheid had gereden.
Bewijsoverweging feit 1
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen oordeelt de rechtbank dat het ongeval is ontstaan doordat de [auto van verdachte] met een snelheid van in ieder geval 234 kilometer per uur de achterzijde van de [auto van de slachtoffers] , welke niet sneller dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 130 kilometer per uur reed, heeft aangereden. Ten gevolge van het ongeval is [naam slachtoffer 2] , passagier van de [auto van de slachtoffers] , overleden en hebben [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 3] , bestuurder en bijrijder van de [auto van de slachtoffers] , zodanig lichamelijk letsel opgelopen, dat naar het oordeel van de rechtbank daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Was de verdachte de bestuurder van de [auto van verdachte] op 25 september 2021?
De raadsman heeft gesteld dat er te weinig bewijs is dat de verdachte de bestuurder is geweest van de [auto van verdachte] . Uit het DNA-onderzoek is gebleken dat het bloedspoor op de zitting van de bestuurdersstoel, het bloedspoor op de bovenzijde van de ontplooide bestuurdersairbag en het huidepitheel op de bestuurdersairbag matchte met het DNA-profiel van de verdachte. Nu het DNA-spoor pas na het ontplooien van de airbag daarop terecht kan zijn gekomen, kan het niet anders zijn, dan dat de verdachte de bestuurder van de [auto van verdachte] is geweest op het moment van het ongeval. Ook de andere DNA-sporen op en rond de bestuurderszitplaats zijn van de verdachte.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de resultaten van het gehele DNA-onderzoek niet betrouwbaar zijn. Door een administratieve fout in het aanvraagformulier extern forensisch onderzoek, is ten onrechte vermeld dat een spoor van de ontplooide bestuurdersairbag SIN [nummer] betreft. Zoals ondubbelzinnig op pagina 290 uit het proces-verbaal betreffende de correctie blijkt, betrof SIN [nummer] de bijrijdersairbag. De match van dat spoor met het DNA-profiel van [getuige 1] , heeft betrekking op de bijrijdersairbag en doet dan ook geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van het DNA-onderzoek betreffende de verdachte.
De rechtbank verwerpt ook het verweer van de verdediging dat ten onrechte DNA is afgenomen van de verdachte, namelijk toen hij nog geen verdachte was. Dit verweer is feitelijk onjuist. Het DNA-profiel van de verdachte was immers al in september 2018 opgenomen in de DNA-databank.
Heeft de verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt?
Om tot bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. De verdachte reed namelijk met de [auto van verdachte] met een uitzonderlijk hoge snelheid over de snelweg en is met de voorzijde van de [auto van verdachte] in botsing gekomen met de achterzijde van de [auto van de slachtoffers] . De verdachte was niet in staat zijn voertuigsnelheid dusdanig te verminderen of zijn voertuig tot stilstand te brengen, waardoor het ongeval is ontstaan.
In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, wat geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft (ook) die zwaarste schuldvorm ten laste gelegd en de rechtbank zal dus moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid
in elk gevalsprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid. Ambtshalve overweegt de rechtbank dat dit niet betekent dat de bestanddelen van artikel 5a WVW in het primair ten laste gelegde feit hadden moeten worden verwerkt, bijvoorbeeld in een cumulatieve/alternatieve tenlastelegging. Hoewel daarvoor in de geschiedenis van de totstandkoming van de wet aanknopingspunten zijn te vinden, dwingt de tekst van artikel 175, tweede lid, WVW daartoe naar het oordeel van de rechtbank niet. Daarnaast staat in de tenlastelegging dat de daarin gebruikte termen, voor zover daaraan in de WVW betekenis is gegeven, worden geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd. In artikel 175, tweede lid, WVW is betekenis gegeven aan roekeloosheid, zodat die term moet worden geacht in die betekenis te zijn gebezigd.
Artikel 5a WVW
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
( a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden Deze gedraging is in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels.
( b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. In deze zaak gaat het om het gedurende langere tijd een extreme overschrijding van de maximumsnelheid in de nachtelijke uren. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
( c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregel als op het in ernstige mate schenden van die regel. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat het gedurende langere tijd rijden met een veel te hoge snelheid niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan.
( d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt wel uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij drie slachtoffers zijn gevallen, waarvan er één slachtoffer kort na het ongeval is bezweken aan zijn verwondingen. Dat betekent dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, namelijk roekeloosheid.
Conclusie
De rechtbank acht het onder feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverweging feit 2
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij anderen door een ongeval letsel had toegebracht en dat hij deze anderen vervolgens in hulpeloze toestand heeft achtergelaten door de plaats van het ongeval te verlaten.
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. De verdachte heeft de [auto van de slachtoffers] aangereden en heeft vervolgens de plaats van het ongeval verlaten.
Gelet op alle omstandigheden ten tijde van het ongeval moet de verdachte geweten hebben dat een ander letsel was toegebracht. Terwijl hij de [auto van verdachte] kon verlaten, moet hij hebben kunnen zien dat de inzittende(n) van de [auto van de slachtoffers] die auto niet zonder hulp konden verlaten. De verdachte moet hebben geweten dat minimaal de bestuurder in hulpeloze toestand werd achtergelaten na het ongeval.
Conclusie
Gelet hierop acht de rechtbank het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.