ECLI:NL:RBLIM:2023:6214

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
ROE 23/1785
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor huisvesting arbeidsmigranten

Op 23 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen een uitzendonderneming en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas. De uitzendonderneming had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 12 juni 2023, waarbij een last onder dwangsom was opgelegd vanwege de huisvesting van arbeidsmigranten op een perceel in [plaats]. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de begunstigingstermijn door verweerder was verlengd tot 1 februari 2024. Dit betekende dat de uitzendonderneming de beslissing op bezwaar kon afwachten zonder dat zij dwangsommen verbeurde. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, en er was geen grond voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 23/1785
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 oktober 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], gevestigd in [vestigingsplaats], verzoekster,

(gemachtigde: mr. A.E.B. de Hollander)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas,verweerder,
(gemachtigde: mr. M. van Moorsel)

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2023 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd vanwege de huisvesting van arbeidsmigranten op het perceel aan de [adres] in [plaats].
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft ook de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Verzoekster is een uitzendonderneming die uitzendkrachten in zowel Nederland als in het buitenland werft en bij verschillende opdrachtgevers te werk stelt. Aan de uitzendkrachten die verzoekster in het buitenland werft, biedt zij woonruimte aan. Een van de woonruimtes betreft de locatie aan de [adres] in [plaats] die verzoekster huurt. Op deze locatie verblijven ongeveer 400 arbeidsmigranten.
2. Voor de huisvesting van arbeidsmigranten op de onderhavige locatie heeft verweerder aan [bedrijf] eigenaar van de locatie, op 11 april 2013 een tijdelijke omgevingsvergunning voor de duur van vijf jaar verleend. Op 7 juni 2018 is weer een tijdelijke omgevingsvergunning verleend, waarin is opgenomen dat het huisvesten van arbeidsmigranten tot en met 30 juni 2022 is toegestaan. In het geval de oplevering van de gebiedsontwikkeling [plaats] vertraging oplevert, dan verschuift het gebruik voor de huisvesting van arbeidsmigranten met anderhalf jaar na de werkelijke oplevering met een maximale looptijd van vijf jaar. [bedrijf] heeft verzocht om de tijdelijke omgevingsvergunning tot 7 juni 2023 te verlengen (tot de maximale looptijd van vijf jaar), maar dit is door verweerder geweigerd. De omgevingsvergunning eindigt volgens verweerder van rechtswege op 1 januari 2023.
3. Op 5 januari 2023 heeft een toezichthouder van de gemeente een controle op de onderhavige locatie uitgevoerd. Bij deze controle heeft de toezichthouder geconstateerd dat er arbeidsmigranten op de locatie verblijven.
4. Gelet op de constateringen van de toezichthouder heeft verweerder bij brief van
23 februari 2023 verzoekster medegedeeld voornemens te zijn om een last onder dwangsom op te leggen. Na het versturen van dit voornemen hebben toezichthouders van de gemeente op 9 juni 2023 nogmaals een controle op de onderhavige locatie uitgevoerd. Bij deze controle hebben toezichthouders geconstateerd dat er arbeidsmigranten op de locatie verblijven.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd. De opgelegde last houdt in dat verzoekster de volgende twee overtredingen moet beëindigen en beëindigd houden:
  • overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen bestuursrecht in samenhang met artikel 5.3.1, onder d, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’. Binnen de bestemming ‘Recreatie - Verblijfsrecreatie 1’ is het wonen (met uitzondering van bewoning van de toegestane bedrijfswoningen en niet permanente bewoning van recreatiewoningen/chalets) niet toegestaan;
  • overtreding van artikel 2.65, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening. Het is volgens dit artikel verboden om zonder een vergunning van verweerder een inrichting te exploiteren. Een exploitatievergunning is voor deze locatie niet door verweerder verleend.
Verweerder heeft aan het niet beëindigen en beëindigd houden van de overtredingen een dwangsom van € 10.000,- per dag, tot een maximum van € 100.000,- verbonden. Verbeuring van de dwangsom kan worden voorkomen door vóór 1 oktober 2023 om 09:00 uur de huisvesting van arbeidsmigranten of andere vormen van huisvesting anders dan puur en aantoonbaar recreatief verblijf op de onderhavige locatie te staken en gestaakt te houden.
6. Op 5 september 2023 stond een zitting voor de behandeling van het verzoek gepland. Deze zitting is op verzoek van verzoekster komen te vervallen, omdat verzoekster had aangegeven dat zij in gesprek met verweerder was. Omdat de besprekingen tussen de partijen niet tot een oplossing heeft geleid, heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om weer een zitting te plannen. Die zitting is op 10 november 2023 gepland.
7. Bij brief van 9 oktober 2023 heeft verweerder medegedeeld dat hij bij besluit van
5 oktober 2023 de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom uit het bestreden besluit tot 1 februari 2024 heeft verlengd.
Spoedeisend belang
8. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, als voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De eerste vraag waar de voorzieningenrechter zich aldus voor gesteld ziet, is of verzoeker een spoedeisend belang als hiervoor bedoeld heeft.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het vereiste spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt. Hij overweegt daartoe als volgt. Verweerder heeft bij brief van 9 oktober 2023 aan de voorzieningenrechter medegedeeld dat bij besluit van 5 oktober 2023 de begunstigingstermijn tot 1 februari 2024 is verlengd. Ook is medegedeeld dat op 31 oktober 2023 een hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie zal plaatsvinden. Volgens verweerder ligt het in de lijn der verwachting dat de beslissing op bezwaar ruim vóór 1 februari 2024 wordt genomen. Omdat verweerder de begunstigingstermijn heeft verlengd en ruim voor afloop daarvan een beslissing op bezwaar zal nemen, kan verzoekster bij de voorzieningenrechter niet meer bereiken dan met het besluit en bijbehorende toezegging van verweerder is gedaan. Verzoekster kan immers de beslissing op bezwaar afwachten zonder dat zij dwangsommen verbeurt. Het treffen van een voorlopige voorziening is op dit moment dus niet nodig. Dit betekent dat de op 10 november 2023 geplande zitting komt te vervallen.
10. In het geval verweerder bij de beslissing op bezwaar zich op het standpunt stelt dat handhavend optreden wordt voortgezet en verzoekster daarmee alsdan niet eens is, dan bestaat voor haar altijd de mogelijkheid om ervoor te kiezen een nieuw verzoek om voorlopige voorziening in te dienen in afwachting van de uitkomst van een beroep bij de rechtbank.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek gelet op het ontbreken van spoedeisendheid af. Er is daarom geen grond voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Kloos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 23 oktober 2023
de griffier is niet in staat om
voorzieningenrechter
deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 oktober 2023

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.