ECLI:NL:RBLIM:2023:6169

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
10438904 \ CV EXPL 23-1393
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgverzekeringspremie en incassokosten

In deze zaak heeft de kantonrechter op 18 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen CZ Zorgverzekeringen N.V. en een gedaagde partij, die in persoon procedeerde. CZ vorderde betaling van een bedrag van € 1.218,77, bestaande uit een hoofdsom van € 1.037,90, wettelijke rente van € 25,18 en buitengerechtelijke incassokosten van € 155,69. De vordering was gebaseerd op een zorgverzekeringsovereenkomst die tussen CZ en de gedaagde was gesloten. De gedaagde had de verschuldigde bedragen niet betaald en voerde verweer tegen de dagvaarding, waarbij hij stelde dat er al eerder een dagvaarding was ontvangen en dat de vorderingen niet samengevoegd waren. Hij uitte ook bezorgdheid over onduidelijkheden in de dagvaarding en meldde dat er beslag op zijn inkomen was gelegd door GGN en Flanderijn.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde geen conclusie van dupliek had ingediend, waardoor zijn verweer niet verder onderbouwd was. CZ had haar vordering voldoende onderbouwd en de gedaagde had deze niet langer weersproken. De kantonrechter wees de vordering van CZ toe, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, omdat deze in overeenstemming waren met de geldende regelgeving. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente, en in de kosten van de procedure, die aan de zijde van CZ waren begroot op € 714,31. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10438904 \ CV EXPL 23-1393
Vonnis van de kantonrechter van 18 oktober 2023
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
CZ ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Tilburg,
eisende partij,
gemachtigde GGN Mastering Credit B.V.,
tegen:
[gedaagde],
wonende [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.
Partijen worden verder genoemd CZ en [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek.
1.2.
Hoewel daartoe bij brief van de griffier van 5 juli 2023 in de gelegenheid gesteld, heeft [gedaagde] geen conclusie van dupliek genomen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
CZ vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.218,77, te vermeerderen met rente en proceskosten.
2.2.
Ter onderbouwing van haar vordering voert CZ (samengevat) het volgende aan.
CZ heeft op grond van een met [gedaagde] gesloten zorgverzekeringsovereenkomst € 1.037,90 bij [gedaagde] in rekening gebracht, die hij niet heeft betaald. CZ berekent de wettelijke rente over dit bedrag tot 3 maart 2023 op € 25,18. Voorts stelt CZ dat [gedaagde] aan haar een vergoeding van € 155,69 voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is.
2.3.
[gedaagde] voert het volgende verweer:
Waarom weer een dagvaarding over het jaar 2021. Hij heeft over dit jaar al een eerdere dagvaarding ontvangen. Waarom zijn de vorderingen niet samengevoegd. Nu komen er weer extra kosten bij. In de dagvaarding staan dingen, zoals de Duitse apotheek, die niet duidelijk zijn voor [gedaagde] . Verder stelt [gedaagde] dat door GGN beslag is gelegd op zijn inkomen. Ook door Flanderijn is namens CZ beslag gelegd. CZ gooit alles door elkaar.
2.4.
CZ heeft bij repliek haar vordering nader uitgewerkt en het verweer van [gedaagde] als volgt besproken.
Het klopt dat er door GGN beslag is gelegd. Dit was naar aanleiding van een vonnis van 13 juli 2022 betreffende de premies over de periode juli 2020 tot en met augustus 2021. De huidige vordering gaat over de periode september 2021 tot en met januari 2022, vermeerderd met rente en incassokosten.
De lopende premies worden, met tussenpauze, al jarenlang geïnd via het CAK.
GGN is de eerste beslaglegger en verdeelt daarom de gelden die worden ontvangen aan de andere beslagleggers. Het is juist dat ook Flanderijn beslag heeft gelegd. Dit betrof een preferent beslag uit naam van het CAK inzake de premies 2019 en maart 2022. Dit beslag is op 27 maart 2023 gelegd en in mei 2023 volledig geïncasseerd.
Omdat [gedaagde] de openstaande vorderingen van CZ niet betaalt, is CZ uiteindelijk genoodzaakt om haar vorderingen aan haar gemachtigde GGN uit handen te geven. Om de kosten te beperken worden de vorderingen zoveel mogelijk samengevoegd.
Ten aanzien van de onduidelijkheid met betrekking tot nota’s, zoals de Duitse apotheek, heeft CZ [gedaagde] geadviseerd om met de desbetreffende zorgverlener contact op te nemen.

3.De beoordeling

3.1.
[gedaagde] heeft geen conclusie van dupliek genomen en daarmee zijn verweer niet nader onderbouwd. Dit had wel op zijn weg gelegen, gelet op de repliek van CZ.
3.2.
CZ heeft haar vordering betreffende de hoofdsom voldoende onderbouwd, en [gedaagde] heeft deze ook niet langer weersproken, zodat deze voor toewijzing in aanmerking komt.
3.3.
De wettelijke rente over het totale openstaande bedrag - waaronder een bedrag van
€ 25,18 aan wettelijke rente berekend tot 3 maart 2023 (= datum van dagvaarding) - wordt ook toegewezen, omdat CZ genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en deze ook niet door [gedaagde] wordt weersproken.
3.4.
CZ maakt tevens aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 155,69. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden.
De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Ook deze vordering is toewijsbaar aangezien de gemachtigde van CZ de veertiendagenbrief aan [gedaagde] verzonden heeft en [gedaagde] de ontvangst daarvan niet heeft betwist.
3.5.
De conclusie van het voorgaande is dat een bedrag van € 1.218,77, bestaande uit:
- € 1.037,90 aan hoofdsom
- € 25,18 aan vervallen wettelijke rente
- € 155,69 aan buitengerechtelijke incassokosten
zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.037,90 vanaf 3 maart 2023 tot de dag van volledige betaling.
3.6.
[gedaagde] zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van CZ worden begroot op:
  • dagvaarding € 128,31
  • griffierecht € 322,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 714,31

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan CZ tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.218,77, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.037,90 vanaf 3 maart 2023 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure aan de zijde van CZ gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 714,31,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
type: JEC