ECLI:NL:RBLIM:2023:6167

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
10346398 \ CV EXPL 23-667
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande factuur na uitvoering van elektrotechnische werkzaamheden

In deze zaak vordert eiser, een elektrotechnisch installatiebedrijf, betaling van een openstaande factuur van € 1.122,20 van gedaagde, die in persoon procedeert. De partijen hebben op 16 september 2022 een overeenkomst gesloten voor het uitvoeren van werkzaamheden aan de elektra in de woning van gedaagde. Eiser heeft de werkzaamheden op 26 september 2022 uitgevoerd en een factuur gestuurd, maar gedaagde heeft deze niet betaald. Gedaagde heeft wel een andere factuur van eiser voor het oplossen van een stroomstoring voldaan, maar heeft de betaling van de oorspronkelijke factuur opgeschort, omdat zij stelt dat de werkzaamheden niet deugdelijk zijn uitgevoerd. Eiser heeft echter betwist dat er sprake is van een tekortkoming en heeft de vordering ingesteld na meerdere aanmaningen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat eiser tekort is geschoten in de uitvoering van de overeenkomst. De rechter heeft geoordeeld dat gedaagde niet gerechtigd was om de betaling op te schorten en heeft de vordering van eiser toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10346398 \ CV EXPL 23-667
Vonnis van de kantonrechter van 18 oktober 2023
in de zaak van:
[eiser] h.o.d.n. [handelsnaam],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mevr. F.P.E.C. Evers (ARAG SE),
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
in persoon procederend.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 7 februari 2023, met producties;
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord;
- de beslissing (bij brief) waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling op 27 juni 2023 waarbij [gedaagde] zonder bericht niet is verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert een elektrotechnisch installatiebedrijf. [eiser] en [gedaagde] hebben op 16 september 2022 per whatsappbericht een overeenkomst gesloten met betrekking tot het uitvoeren van werkzaamheden aan de elektra in de woning van [gedaagde] en het leveren van de daartoe benodigde materialen. De werkzaamheden bestonden uit het aanleggen van enkele extra groepen in de meterkast ten behoeve van de airconditioning, kookplaat, wasmachine en droger.
2.2.
De werkzaamheden zijn door [eiser] uitgevoerd en afgerond op 26 september 2022. Diezelfde dag heeft [eiser] aan [gedaagde] een factuur doen toekomen van € 974,48. De betalingstermijn van de factuur bedroeg zes dagen. [gedaagde] is niet tot betaling van de factuur overgegaan.
2.3.
Op 28 september 2022 heeft [gedaagde] telefonisch aan [eiser] medegedeeld dat sprake was van stroomuitval in de woning. [eiser] heeft deze storing opgelost en heeft daarbij geconstateerd dat deze werd veroorzaakt door een breuk in een kabel buiten tegen de gevel van de woning van [gedaagde] . De storing stond niet in verband met de werkzaamheden die [eiser] op 26 september 2022 had uitgevoerd. Voor het oplossen van de storing heeft [eiser] aan [gedaagde] een factuur doen toekomen van € 90,75, die door haar is voldaan.
2.4.
Enige tijd na 28 september 2022 heeft [gedaagde] telefonisch aan [eiser] medegedeeld dat wederom sprake was van stroomuitval. Daarop heeft [eiser] aangegeven dat eerst de factuur van 26 september 2022 door [gedaagde] moest worden voldaan, nu de betalingstermijn daarvan was verstreken. Vervolgens heeft [gedaagde] een ander bedrijf ingeschakeld om de storing op te lossen.
2.5.
Per e-mailbericht van 9 oktober 2022 heeft [gedaagde] aan [eiser] medegedeeld dat zij nog in afwachting was van betalingen van haar klanten en dat zij verwachtte de factuur van [eiser] in de week van 10 oktober 2022 te kunnen voldoen. Betaling bleef echter uit.
2.6.
De rechtsbijstandsverzekeraar van [gedaagde] heeft [eiser] op 3 november 2022 de veertiendagenbrief als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW doen toekomen. Hierna zijn er nog aanmaningen verzonden op 21 en 29 november 2022.
2.7.
Per e-mail van 29 november 2022 heeft [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiser] voorgesteld om de openstaande factuur in twee maandelijkse termijnen te voldoen. De buitengerechtelijke incassokosten weigerde zij te voldoen. De gemachtigde van [eiser] heeft daarop gereageerd dat [eiser] de vordering inclusief buitengerechtelijke kosten in twee termijnen kon voldoen, de eerste termijn te voldoen op 1 december 2022.
2.8.
Betaling is uitgebleven, ook na aanmaningen van de gemachtigde van [eiser] op 12 december 2022 en 5 januari 2023.

3.Het geschil

3.1.
Op grond van voornoemde overeenkomst vordert [eiser] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 1.122,20, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 974,48 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening en de kosten van deze procedure.
Het bedrag van € 1.122,20 is als volgt opgebouwd:
€ 974,48 hoofdsom (openstaande factuur)
€ 146,17 buitengerechtelijke incassokosten
€ 1,55wettelijke rente tot en met 3 februari 2023
€ 1.122,20
3.2.
[eiser] baseert zijn vordering op (nakoming van) de tussen partijen gesloten overeenkomst. Hij heeft in opdracht en voor rekening van [gedaagde] werkzaamheden verricht aan de elektra in haar woning en de daarvoor benodigde materialen geleverd. [gedaagde] heeft de verplichting om de aan haar in rekening gebrachte kosten te betalen.
De gemachtigde van [eiser] heeft op 3 november 2022 de veertiendagenbrief gestuurd aan [gedaagde] . Deze heeft niet tot betaling geleid en daarom vordert [eiser] ook betaling van de buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[gedaagde] heeft erkend dat de factuur nog niet door haar is voldaan. Zij voert aan dat [eiser] de werkzaamheden niet deugdelijk heeft uitgevoerd en dat zij daarom de betaling van de factuur heeft opgeschort. Zij heeft een derde moeten inschakelen om de tweede stroomstoring, veroorzaakt door de werkzaamheden van [eiser] , op te lossen en heeft daardoor extra kosten gemaakt, aldus [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang in deze procedure, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht aan de elektra in de woning van [gedaagde] en dat [gedaagde] daarvoor in beginsel betaling verschuldigd is aan [eiser] . Evenmin is tussen partijen in geschil dat [gedaagde] de factuur van [eiser] onbetaald heeft gelaten.
4.2.
Tussen partijen is wel in geschil of [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst en of die tekortkoming de opschorting van betaling van [gedaagde] rechtvaardigt.
4.3.
[gedaagde] stelt dat zij de betaling van de factuur heeft opgeschort omdat er vlak na de werkzaamheden van [eiser] twee keer stroomuitval in haar woning is geweest. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] het standpunt inneemt dat deze storingen zijn ontstaan door ondeugdelijke werkzaamheden van [eiser] . [gedaagde] heeft dit standpunt echter niet nader onderbouwd. [gedaagde] heeft niet betwist dat de stroomstoring van 28 september 2022 werd veroorzaakt door een kabel buiten de woning van [gedaagde] en dus niets te maken had met de op 26 september 2022 door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden. Evenmin heeft [gedaagde] aangetoond wat de oorzaak was van de daaropvolgende stroomstoring. [eiser] heeft gesteld dat de oorzaak van die tweede stroomstoring was gelegen in de stekker van de oven die defect was en dus ook niets te maken had met de door hem uitgevoerde werkzaamheden, wat [gedaagde] niet heeft weersproken.
4.4.
[gedaagde] heeft bovendien pas eerst bij antwoord geklaagd over de werkzaamheden van [eiser] . Zij heeft voorafgaand aan deze procedure geen klachten gemeld bij [eiser] noch hem geïnformeerd over de opschorting van haar betaling. Als er inderdaad ondeugdelijk werk door [eiser] was geleverd dan had het op de weg van [gedaagde] gelegen om dit binnen bekwame tijd aan hem te melden en niet pas bij haar conclusie van antwoord. Voorafgaand aan deze procedure heeft [gedaagde] juist tot twee keer toe de betaling (in termijnen) van de factuur van [eiser] toegezegd, hetgeen impliceert dat zij de verschuldigdheid daarvan wel degelijk erkent.
4.5.
Nu [gedaagde] geen andere feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat de werkzaamheden van [eiser] niet deugdelijk waren, heeft zij onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een tekortkoming van [eiser] . Nu niet is komen vast te staan dat [eiser] tekort geschoten is in de nakoming van de overeenkomst, is [gedaagde] niet tot opschorting van betaling gerechtigd. Het door [eiser] gevorderde factuurbedrag zal dan ook worden toegewezen.
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over het factuurbedrag zal eveneens worden toegewezen, omdat voor toewijzing daarvan voldoende is gesteld en daartegen geen verweer is gevoerd.
4.7.
[eiser] maakt tevens aanspraak op betaling van de buitengerechtelijke incassokosten. Zijn gemachtigde heeft een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 146,17 komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal eveneens worden toegewezen.
4.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, met dien verstande dat de kosten voor het bevragen van de BRP slechts één keer zullen worden toegewezen, nu niet is gebleken waarom een tweede bevraging voor het betekenen van de dagvaarding noodzakelijk was. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten als volgt vastgesteld:
- kosten dagvaarding € 107,80
- griffierecht € 214,00
- salaris gemachtigde
€ 264,00( 2 x tarief € 132,00)
Totaal € 585,80

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 1.122,20, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 974,48 vanaf 7 februari 2023 tot de dag van algehele betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot aan dit vonnis begroot op € 585,80,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken.
LC