ECLI:NL:RBLIM:2023:6163

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
10113072 \ CV EXPL 22-4161
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van contractuele boete en meerpremie in huurrechtelijke geschil

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter in Maastricht, heeft eiser een vordering ingesteld tegen gedaagde met betrekking tot een huurgeschil. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 16 augustus 2023, waarin gedaagde werd opgedragen bewijs te leveren over onderhoud aan de verwarmingsinstallatie van het gehuurde pand. Gedaagde heeft echter geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om bewijs te leveren, wat heeft geleid tot de conclusie dat hij niet heeft voldaan aan de redelijke aanwijzing van eiser om onderhoud uit te voeren. Eiser vordert een contractuele boete van € 85.500 voor de periode van 1 maart 2022 tot en met 8 februari 2023, maar de kantonrechter oordeelt dat de boete niet eerder dan per 23 april 2022 kan worden verbeurd, waardoor eiser niet het volledige bedrag kan vorderen.

De kantonrechter overweegt dat de toepassing van het boetebeding in deze zaak leidt tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat. De boete is opgenomen in een standaard overeenkomst zonder onderhandelingen, en de kantonrechter concludeert dat de hoogte van de boete niet in verhouding staat tot de tekortkoming van gedaagde. De kantonrechter matigt de boete tot € 5.000, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat er geen gevaarlijke situatie is ontstaan door het gebrek aan onderhoud.

Daarnaast wordt de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat er daadwerkelijk incassowerkzaamheden zijn verricht. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Uiteindelijk wordt gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 6.658,92, vermeerderd met wettelijke rente, en een maandelijkse meerpremie van € 62,17 aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10113072 \ CV EXPL 22-4161
Vonnis van 18 oktober 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde: mr. V.H.A. Griffioen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.J. Baltus.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 16 augustus 2023 (hierna: het tussenvonnis). In het tussenvonnis is [gedaagde] opgedragen bewijs te leveren. [gedaagde] heeft zich op de roldatum die daarvoor was bepaald niet uitgelaten over het bewijs dat hij diende te leveren.
1.2.
Vervolgens is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De verdere beoordeling

Afgezien van bewijslevering, boete is verbeurd
2.1.
In het tussenvonnis is [gedaagde] opgedragen te bewijzen dat op 18 juni 2022 onderhoud aan de verwarmingsinstallatie van het gehuurde is uitgevoerd. [gedaagde] heeft van de gelegenheid tot bewijslevering geen gebruik gemaakt. Hij heeft het bewijs dat hem is opgedragen dan ook niet geleverd.
2.2.
Daarmee heeft [gedaagde] niet aangetoond dat hij aan de redelijke aanwijzing van [eiser] om tot onderhoud van de verwarmingsinstallatie over te gaan gehoor heeft gegeven. In beginsel is hij daarom op grond van de artikelen 31 en 9.3 van de algemene bepalingen een boete verschuldigd van € 250 per dag dat hij in verzuim is.
2.3.
In het tussenvonnis is overwogen dat de boete niet eerder dan per 23 april 2022 kan zijn verbeurd, omdat [gedaagde] pas op die datum in verzuim is geraakt. [eiser] vordert betaling van deze boete over de periode van 1 maart 2022 tot en met 8 februari 2023, in totaal een bedrag van € 85.500. Dat betekent dat [eiser] hoe dan ook niet op het volledige bedrag dat hij aan boete vordert aanspraak kan maken. Daarnaast is ook nog de vraag of de boete moet worden gematigd.
Matiging boete
2.4.
Volgens artikel 6:94 BW kan voor matiging slechts grond zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Dit brengt mee dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (vgl. Hoge Raad 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:207).
2.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter leidt de toepassing van het boetebeding in dit geval tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat. In het tussenvonnis is in dit verband al opgemerkt dat het boetebeding is opgenomen in een algemeen beding in een standaard overeenkomst, waarover tussen partijen niet is onderhandeld, en dat ook niet in tijd of bedrag is beperkt. In aanvulling daarop overweegt de kantonrechter als volgt.
2.6.
[eiser] wijst er terecht op dat het belangrijk is dat de huurder zorgvuldig omgaat met het onderhoud van de verwarmingsinstallatie. Onvoldoende onderhoud van de verwarmingsinstallatie zou tot een (brand)gevaarlijke situatie kunnen leiden. In dit geval moest [gedaagde] zich dat ook zeker aantrekken omdat boven het restaurant appartementen liggen en de bewoners niet door zijn nalatigheid in gevaar mogen worden gebracht. Aan de andere kant weegt mee dat niet concreet is gesteld of gebleken dat zich een (brand)gevaarlijke situatie heeft voorgedaan, laat staan dat [eiser] door de nalatigheid van [gedaagde] enige schade heeft ondervonden. [gedaagde] betwist ook dat van een gevaarlijke situatie sprake is geweest. Uit het inspectierapport van 18 maart 2022 volgt verder dat de installatie aan de gestelde eisen voldoet en dat alleen een klein aantal aandachtspunten bij de volgende keuring in orde diende te worden gebracht. [eiser] heeft er nog op gewezen dat er spullen in de verwarmingsruimte stonden opgestapeld die er niet hoorden, maar dit staat – als het al tot een gevaarlijke situatie zou hebben geleid – los van het onderhoud van de installatie. Daarnaast verschilden partijen van mening over de vraag met welke frequentie het onderhoud diende plaats te vinden. In die discussie heeft [eiser] wel het gelijk aan zijn kant gekregen, maar niet is gebleken dat de instructie om het onderhoud jaarlijks te laten plaatsvinden bij aanvang van de huurovereenkomst duidelijk onder de aandacht van [gedaagde] is gebracht. Kennelijk is hij daarbij ook door uitlatingen van zijn verzekeraar, inhoudende dat het onderhoud tweejaarlijks diende plaats te vinden, in verwarring gebracht. Tot slot is van belang dat de gevorderde boete buitensporig hoog is en niet in een redelijke verhouding staat tot de omvang van de tekortkoming van [gedaagde] .
2.7.
De kantonrechter zal, al deze omstandigheden in aanmerking genomen, de boete matigen tot een bedrag van € 5.000.
Tot welke beslissingen leidt dit alles?
2.8.
In het tussenvonnis is al beslist dat de vorderingen van [eiser] in elk geval voor een bedrag van € 1.658,92 toewijsbaar zijn en dat daarnaast een maandelijks bedrag van
€ 62,17 aan meerpremie met ingang van 1 januari 2023 toewijsbaar is. Op grond van dit vonnis zal ook een bedrag van € 5.000 aan contractuele boete worden toegewezen. Deze bedragen zullen voor zover dat is gevorderd worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding. Daartegen heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd.
Buitengerechtelijke kosten
2.9.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen. [eiser] heeft niet gesteld dat daadwerkelijk buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Ter onderbouwing van zijn vordering heeft hij volstaan met een verwijzing naar artikel 30.1 van de algemene bepalingen. Dat is onvoldoende om de gevorderde kosten toe te kunnen wijzen.
beslag- en verdere proceskosten
2.10.
In het feit dat partijen over en weer op onderdelen in het ongelijk zijn gesteld ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 6.658,92, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 28 september 2022, tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om met ingang van 1 januari 2023 maandelijks een bedrag van € 62,17 aan meerpremie aan [eiser] te betalen;
3.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2023.