ECLI:NL:RBLIM:2023:6127
Rechtbank Limburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op basis van niet te goeder trouw handelen
In deze zaak heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 3 oktober 2023 is verzoeker gehoord. De rechtbank heeft het verzoek getoetst aan de criteria van artikel 288 van de Faillissementswet (Fw), waarbij de goede trouw van de schuldenaar centraal staat. De rechtbank hanteert hierbij een gedragsmaatstaf om misbruik van de schuldsaneringsregeling te voorkomen. Dit houdt in dat de rechter rekening houdt met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard en omvang van de vorderingen, het tijdstip van ontstaan van de schulden, en het gedrag van de schuldenaar met betrekking tot het voldoen van zijn schulden.
De rechtbank constateert dat verzoeker twee schulden heeft bij Stichting Volkshuisvesting Arnhem, ter hoogte van € 2.684,28, ontstaan in september en oktober 2020. Verzoeker heeft verklaard dat hij destijds problemen had met zijn ex-partner en geen geld had om een busje te huren, waardoor hij zijn woning heeft verlaten en alles heeft achtergelaten. De rechtbank oordeelt dat deze schuld niet te goeder trouw is ontstaan, aangezien verzoeker de schuldeiser met extra kosten heeft opgezadeld.
Daarnaast is de rechtbank van mening dat het aanbod in het minnelijk traject niet is gebaseerd op een juist inkomen. Verzoeker had een aanbod gedaan voor een maandelijkse aflossing van € 60,-, terwijl op basis van zijn werkelijke inkomen een afdracht van € 313,53 per maand mogelijk zou zijn geweest. De rechtbank concludeert dat de schuldeisers een nieuw aanbod hadden moeten krijgen op basis van het hogere inkomen van verzoeker, wat niet is gebeurd. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank besloten het verzoek tot schuldsanering af te wijzen.