6.2.De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat één of meer aanvragers tevoren bekend waren met de vraag om een omschrijving te geven van het initiatief. Alle aanvragers beschikten over hetzelfde formulier en aangenomen moet worden dat ze bij het invullen van het formulier over dezelfde informatie beschikten en gelijke kansen hadden om subsidie te ontvangen. Gelet op deze gelijke kansen kan niet worden gezegd dat de beoordeling van de aanvragen onzorgvuldig is geweest. Mogelijk is voor eiseres nadelig geweest dat zij, zoals gesteld, geen ervaring had met subsidies aanvragen terwijl sommige andere aanvragers wel ervaring hadden. Verweerder moet echter een gelijk speelveld creëren en dat heeft verweerder gedaan. Het is niet aan verweerder om het verschil in ervaring tussen deelnemers recht te trekken. Deze grond slaagt daarom niet.
Conclusie en redelijke termijn.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
8. Eiseres heeft bij brief van 28 juli 2023 aangevoerd dat de redelijke termijn voor een uitspraak op het beroep is verstreken en heeft daarom verzocht om vergoeding van immateriële schade.
9. In deze zaak is het bezwaarschrift door verweerder ontvangen op 10 december 2020. De totale behandelingsduur vanaf het bezwaar tot de datum van deze uitspraak is twee jaar en ongeveer tien maanden. De redelijke termijn (in deze zaak te stellen op twee jaar) is dus met ongeveer tien maanden overschreden, zodat er grond is aan eiser een vergoeding wegens immateriële schade toe te kennen van € 1.000,-. Deze overschrijding is, nu het bestreden besluit is genomen op 11 juni 2021 en het beroep is ingesteld op 22 juli 2021, volledig toe te rekenen aan de beroepsfase. De rechtbank zal daarom de Staat der Nederlanden veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000,- wegens de overschrijding van de redelijke termijn.
10. De rechtbank veroordeelt de Staat der Nederlanden gelet op het voorgaande in de door eiser in verband met het verzoek om immateriële schadevergoeding gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het schriftelijk verzoek, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). Voor toekenning van een afzonderlijk punt voor behandeling ter zitting van het verzoek om schadevergoeding bestaat in dit geval geen aanleiding. Ook voor het vergoeden van het griffierecht bestaat geen aanleiding, nu voor het indienen van het verzoek geen griffierecht hoeft te worden betaald.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding aan eiseres van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiseres tot een bedrag
van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 oktober 2023
De rechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 16 oktober 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.