6.4.1.Volgens STAB bedraagt op de bouwtekening B-01 van de omgevingsvergunning de afstand aan de straatkant tussen de voorgevel van het pand van de derde-partij aan de westzijde (dus ter hoogte van het perceel van eiser) tot aan de daarop aangegeven perceelsgrens circa 260 cm. Aan de oostzijde bedraagt de afstand tussen de voorgevel van het pand van de derde-partij en de perceelsgrens circa 35 cm. Uit de reconstructie van Geobalans blijkt dat het om respectievelijk 221 cm en 8 cm gaat.
7. Eiser heeft bij brief aan de rechtbank van 17 februari 2022 - samengevat weergegeven - nog het volgende gesteld. Hij vindt dat als de gemeente Weert tijdig (in juli 2019) en juist had gehandeld de overtredingen ten opzichte van de verleende omgevingsvergunning nog relatief eenvoudig aangepast hadden kunnen worden. Het was duidelijk dat er sprake was van een overbouw van meer dan 32 cm. Eiser heeft de rechtbank moeten verzoeken om te besluiten op het bezwaar: de gemeente Weert heeft volledig in haar primaire taak om handhavend op te treden verzaakt. Eiser heeft zelf het initiatief genomen om aan te tonen dat de beide gebouwen massief aan elkaar vastzitten. De uiteenlopende stellingen van de aannemer van beide gebouwen zijn uitgebreid onderzocht en hiervan bleek niets waar te zijn. Eiser heeft een groot gat in de muur / vloer laten maken en hij verwijst naar foto’s die STAB zo nog niet heeft gezien. De beton van de nieuwbouw zit vast tegen zijn pand gestort / de panden zitten vast tegen elkaar aan maar hier is geen sprake van het woordje constructief zoals opgenomen in de onderzoeksvragen aan STAB. Samenvattend vraagt hij zich af wat hij anders had kunnen doen om niet in deze situatie terecht te komen. De derde-partij had zich aan de vergunning moeten houden en als de gemeente Weert tijdig en op de juiste wijze had gehandhaafd waren deze problemen er nooit geweest.
8. Zoals aangegeven onder Procesverloop heeft er nog een nadere zitting plaatsgevonden. Die zitting stond vooral in het teken van de bevindingen van STAB. Verweerder heeft in dit verband aangegeven de volgens hem nog steeds geringe afwijkingen (aan de zij- en voorkant) van de omgevingsvergunning te willen legaliseren: die passen binnen het bouwvlak / het bestemmingsplan.
Beoordeling door de rechtbank
Is er sprake van een overtreding?
9. Bij de beoordeling van het bestreden besluit, een weigering om handhavend op te treden, gaat het in de eerste plaats om de vraag of er sprake is van een overtreding van wettelijke voorschriften op grond waarvan verweerder bevoegd was om daartegen handhavend op te treden. De rechtbank ziet geen reden waarom zij hierbij niet zou mogen uitgaan van de STAB-bevindingen, zoals neergelegd in het STAB-verslag. Zij neemt die hier dus over.
10. Uit het primaire besluit en het bestreden besluit volgt - dat is ook niet in geschil tussen partijen - dat er sprake is van overtreding van de omgevingsvergunning van 6 maart 2019. Dat betreft de afstand tussen de zijkanten van de gebouwen aan de [adres 1] en de [adres 2] alsmede de situering van het gebouw van de [adres 2] ten opzichte van dat aan de [adres 1] aan de voorkant. Zie ook de bevindingen van STAB onder 6.4. en 6.4.1. met de (precieze) afwijkingen ten opzichte van de omgevingsvergunning. Omdat er is gebouwd in afwijking van de omgevingsvergunning is er sprake van overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Verweerder was dus bevoegd om handhavend op te treden.
Beginselplicht tot handhaving
11. Voor verweerder geldt op basis van jurisprudentie van de Afdeling de beginselplicht tot handhaving. Verweerder zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift in de regel van zijn bevoegdheid gebruik moeten maken om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van verweerder worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Zijn er bijzondere omstandigheden om niet handhavend op te treden?
12. Nu vaststaat dat er sprake is van een overtreding, is vervolgens de vraag aan de orde of er sprake is van bijzondere omstandigheden om hiertegen niet handhavend op te treden.
Is er concreet zicht op legalisatie?
13. Verweerder heeft in het primaire besluit - zie onder 2. - aangegeven desnoods bereid te zijn de geringe overtreding (overschrijding aan de zijkant) te willen legaliseren. In het bestreden besluit - zie onder 3. - is dat niet als zodanig herhaald. Dat is wel gebeurd ter (nadere) zitting ten aanzien van de volgens verweerder geringe overtredingen aan de zij- en voorkant. Dat vindt de rechtbank evenwel onvoldoende om te spreken van
concreetzicht op legalisatie. Daartoe had verweerder de derde-partij moeten verzoeken om een aanvraag tot legalisatie te doen dan wel zelf een besluit tot wijziging van de omgevingsvergunning dienen te nemen.
Zijn er andere bijzondere omstandigheden?
14. Als bijzondere omstandigheid geldt dat van handhavend optreden behoort te worden afgezien als dat onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Ook in dit verband ziet de rechtbank geen reden waarom zij hierbij niet zou mogen uitgaan van de STAB-bevindingen, zoals neergelegd in het STAB-verslag. Zij neemt die hier dus over.
15. Wat volgens de rechtbank (achteraf) door STAB is vastgesteld is - kort gezegd - dat de scheurvorming in het gebouw van eiser niet te herleiden is tot de bouw van het pand van de derde-partij. Zie onder 6.1. De rechtbank volgt STAB die concludeert dat geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht door eiser die ten aanzien van de bouwkundige aspecten tot een andere beoordeling leiden. De bevindingen van Kode Consult sluiten naar het oordeel van de rechtbank aan bij de rapportage van [naam 5] , die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Niet is komen vast te staan dat deze (gestelde) schade in dit verband het gevolg is van het bouwen in strijd met de omgevingsvergunning. Verweerder mocht daar in de belangenafweging volgens de rechtbank dus vanuit gaan. Voor zover het beroep daarop ziet, slaagt dit niet.
16. Op grond van het STAB-verslag is, voor zover al enkele contactpunten aanwezig zijn, voorts niet komen vast te staan dat de door eiser gestelde geluid- en trillingoverdracht afkomstig is vanuit het pand van de derde-partij. Zie onder 6.2. Ook op dit punt is er volgens de rechtbank dus geen link te leggen met het handelen in strijd met de omgevingsvergunning. Verweerder is daar in de belangenafweging volgens de rechtbank dus vanuit mogen gegaan. Voor zover het beroep daarop ziet, slaagt dit niet.
17. Uit het STAB-verslag (zie onder 6.4.) volgt volgens de rechtbank dat verweerder bij het bestreden besluit (zie onder 3.) is uitgegaan van een kleinere afwijking van de omgevingsvergunning als het gaat om de zijdelingse afstand tussen de beide panden.