In deze zaak heeft de rechter-commissaris op 1 mei 2023 een machtiging verleend voor het verrichten van een actief (grootschalig) DNA-verwantschapsonderzoek, zoals bedoeld in artikel 151da van het Wetboek van Strafvordering. De vordering tot dit onderzoek werd ingediend door de officier van justitie op 27 maart 2023, met als doel het vaststellen van de identiteit van een onbekende dode vrouw wiens stoffelijk overschot op 6 januari 2013 werd aangetroffen in Maastricht. Het DNA-profiel van de onbekende vrouw, verkregen door het Nederlands Forensisch Instituut, is opgenomen in de databank Vermiste Personen. Ondanks eerdere pogingen om haar identiteit vast te stellen, is dit tot op heden niet gelukt.
De rechter-commissaris overwoog of een voorafgaande machtiging noodzakelijk was voor het DNA-verwantschapsonderzoek. Hij concludeerde dat de vordering van de officier van justitie niet in strijd was met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechter-commissaris benadrukte dat het onderzoek enkel zal plaatsvinden met DNA-profielen van personen die expliciet toestemming hebben gegeven voor justitieel onderzoek. De vergelijking van het SNP-DNA-profiel van de onbekende vrouw zal eenmalig plaatsvinden met de profielen in de genealogische databanken GEDMatch en FamilyTreeDNA, waarna haar profiel uit deze databanken zal worden verwijderd.
De rechter-commissaris stelde vast dat de wet geen expliciete machtiging vereist voor dit soort onderzoek, maar dat de officier van justitie, uit zorgvuldigheidsoverwegingen, toch om een machtiging vroeg. De rechter-commissaris oordeelde dat de vordering van de officier van justitie kan worden toegewezen, gezien de ernst van het strafbare feit en de noodzaak om de identiteit van de onbekende vrouw vast te stellen. De beslissing werd genomen met inachtneming van de relevante wetgeving en de omstandigheden van de zaak.