ECLI:NL:RBLIM:2023:5889

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
ROE 22/2143
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van de toeslag op de WIA-uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de besluiten van het UWV tot herziening en terugvordering van de toeslag op haar WIA-uitkering. Eiseres ontving sinds 10 januari 2018 een toeslag op haar WIA-uitkering, maar het UWV heeft vastgesteld dat zij over de periode van 1 februari 2018 tot en met 31 december 2021 € 9.732,81 te veel heeft ontvangen, omdat zij haar inkomsten uit nabestaandenpensioenen niet had gemeld. Het UWV heeft eiseres in maart 2022 verzocht dit bedrag terug te betalen.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en stelt dat het UWV haar inlichtingenplicht niet heeft nageleefd en dat het terugvorderingsbesluit prematuur is genomen. Tijdens de zitting heeft eiseres haar bezwaren herhaald en aangevoerd dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het volledige bedrag teruggevorderd moet worden. De rechtbank heeft de zaak op 12 september 2023 behandeld, waarbij het UWV afwezig was.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de toeslag heeft herzien en dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft aangetoond dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De rechtbank vernietigt echter het bestreden besluit voor zover het de bruto terugvordering betreft en bepaalt dat deze uitspraak daarvoor in de plaats komt. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/2143

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.J.T.J. Meuwissen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. D.E.C. Veugen).

Inleiding

Met het besluit van 10 maart 2022 (primair besluit I) heeft het UWV de toeslag op de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van eiseres over de periode van 1 februari 2018 tot en met 31 december 2021 herzien. Het UWV heeft bepaald dat eiseres € 9.732,81 bruto te veel heeft ontvangen.
Met het besluit van 16 maart 2022 (primair besluit II) heeft het UWV bepaald dat eiseres binnen zes weken na dagtekening € 9.732,81 bruto moet terugbetalen.
In bezwaar is het UWV bij deze besluiten gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 1 september 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres. Het UWV was, met kennisgeving vooraf, afwezig.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiseres ontvangt een WIA-uitkering. Het UWV heeft eiseres vanaf 10 januari 2018 een toeslag op de WIA-uitkering toegekend. Eiseres heeft op 6 december 2021 een wijziging van haar adresgegevens doorgegeven. Hierna heeft het UWV de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

2. Het UWV vindt dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden doordat zij haar inkomsten uit nabestaandenpensioenen niet heeft gemeld. Om die reden heeft het UWV de toeslag op de WIA-uitkering herzien en beslist dat eiseres over de periode van 1 februari 2018 tot en met 31 december 2021 € 9.732,81 te veel toeslag heeft ontvangen. Omdat eiseres geen aflossingscapaciteit heeft, hoeft zij op dit moment niet te betalen.

Wat vindt eiseres

3. Eiseres is het niet eens met het UWV en wenst de gronden van bezwaar als herhaald en ingelast te zien. Zij stelt dat het terugvorderingsbesluit prematuur is genomen, omdat het herzieningsbesluit nog niet onherroepelijk is. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat het UWV in het kader van evenredigheid had moeten motiveren waarom het UWV gebruikmaakt van de bevoegdheid om het volledige herzieningsbedrag terug- en in te vorderen. Dit besluit dient om deze redenen te worden vernietigd. Verder vindt eiseres dat geen sprake is van een deugdelijk herzieningsbesluit. Bij het enkel verwijzen naar de bijlage is geen sprake van een besluit. Bovendien is de bijlage niet inzichtelijk en concludent. Het UWV heeft in het bestreden besluit niet gemotiveerd waarom de bijlage ten grondslag aan
(de rechtbank begrijpt)primair besluit I kan worden gelegd. Ook de bijlage bij het bestreden besluit is niet inzichtelijk en concludent.
4. Volgens eiseres is het niet inzichtelijk hoe het bedrag van € 9.732,81 tot stand gekomen is. Eiseres betwist verder dat zij het brutobedrag moet terugbetalen en acht dit in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat het UWV in strijd heeft gehandeld met artikel 4 van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening (de Beleidsregels). Ook is het eigendomsrecht in de zin van artikel 1, Eerste protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), geschonden. Volgens eiseres is sprake van een legitieme verwachting dat zij recht kon hebben op de ten onrechte betaalde uitkering. Ze vindt dat ze ervan uit mocht gaan dat het UWV op de hoogte was van haar inkomen, aangezien zowel het UWV als de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gekoppeld zijn aan SUWINET. Hierdoor was het niet duidelijk of kon het niet redelijkerwijs duidelijk voor haar zijn dat zij te veel toeslag ontving. Ook vindt eiseres dat ze gezien het tijdsverloop erop mocht vertrouwen dat het UWV op een juiste wijze haar inkomsten verrekende met de uitkering. Het UWV heeft verder niet gemotiveerd waarom er geen matiging plaatsvindt van het terug te vorderen bedrag.
5. Eiseres acht het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) naar de aanwezigheid van dringende redenen om van terugvordering af te zien onvoldoende zorgvuldig. De verzekeringsarts B&B heeft geen informatie opgevraagd bij behandelaren en heeft eiseres niet onderzocht op een spreekuur. Ook heeft de verzekeringsarts B&B niet gemotiveerd waarom van een spreekuur kon worden afgezien. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat het bestreden besluit heeft geleid tot onaanvaardbare financiële en sociale consequenties: haar draagkracht is op nihil vastgesteld, ze heeft een mantelzorger en is niet meer in staat om zelfstandig een woning te bewonen.
6. Verder heeft het UWV in het bestreden besluit de aflossingscapaciteit gewijzigd en vastgesteld op nihil. Het UWV heeft nagelaten om primair besluit II te vernietigen en een vergoeding voor de kosten in bezwaar toe te kennen. Ter zitting heeft eiseres nog aangegeven dat het UWV eerst de aflossingscapaciteit had moeten onderzoeken voordat het invorderingsbesluit werd genomen.

Wat vindt de rechtbank

7. De vraag is of het UWV terecht de toeslag op de WIA-uitkering van eiseres heeft herzien en heeft beslist dat zij een deel van haar toeslag moet terugbetalen. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht.
8. Voor zover eiseres in haar beroepschrift verwijst naar dat wat zij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiseres is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom zij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiseres zal dus moeten aanvoeren waarom zij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van wat in bezwaar is aangevoerd.
9. De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat eiseres inkomsten uit nabestaandenpensioenen heeft ontvangen. Ook is niet in geschil dat eiseres deze niet heeft gemeld bij het UWV.
Herziening van de toeslag op de WIA-uitkering
10. De rechtbank zal zich in eerste instantie uitlaten over de vraag of sprake is van een rechtsgeldig herzieningsbesluit. De rechtbank oordeelt dat hier sprake van is en zal dit uitleggen. Onder een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. In primair besluit I heeft het UWV, voor wat betreft de herziening, vermeld dat de hoogte van de toeslag op de WIA-uitkering van eiseres opnieuw is berekend en dat zij over de periode van 1 februari 2018 tot en met 31 december 2021 te veel toeslag heeft ontvangen. Vervolgens verwijst het UWV naar de bijlage bij dit besluit voor de berekening van de toeslag. In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat primair besluit I geen rechtsgeldig besluit is. De bijlage is namelijk onderdeel van primair besluit I. Bovendien wordt in de brief gewezen op het opnieuw berekenen van de toeslag en de vaststelling dat eiseres te veel toeslag heeft ontvangen, waarmee voldaan wordt aan het vereiste van een beslissing inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Deze is bovendien schriftelijk en afkomstig van een bestuursorgaan.
11. De herziening van de toeslag acht de rechtbank niet in strijd met het eigendomsrecht zoals bepaald in artikel 1, van het Eerste protocol bij het EVRM of artikel 4 van de Beleidsregels. Op grond van artikel 12, eerste lid, van de Toeslagenwet is degene die aanspraak maakt op toeslag verplicht aan het UWV op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald. Dat de SVB heeft aangegeven dat er rekening zal worden gehouden met de uitkering vanuit het UWV - wat hier verder ook van zij - ontslaat eiseres niet van haar inlichtingenplicht die zij op grond van artikel 12 van de Toeslagenwet tegenover het UWV heeft. Ook het gegeven dat beide bestuursorganen gekoppeld zijn aan SUWINET maakt dit niet anders. Anders dan eiseres vindt de rechtbank dan ook dat het haar wel redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat zij te veel toeslag ontving. Eiseres heeft haar inkomen uit de nabestaandenpensioenen niet gemeld en is haar inlichtingenplicht niet nagekomen. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft geoordeeld dat in het geval waarbij ten onrechte uitkering is verstrekt, omdat de betrokkene omstandigheden niet heeft gemeld terwijl hij deze wel had moeten melden, deze uitkering niet kan worden aangemerkt als eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol. [1] Van een gelijke situatie als in de uitspraak van het EHRM van 11 februari 2021 [2] is geen sprake, nu in die uitspraak de fout volledig aan de bevoegde instantie was toe te rekenen. Verder heeft het UWV, gelet op de schending van de inlichtingenplicht, op juiste wijze toepassing gegeven aan de Beleidsregels door de toeslag op de WIA-uitkering van eiseres met terugwerkende kracht te herzien.
12. Ten aanzien van de herziening van de toeslag heeft het UWV in het verweerschrift van 4 mei 2023 de bijlagen bij het bestreden besluit (en primair besluit I) toegelicht. De rechtbank kan deze toelichting volgen. Dit betekent wel dat het UWV het bestreden besluit, voor wat betreft de herziening, pas in beroep heeft voorzien van deugdelijke motivering. Het bestreden besluit bevat daarmee een gebrek, wat de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Awb zal passeren, omdat aannemelijk is dat eiseres door dit gebrek niet is benadeeld. Eiseres heeft de mogelijkheid gehad gronden aan te voeren tegen de gegeven motivering en ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
Terugvordering van de toeslag op de WIA-uitkering
13. Dat de herziening, terugvordering en invordering verband houden met elkaar is geen reden om aan te nemen dat het UWV pas een terugvorderingsbeslissing had mogen nemen wanneer het herzieningsbesluit onherroepelijk is. In artikel 6:16 van de Awb is bepaald dat bezwaar of beroep tegen een besluit niet leidt tot schorsing van de werking van dat besluit, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald. In de Toeslagenwet is geen wettelijk voorschrift opgenomen waarin anders is bepaald, waardoor artikel 6:16 van de Awb van toepassing is. Dit betekent dat de herziening van de toeslag van eiseres niet geschorst wordt door het ingestelde bezwaar en beroep. Nu uit de herziening volgt dat eiseres te veel toeslag heeft ontvangen, heeft het UWV op grond van artikel 20, eerste lid, van de Toeslagenwet de verplichting om de onverschuldigd betaalde toeslag terug te vorderen. Nu het een voor het UWV verplichte bevoegdheid betreft, heeft het UWV bij toepassing van die bevoegdheid geen ruimte voor het maken van een belangenafweging. Het UWV heeft dan ook terecht de terugvorderingsbeslissing genomen.
14. Het UWV heeft op grond van artikel 20, vijfde lid van de Toeslagenwet de bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Degene die zich beroept op dringende redenen, dient deze aannemelijk te maken. [3] De dringende redenen kunnen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen, die voor eiseres als gevolg van de herziening en terugvordering van de toeslag optreden. Dat eiseres geen aflossingscapaciteit heeft, levert geen dringende reden op, nu de beslagvrije voet juist bescherming biedt om onaanvaardbare financiële gevolgen te voorkomen. Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het hebben van een mantelzorger en het niet meer zelfstandig kunnen wonen gevolgen zijn van de terugvordering. De rechtbank ziet daarnaast geen reden om het onderzoek van de verzekeringsarts B&B onzorgvuldig te achten. Eiseres heeft haar beroep op dringende redenen niet onderbouwd met medische informatie. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B niet uit mocht gaan van de aanwezige informatie. Omdat de dringende reden gelegen moet zijn in de gevolgen van de herziening en terugvordering kan de rechtbank eiseres niet volgen in haar standpunt dat de verzekeringsarts B&B informatie had moeten opvragen bij de behandelaren van eiseres over haar beperkingen en klachten sinds de laatste keuring in 2019. De beoordeling van de aanwezigheid van dringende (medische) redenen is iets anders dan een beoordeling van de belastbaarheid voor arbeid. Het beroep van eiseres op de uitspraken van de CRvB van 19 november 2009 [4] en 13 december 2018 [5] kan de rechtbank niet volgen, nu de beoordeling is verricht door een geregistreerde verzekeringsarts B&B. Ten aanzien van het beroep van eiseres op de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021 overweegt de rechtbank dat deze uitspraak is gedaan in het kader van artikel 3 en 4 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit). Het Schattingsbesluit stelt regels over de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. Dit is een ander kader dan de beoordeling van de aanwezigheid van dringende (medische) redenen om af te zien van terugvordering. Aan de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021 kan de rechtbank dan ook niet de waarde toekennen die eiseres daaraan toegekend wil zien. De verzekeringsarts B&B heeft voldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van dringende redenen in het licht van de in bezwaar aangevoerde psychische decompensatie. De rechtbank acht de verzekeringsarts B&B niet gehouden tot aanvullende motivering ten aanzien van het intercollegiale overleg. Het behoort tot de deskundigheid van een verzekeringsarts om zijn onderzoeksmethoden te kiezen om tot een zorgvuldige beoordeling te komen.
15. Verder heeft het UWV in het verweerschrift te kennen gegeven dat is besloten om tot een netto (in plaats van bruto) invordering over te gaan. De rechtbank acht het bestreden besluit op het punt van de invordering met de betreffende mededeling in het verweerschrift gewijzigd. Aangezien het UWV geen gewijzigde beslissing op bezwaar genomen heeft waarin het juiste vorderingsbedrag is vermeld, zal de rechtbank op dit punt het bestreden besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien.
16. Dat eiseres vindt dat het UWV de aflossingscapaciteit moet onderzoeken voordat het UWV een invorderingsbesluit neemt, valt buiten de omvang van dit geding. De beoordeling van de rechtbank ziet toe op het bestreden besluit. De rechtbank zal daarom niet verder ingaan op dit punt.
17. Daarnaast merkt de rechtbank op dat matiging in verband met verminderde verwijtbaarheid enkel van toepassing kan zijn bij een bestuurlijke boete. Dit is in de zaak van eiseres niet aan de orde.
Vergoeding kosten in bezwaar
18. In het verweerschrift heeft het UWV aangegeven de opmerking van eiseres met betrekking tot het invorderingsbesluit en de vergoeding van de kosten in bezwaar (twee maal € 597,-) te kunnen volgen. De rechtbank ziet daarom geen reden om de gronden van eiseres ten aanzien van het invorderingsbesluit verder te beoordelen. Aangezien het UWV geen gewijzigde beslissing op bezwaar genomen heeft waarin het juiste bedrag aan vergoeding van de kosten in bezwaar is vermeld, zal de rechtbank op dit punt het bestreden besluit vernietigen en ook zelf in de zaak voorzien.

Conclusie en gevolgen

19. Het UWV heeft terecht over de periode van 1 februari 2018 tot en met 31 december 2021 de toeslag op de WIA-uitkering van eiseres herzien en teruggevorderd.
20. Het beroep van eiseres is gegrond voor zover het de terugvordering van het brutobedrag in plaats van het nettobedrag en de vernietiging van primair besluit II betreft. De rechtbank ziet in het gedeeltelijk gegronde beroep en in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb aanleiding het UWV te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht de vergoeding voor de door een derde verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van een beroepsschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 837,- per punt en wegingsfactor 1). Daarnaast moet het UWV het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het de bruto terugvordering betreft en bepaalt dat deze uitspraak daarvoor in de plaats komt;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het de vergoeding van kosten in bezwaar betreft, herroept primair besluit II, en bepaalt dat deze uitspraak daarvoor in de plaats komt;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan op 3 oktober 2023 door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 3 oktober 2023.
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 april 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:881).
2.ECLI:CE:ECHR:2021:0211JUD000489313.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1475).