ECLI:NL:RBLIM:2023:5748

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
ROE 22/1734
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een persoonsgebonden budget voor individuele begeleiding onder de Wmo 2015

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 27 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) beoordeeld. Eiser ontving aanvankelijk een pgb voor 90 minuten begeleiding per week, maar verzocht om uitbreiding naar 120 minuten en een hoger uurtarief. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die stelt dat de omvang, duur en hoogte van het pgb onvoldoende zijn gemotiveerd door verweerder, het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Landgraaf.

De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de toegekende omvang van het pgb, namelijk 90 minuten per week, adequaat is. Eiser had eerder 90 minuten begeleiding en de rechtbank oordeelt dat er geen objectieve noodzaak is aangetoond voor een verhoging. De rechtbank wijst erop dat de begeleiding die eiser ontvangt, niet minder is geworden en dat de tijdelijke aanvulling voor gezonde voeding niet leidt tot een wijziging van de basisvoorziening.

Daarnaast wordt het standpunt van eiser dat het pgb-tarief niet toereikend is, verworpen. De rechtbank stelt vast dat verweerder de hoogte van het pgb-tarief voldoende heeft onderbouwd en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij de begeleiding niet kan inkopen tegen het vastgestelde tarief. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de toekenning van het pgb door verweerder juist is vastgesteld. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond

Sector bestuursrecht

zaaknummer: ROE 22/1734

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. P.H.A. Brauer),
en
het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Landgraaf, verweerder,
(gemachtigde: L.H.J.F. Schlenter).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het toegekende
persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor 120 minuten per week tegen een pgb uurtarief van € 36,10 voor de periode van 16 december 2021 tot en met
15 december 2022.
Met het bestreden besluit van 12 juli 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij zijn besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn partner, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Namens verweerder waren ook [naam 1] en [naam 2] aanwezig.

Totstandkoming van het besluit en latere besluitvorming

1.1.
Eiser ontving van verweerder een pgb voor 90 minuten individuele begeleiding per week op grond van de Wmo 2015. Bij besluit van 6 juli 2021 heeft verweerder eiser daarnaast tijdelijk (voor zes maanden) in aanmerking gebracht voor 60 minuten individuele begeleiding per week voor een gezond voedingspatroon (het inkopen van gezonde voeding en het bereiden van gezonde maaltijden in verband met zijn diabetes). Op 29 november 2021 heeft eiser een verlenging van de indicatie gevraagd. Verweerder heeft bij het primaire besluit van 28 december 2021 besloten om eiser in aanmerking te brengen voor 30 minuten extra individuele begeleiding voor een gezond voedingspatroon voor de periode van één jaar. Eiser mag de uren flexibel inzetten.
1.2.
In de bezwaarfase heeft eiser aangegeven het niet eens te zijn met de omvang, duur en hoogte van het pgb. De omvang moet vermeerderd worden met 30 minuten, de duur van het pgb is te kort, gelet op de blijvende aard van zijn beperkingen en het pgb-tarief is ontoereikend nu hij zijn begeleider daar niet voor kan inkopen. Daarnaast is het voor eiser onduidelijk hoe verweerder het pgb-tarief heeft berekend.
1.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de individuele begeleiding, uitgezonderd de tijdelijke aanvulling die op gezonde voeding ziet, in overleg met eiser is ingeschat op 90 minuten per week. Aangezien het gelet op de beperkingen van eiser niet wenselijk is om binnen 6 maanden de voorziening weer te beoordelen en om eiser en zijn begeleider meer tijd en ruimte te geven het aanvullende doel van gezonde voeding te behalen, is door verweerder begeleiding voor de duur van een jaar toegekend met een omvang van 30 minuten per week, flexibel in te zetten, in plaats van 60 minuten per week voor de gevraagde duur van een half jaar. Op basis van de door Bureau HHM vastgestelde pgb-tarieven is in de Verordening aangegeven op basis van welke kostprijselementen het pgb-budget wordt opgebouwd. Verweerder is van oordeel dat de door HHM vastgestelde en door het college gehanteerde tarieven reëel zijn en gelijk te stellen aan de hoogte van het gecontracteerd aanbod. Dat er een goede match is tussen eiser en zijn begeleider betekent niet dat alleen deze begeleider kan voorzien in de voor eiser vastgestelde ondersteuningsbehoefte. Verweerder is van mening dat terecht slechts een indicatie voor de duur van een jaar is toegekend nu de begeleiding die op gezonde voeding ziet tijdelijk van aard is, omdat verwacht wordt dat eiser zich deze taken binnen een jaar in voldoende mate eigen kan maken.
1.4.
Bij besluit van 16 januari 2023 heeft verweerder aan eiser voor de periode van
16 december 2022 tot en met 15 december 2027 een pgb toegekend voor persoonlijke begeleiding voor 90 minuten per week, tegen een uurtarief van € 38,82. Het besluit verwijst naar het Wmo-verslag. Daarin staat onder meer: “
Daarnaast was afgesproken dat we voor einde indicatie de extra inzet van 30 minuten per week om te komen tot het zelfstandig bereiden van een gezonde voeding zouden evalueren. Nu uit de evaluatie met u en uw begeleider gebleken is dat het doel niet behaald is en de verwachting is dat de oorzaak op psychisch vlak ligt komt dit doel en de extra geïndiceerde tijd te vervallen. Dit betekent dat de indicatie weer terug gaat naar 90 minuten per week om stabiliteit te waarborgen”. Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de omvang, de duur en de hoogte
van het bij het bestreden besluit toegekende pgb juist heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het wettelijk kader gaat als bijlage bij deze uitspraak.
4. Eiser is het oneens met de omvang van het pgb voor de individuele begeleiding. Dit is volgens eiser onduidelijk en niet gemotiveerd. De basisvoorziening is volgens eiser 120 minuten, niet 90 minuten. Hij wil 2,5 uur begeleiding per week. Eiser is het ook niet eens met de duur van de toegekende begeleiding. Hij is van mening dat zijn beperkingen blijvend van aard zijn en dat een voorziening voor langere duur moet worden toegekend, omdat hij al 5 jaar begeleiding krijgt. Daarnaast is eiser het niet eens met de hoogte van het pgb. Hij krijgt een uurtarief van € 36,10 en hij wil een tarief van € 40,- om zijn begeleider te kunnen betalen. Hij wil meer inzicht in het tarief van verweerder, hij wil een duidelijke berekening. Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat hij gebonden is aan zijn begeleider en dat een andere begeleider voor hem niet passend is. De zorg in natura van eiser is in het verleden juist omgezet naar een pgb omdat eiser aan deze begeleider gebonden is. Daarom is het pgb ontoereikend om een compenserende voorziening te kunnen inkopen.
5. Verweerder is van mening dat de omvang van de begeleiding niet is veranderd ten opzichte van het besluit van 6 juli 2021. Verweerder heeft slechts besloten om tijdelijk, voor de duur van een jaar, 30 minuten per week voor gezonde voeding te verstrekken in plaats van de eerder verstrekte en gevraagde 60 minuten per week voor de duur van een half jaar. Verweerder is van oordeel dat de door HHM vastgestelde en door het college gehanteerde tarieven reëel zijn en gelijk te stellen aan de hoogte van het gecontracteerd aanbod. Dat het door de begeleider van eiser gehanteerde uurtarief enkele euro’s hoger ligt, maakt dit niet anders. Volgens verweerder is van een objectief vastgestelde (medische) noodzaak dat eiser door zijn huidige begeleider wordt begeleid, geen sprake. Dat is ook nooit objectief onderzocht en geconcludeerd. Verweerder blijft bij zijn standpunt dat het bestreden besluit terecht en op goede gronden is genomen.
6. De rechtbank stelt voorop dat het bestreden besluit betrekking heeft op de toekenning van een maatwerkvoorziening voor een periode die reeds afgesloten is. Desalniettemin neemt de rechtbank procesbelang aan onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB: 2015:238), nu eiser met het oog op de toekomst belang heeft bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank. Hij heeft immers nog steeds begeleiding van dezelfde begeleider en krijgt nog steeds niet het door hem gevraagde tarief van € 40,00 per uur. De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 1.4 van deze uitspraak.
Omvang en duur van het pgb
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat de omvang van het toegekende pgb (het aantal minuten begeleiding per week) voor eiser voldoende is. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat de begeleiding de facto niet minder is geworden dan voorheen. De basisvoorziening was voorheen 90 minuten begeleiding per week, is dat in het bestreden besluit nog steeds en ook in de opvolgende indicatie (waartegen door eiser geen bezwaar is gemaakt) is die vastgesteld op 90 minuten per week. De indicatie voor begeleiding ten aanzien van gezonde voeding betrof voorafgaand aan het bestreden besluit 60 minuten per week voor een half jaar. Verweerder heeft – ook ter zitting – uitgelegd dat het hierbij gaat om een tijdelijke voorziening, waarvan de begeleider heeft gevraagd die met 6 maanden te verlengen om in een laatste poging te bezien of eiser wellicht toch leerbaar is op dit vlak. Daarbij is samen met de begeleider een inschatting gemaakt van hoeveel tijd daarvoor nog nodig zou zijn. Dit is ingeschat op nog 6 maanden lang 60 minuten per week. Verweerder heeft ook toegelicht dat bij het bestreden besluit is gekozen voor 30 minuten per week voor een heel jaar, waarbij de uren flexibel kunnen worden ingezet, zodat eiser wat meer tijd zou hebben. Een deel van de periode waarover het pgb zou worden toegekend was op dat moment namelijk al verstreken. Onder deze omstandigheden – waarin een verlenging van de indicatie voor begeleiding voor een gezond voedingspatroon was uitgesloten – is de rechtbank van oordeel dat de begeleiding de facto niet is gewijzigd, dat eiser heeft gekregen wat hij heeft aangevraagd en dat voldoende gemotiveerd is waarom dat voldoende is. Bovendien heeft eiser niet gemotiveerd weerlegd dat het toegekende pgb niet voldoende was. Het betoog van eiser dat het inkopen en bereiden van gezonde voeding nu beter gaat omdat zijn partner hierbij helpt, is daartoe onvoldoende. De toegekende begeleiding zag op monitoring en aansturing, zodat eiser vervolgens zelf gezond zou kunnen koken. Dat de begeleiding van de partner zich daartoe beperkt is gesteld nog gebleken. Dat ligt ook niet in de rede, want uit het Wmo-verslag bij het besluit van 16 januari 2023 blijkt dat eiser niet leerbaar is gebleken op het gebied van gezond eten ten gevolge van psychische problematiek.
Hoogte van het pgb
8. De rechtbank is van oordeel dat niet vaststaat dat enkel de huidige begeleider van eiser in staat is om eiser de juiste ondersteuning te bieden. Dat verweerder de begeleiding in de vorm van een pgb heeft verstrekt toen eiser daar om verzocht en dat verweerder niet betwist dat er een goede match is tussen eiser en zijn begeleider leidt de rechtbank niet tot de conclusie dat eiser enkel door zijn huidige begeleider kan en mag worden begeleid. Dat leidt ook niet tot de conclusie dat het door verweerder gecontracteerde aanbod niet in de ondersteuningsbehoefte van eiser zou kunnen voorzien. Als eiser om een pgb verzoekt, dan kan verweerder dat niet weigeren, tenzij eiser niet in staat zou zijn een pgb te beheren [1] . Dat verweerder het pgb heeft verstrekt leidt de rechtbank daarom niet tot de conclusie dat verweerder heeft onderzocht, vastgesteld of erkend dat de huidige begeleider van eiser de enige passende begeleider is voor eiser. Verweerder mag het pgb op grond van artikel 2.3.6, vijfde lid, onderdeel a, van de Wmo 2015 beperken tot de hoogte van de kosten van het gecontracteerde aanbod, ook als de door eiser ingekochte hulpverlener een hoger tarief hanteert. De hoogte van een pgb hoeft niet de keuze uit meerdere aanbieders mogelijk te maken. Duidelijk moet zijn dat eiser de benodigde voorziening met het pgb kan inkopen. Al is dat alleen maar bij de door verweerder gecontracteerde aanbieder. Gelet op de uitspraak van de CRvB [2] is een budgethouder er zelf voor verantwoordelijk dat hij zich voldoende informeert over waar en hoe hij met het pgb de noodzakelijke voorziening kan inkopen. Dat heeft eiser niet (kenbaar) gedaan. Dat er geen zorgaanbieder is die de begeleiding aan eiser kan bieden voor het vastgestelde tarief, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Nu eiser niet heeft gesteld en concreet heeft onderbouwd dat hij de begeleiding niet kan inkopen tegen het pgb-tarief, is de rechtbank van oordeel dat het met het toegekende pgb-tarief voor eiser mogelijk is om de toegekende begeleiding in te kopen. Zoals hierna zal blijken uit het rapport van bureau HHM is het pgb toereikend om begeleiding in te kopen.
8.1.
Naast het feit dat met het toegekende pgb-tarief de zorg moet kunnen worden ingekocht bij tenminste één zorgaanbieder, moet verweerder ook inzichtelijk maken op welke wijze de hoogte van de pgb-tarieven bepaald wordt. Verweerder moet de hoogte van het pgb cijfermatig kunnen onderbouwen. Hiervoor is het noodzakelijk dat inzicht wordt verschaft in de berekeningsmethodiek. Verweerder heeft daartoe het rapport van bureau HHM overgelegd en in de bezwaarfase aan eiser gestuurd. In dit rapport zijn naar het oordeel van de rechtbank de uitgangspunten voor de berekeningsmethodiek van het pgb-tarief voldoende vastgelegd. In het rapport is toegelicht dat het pgb-tarief is afgeleid van de kostprijs van vergelijkbare voorziening die als zorg in natura worden aangeboden. Er is aangegeven op basis van welk kostprijselementen het pgb-tarief wordt opgebouwd. Voor de verschillende pgb-varianten is een uitwerking gemaakt van elk van deze kostprijselementen. Voor de onderbouwing van de “
individuele begeleiding (basis)” die aan eiser is toegekend is uitgegaan van de functiewaarderingsgroep (FWG) 40 en de cao Gehandicaptenzorg (GHZ). Daarbij is vervolgens gekeken naar het gemiddelde salaris van alle medewerkers, waarbij een percentage van 90% van het maximum gehanteerd wordt als uitgangswaarde voor het berekenen van het pgb-tarief. Verder volgt uit het rapport dat een vakantietoeslag (8%) en eindejaarsuitkering (8,33%) is meegenomen in pgb-tarief. De beroepsgrond van eiser dat inzicht in het pgb-tarief van verweerder en een duidelijke berekening ontbreekt, slaagt dan ook niet. Dat de begeleider van eiser een andere cao hanteert, is niet relevant voor de vraag of (de berekening van) het pgb-tarief inzichtelijk is.
8.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat het pgb-tarief voor begeleiding basis niet passend is voor eiser en dat gelet op zijn psychiatrische beperkingen het tarief behorend bij begeleiding plus van toepassing is. Verweerder heeft toegelicht dat het verschil tussen begeleiding basis en plus niet de psychiatrische klachten an sich zijn, maar hoe deze klachten zich uiten, zoals agressief en suïcidaal gedrag. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat het tarief voor begeleiding plus van toepassing is op zijn situatie en volgt verweerder in zijn standpunt dat het tarief voor begeleiding basis passend is voor eiser.
8.3.
Tot slot heeft de gemachtigde van eiser ter zitting gesteld dat het pgb-tarief voor 2022 door verweerder geïndexeerd had moeten worden. Verweerder heeft toegelicht dat het tarief inmiddels geïndexeerd is, maar dat dit in 2022 niet het geval was. De rechtbank overweegt dat het niet altijd noodzakelijk is om pgb-tarieven te indexeren. Dat is nodig als in de verordening of in de beschikking is aangegeven dat de tarieven geïndexeerd worden (bijvoorbeeld jaarlijks) of wanneer het pgb niet meer toereikend is. In de beschikking en de verordening is niets bepaald over de indexatie van de pgb-tarieven. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat het door verweerder gehanteerde pgb-tarief ontoereikend is om de toegekende begeleiding te kunnen inkopen. De enkele verwijzing van eiser naar het rapport van HHM, waarin staat dat een beeld van de mogelijke pgb-tarieven voor 2022 ontstaat als 3,78% verhoging wordt toegepast op de tarieven van 2021, is daartoe onvoldoende, nu niet aannemelijk is gemaakt dat de (cao)salarissen in 2022 daadwerkelijk zijn geïndexeerd en het daardoor niet mogelijk is om van het pgb-tarief begeleiding in te kopen.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de omvang, de duur en de hoogte van het toegekende pgb juist heeft vastgesteld.
10. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.K.M. Bohnen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2023
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op 27 september 2023

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)
In artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 is bepaald dat het college er zorg voor draagt dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatvoorziening wordt verstrekt.
Artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 geeft voorschriften voor het onderzoek dat door het college dient te worden verricht naar aanleiding van een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. In het vierde lid is opgesomd waarop dit onderzoek moet zijn gericht, zoals o.a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt en zijn mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid te verbeteren.
Op grond van artikel 2.3.6, tweede lid, van de Wmo 2015 wordt een persoonsgebonden budget verstrekt, indien:
a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;
c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:2 van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Voetnoten

1.Zie artikel 2.3.6, tweede lid, van de Wmo 2015 voor de voorwaarden voor het pgb en artikel 2.3.6, vijfde lid, van de Wmo 2015 voor de weigeringsgronden.
2.Uitspraak van de CRvB van 2 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:275