ECLI:NL:RBLIM:2023:5725

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
ROE 22/2135
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het plaatsen van een omheining, muur en speeltoestellen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 26 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw. De vergunninghouder had op 11 februari 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een omheining, een muur en speeltoestellen op zijn perceel. Eiser, die aan het perceel van de vergunninghouder grenst, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat hij meent dat de bouwwerken in strijd zijn met de goede ruimtelijke ordening en het bestemmingsplan. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiser beroep heeft ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 29 augustus 2023 behandeld. Eiser stelde dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan, dat onder andere een maximale hoogte voor omheiningen van 1,50 meter voorschrijft, terwijl het hekwerk 2 meter hoog is. De rechtbank oordeelde echter dat het college toereikend had gemotiveerd dat de bouwwerken, ondanks de strijdigheid met het bestemmingsplan, niet in strijd waren met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank wees erop dat het hekwerk een open gaashekwerk betreft, waardoor de zichtbaarheid voor eiser niet volledig werd belemmerd.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat de verleende omgevingsvergunning in stand bleef. Eiser kreeg geen gelijk en het griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 22/2135

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw, verweerder
(gemachtigde: B.G.J. Knubben).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam vergunninghouder]uit [woonplaats] (vergunninghouder).

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een omheining, een muur en speeltoestellen op het adres [adres 1] te [woonplaats] , kadastraal bekend als gemeente [kadasternummer] (het perceel).
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 juli 2022
(het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van verweerder en vergunninghouder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser woont aan de [adres 2] te [woonplaats] . Het perceel van eiser grenst direct aan het perceel van vergunninghouder aan de [adres 1] .
2. Op 27 september 2021 heeft vergunninghouder bij verweerder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor de legalisering van een bestaand hekwerk en een speeltoestel en trampoline. Het speeltoestel en de trampoline worden aangevraagd voor de duur van 15 jaar. Vergunninghouder heeft op dezelfde dag een tweede aanvraag ingediend, waarbij de eerdere aanvraag met pen is gecorrigeerd. Deze aanvraag ziet op de renovatie van een poort, legalisering van een bestaand hekwerk en het plaatsen van een speeltoestel en trampoline voor de duur van 10 jaar. De aangevraagde omgevingsvergunning bestaat uit de activiteiten ‘bouwen’ en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’. Verweerder heeft bij het primaire besluit de omgevingsvergunning verleend en is hierbij uitgegaan van de tweede aanvraag van vergunninghouder. Het speeltoestel en de trampoline zijn daarmee vergund voor de duur van 10 jaar. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Tevens heeft verweerder het primaire besluit, met aanvulling van de motivering en het laten vervallen van de voorwaarde dat vergunninghouder een gebiedseigen haag en vijftien hoogstamfruitbomen moet planten, in stand gelaten.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Op hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd zal de rechtbank ingaan onder ‘beoordeling’.
Toetsingskader
5. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder om de verleende omgevingsvergunning in stand te laten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Voor zover eiser stelt dat het besluit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, benadrukt de rechtbank dat verweerder bij de beslissing, om al dan niet toepassing te geven aan zijn bevoegdheid om in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte heeft en de betrokken belangen moet afwegen. De bestuursrechter oordeelt op dit punt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Hij beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiser of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
6. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
Het bestemmingsplan
7. Ter plaatse van het perceel geldt het bestemmingsplan ‘Stevensweert’ [1] (het bestemmingsplan). Op het perceel geldt gedeeltelijk de enkelbestemming ‘Wonen’ en gedeeltelijk de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden’. Op het gedeelte van het perceel met enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden’ geldt tevens de dubbelbestemming ‘Waarde – Landschap’.
7.1.
Niet in geschil is dat het onderhavig plan in strijd is met de bouw- en gebruiksregels van het bestemmingsplan en dat verweerder een bevoegdheid heeft om door middel van een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan af te wijken. Verweerder heeft van deze afwijkingsbevoegdheid gebruik gemaakt en de vergunning verleend met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 4, derde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) (ook wel bekend als de kleine buitenplanse afwijking).
7.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat abusievelijk in het primaire besluit is vermeld dat de trampoline en het speeltoestel met toepassing van artikel 4, derde lid, van bijlage II van het Bor zijn vergund. Dit had artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Bor moeten zijn, nu de trampoline en het speeltoestel voor maximaal 10 jaar zijn vergund.
Strijd met de goede ruimtelijke ordening
8. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het plaatsen van het hekwerk en het plaatsen van de trampoline en het speeltoestel niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het hekwerk is qua uitvoering en hoogte in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder heeft daarom in het primaire besluit ter compensatie de plant van een groenstrook en een aantal fruitbomen verplicht gesteld. In het bestreden besluit heeft verweerder deze voorwaarde weer geschrapt. Nergens in het bestreden besluit onderbouwt verweerder waarom hij zijn standpunt omtrent de te plaatsen groenstrook heeft gewijzigd. Nu vergunninghouder geen groenstrook meer hoeft te planten, zijn het hekwerk en de bouwwerken voor hem duidelijk zichtbaar en daarmee in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
9. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan slagen. Zij overweegt daartoe als volgt.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het hekwerk, het speeltoestel en de trampoline in strijd zijn met de bouw- en gebruiksregels van het bestemmingsplan. Ter plaatse van het speeltoestel en de trampoline zijn de gronden feitelijk in gebruik als tuin. Dit gebruik is in strijd met artikel 5.1 van het bestemmingsplan. Op grond van artikel 5.2, sub b onder 1 van het bestemmingsplan mogen op gronden met de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden’ geen bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van omheiningen en/of erfafscheidingen, uitsluitend in de vorm van draadomheiningen en/of draaderfafscheidingen, met dien verstande dat de hoogte maximaal 1,50 meter mag bedragen. Het hekwerk heeft een hoogte van 2 meter. Op grond van sub b onder 3 van ditzelfde artikel mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouw zijnde, die van geringe omvang zijn en welke noodzakelijk zijn voor de in lid 5.1 genoemde natuur- en landschapselementen. De trampoline en het speeltoestel zijn hiervoor niet noodzakelijk. Ook is er strijd met artikel 22.2.1 onder a, nu op gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde – Landschap’ alleen bouwwerken gebouwd mogen worden die van geringe omvang zijn en noodzakelijk zijn voor de instandhouding, versterking of ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Het hekwerk, de trampoline en het speeltoestel kunnen niet als zodanig worden aangemerkt.
9.2.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2 van de Wabo, kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c (strijd met een bestemmingsplan), de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met een bestemmingsplan of de beheersverordening, in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. Verweerder mag dus alleen gebruik maken van deze bevoegdheid als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hij moet hierbij ook motiveren waarom hij de activiteit niet in strijd acht met een goede ruimtelijke ordening.
9.3.
Naar oordeel van de rechtbank heeft verweerder toereikend gemotiveerd dat het plaatsen van het hekwerk en de bouwwerken, ook zonder de groenstrook, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank overweegt dat het hekwerk geen volledig gesloten erfafscheiding is. Het betreft een open gaashekwerk, waardoor het voor eiser mogelijk is om door het hekwerk heen te kijken. Verder heeft verweerder terecht meegewogen dat het gaashekwerk ook anderszins een relatief beperkte ruimtelijke impact heeft, omdat het ingeklemd is tussen een fruitboomgaard en de dijk langs het Julianakanaal. Tevens heeft vergunninghouder zelf maatregelen genomen om de bouwwerken (trampoline, speeltoestel) vanaf het perceel van eiser zoveel mogelijk aan het zicht te onttrekken door een bosplantsoen van circa 200 m2 aan te planten, waardoor een groenstrook niet nodig is om terecht te kunnen spreken van een goede ruimtelijke ordening.
Hekwerk, muur en poort gerealiseerd op gemeentegrond
10. Verder stelt eiser dat het hekwerk is geplaatst op gemeentegrond, en niet op eigen grond zoals de omgevingsvergunning voorschrijft. Dit geldt eveneens voor de muur en de poort aan de voorzijde van de woning.
10.1.
Hierover overweegt de rechtbank als volgt. Partijen zijn het niet eens over de vraag of de voornoemde bouwwerken zijn gesitueerd op het terrein van vergunninghouder, of op de grond van de gemeente. Dit is echter niet van belang voor de vraag of de omgevingsvergunning wel of niet verleend had mogen worden, en valt daarmee buiten de omvang van dit geding. Al hierom slaagt deze beroepsgrond niet.
10.2.
Voor zover eiser van mening is dat de bouwwerken op gemeentegrond zijn gerealiseerd en vergunninghouder daarom in strijd heeft gehandeld met de vergunningvoorschriften, is dit een handhavingskwestie. Eiser heeft deze grond overigens eveneens naar voren gebracht in zijn beroep met zaaknummer ROE 22/2772, gericht tegen het besluit van verweerder om zijn handhavingsverzoek af te wijzen. De rechtbank zal deze grond daarom inhoudelijk bespreken in de uitspraak op dit beroep.
Trampoline
11. Eiser stelt dat vergunninghouder voor het uitgraven en afvoeren van vrijkomende grond ten behoeve van het ingraven van de trampoline een omgevingsvergunning nodig heeft.
12. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan slagen. Zij overweegt daartoe als volgt.
12.1.
De vraag of vergunninghouder voor de activiteit ‘het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald’ een omgevingsvergunning nodig heeft, is niet van belang voor de vraag of verweerder de omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘strijdig gebruik’ had mogen verlenen. Voor zover eiser van mening is dat vergunninghouder in strijd heeft gehandeld met artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wabo, is dit een handhavingskwestie. Eiser heeft daarbij de mogelijkheid om op dit punt verweerder om handhavend optreden te verzoeken.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
mr.N.C.M. van Bijnen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 26 september 2023 .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op 26 september 2023 .

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder a, b en c
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 4, derde en elfde lid, bijlage II
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 10 m, en
b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;
11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
Planregels bestemmingsplan ‘Stevensweert’
Agrarisch met waarden
Artikel 5.1
De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik;
b. behoud en ontwikkeling van de aanwezige waarden;
c. het in stand houden van de openheid in het gebied;
d. onverharde wegen ten behoeve van het landbouwverkeer;
e. realiseren en in stand houden van natuur- en landschapselementen zoals houtopstanden, houtwallen, houtsingels, sloten, beken, waterlopen en overige waterpartijen, water- en oevervegetaties,
f. perceelsontsluitingswegen;
g. ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’, een volkstuinencomplex;
h. recreatief medegebruik.
Artikel 5.2
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a. op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
b. op deze gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van:
1. omheiningen en/of erfafscheidingen, uitsluitend in de vorm van draadomheiningen en/of draaderfafscheidingen, met dien verstande dat de hoogte maximaal 1,50 meter mag bedragen;
2. voederruiven en/of picknickplaatsen, met dien verstande dat de hoogte maximaal 1,50 meter mag bedragen;
3. bouwwerken, geen gebouw zijnde, die van geringe omvang zijn en welke noodzakelijk zijn voor de in lid 5.1 genoemde natuur- en landschapselementen.
Waarde – Landschap
Artikel 22.2.1
Indien op grond van de bouwregels van de onderliggende bestemming bouwwerken worden gebouwd, dan zijn deze op grond van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' toegestaan, mits:
a. het bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn van geringe omvang, welke noodzakelijk zijn voor de instandhouding, versterking of ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet meer bedraagt dan 3,50 meter;
c. het bouwwerk niet is gelegen op of direct nabij een op de kaart ruimtelijke karakteristiek aangegeven karakteristiek element.

Voetnoten

1.Vastgesteld door de gemeenteraad van Maasgouw op 12 juli 2012.