ECLI:NL:RBLIM:2023:566

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
ROE 21/1448
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag inkomensondersteuning Tozo en terugvordering voorschotten Bbz

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedaan op 25 januari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor inkomensondersteuning op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht heeft deze aanvraag afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing terecht is, omdat eiser niet kan aantonen dat hij recht heeft op de Tozo, gezien zijn eerdere Bbz-uitkering en de financiële situatie van zijn bedrijf.

Eiser, die sinds 2018 een uitkering op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) ontving, had zijn bedrijfsactiviteiten gewijzigd van grafisch ontwerper naar een online rijsthandel. Het college heeft echter vastgesteld dat deze nieuwe onderneming niet levensvatbaar was, wat leidde tot de afwijzing van de Tozo-aanvraag. De rechtbank concludeert dat eiser niet kan aantonen dat zijn bedrijf financieel is geraakt door de coronacrisis, en dat hij niet tot de doelgroep van de Tozo behoort. Bovendien heeft het college terecht de eerder verstrekte voorschotten van € 9.031,50 teruggevorderd, omdat er geen recht op inkomensondersteuning bestond.

De rechtbank wijst erop dat de Tozo niet bedoeld is om het verlies aan uitkering op grond van het Bbz te compenseren. Eiser heeft geen bewijsstukken overgelegd die zijn claims ondersteunen, en de rechtbank concludeert dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een causaal verband is tussen zijn inkomstenderving en de coronacrisis. De uitspraak eindigt met de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1448

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.G. van Ek),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, het college
(gemachtigde: W. Ottenheim).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor inkomensondersteuning op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020.
1.1
Het college heeft bij besluit van 22 september 2020 de aanvraag op grond van de Tozo afgewezen. Tevens heeft het college een bedrag van € 9.031,50 aan voorschotten teruggevorderd omdat er geen recht bestaat op inkomensondersteuning op grond van de Tozo.
1.2
Met het bestreden besluit van 17 april 2021 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en is het college bij de afwijzing van de Tozo en de terugvordering van de voorschotten gebleven.
1.3
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de inkomensondersteuning op grond van de Tozo over de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 heeft mogen afwijzen en een bedrag van € 9.031,50 aan voorschotten heeft mogen terugvorderen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
4.1.
Eiser is met ingang van 1 juni 2018 eigenaar van [naam bedrijf] . Hij heeft tot 2020 een internetbedrijf gehad als grafisch ontwerper. Hij heeft sinds 2018 een uitkering voor levensonderhoud op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (hierna: Bbz) ontvangen. De Bbz uitkering is toegekend omdat eisers bedrijf als grafisch ontwerper levensvatbaar werd geacht, maar hij (tijdelijk) te weinig inkomen genereerde.
4.2.
Eiser heeft in 2019 verlenging van de Bbz uitkering aangevraagd. Het college heeft bij de beoordeling van de aanvraag voor verlenging van de Bbz uitkering geconstateerd dat eiser van bedrijfsactiviteiten is gewisseld. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij in 2019 zijn bedrijfsactiviteiten heeft gewijzigd naar een online rijsthandel. Het college is bij de aanvraag om verlenging van de Bbz uitkering een onderzoek naar de levensvatbaarheid van de online rijsthandel gestart. Uit het onderzoeksrapport van Motivity is gebleken dat de online rijsthandel niet levensvatbaar werd bevonden. Dat is de reden dat het college bij besluit van 5 maart 2020 de aanvraag om verlenging van de Bbz uitkering heeft afgewezen.
4.3.
Op 27 maart 2020 heeft eiser een aanvraag voor inkomensondersteuning op grond van de Tozo gedaan voor de periode van maart 2020 tot en met mei 2020. Op 6 juli 2020 heeft eiser een verlenging van de Tozo aangevraagd voor de periode van juni 2020 tot en met september 2020. Eiser verklaart bij de aanvraag om verlenging dat door de lockdown en de coronamaatregelen in Pakistan, zijn markt is beschadigd. Hij verklaart dat er daardoor steeds vertraging in de levering was en daardoor waren er kosten, zonder (of weinig) verkoop.
4.4.
Bij primair besluit van 22 september 2020 heeft het college de aanvraag voor inkomensondersteuning op grond van de Tozo afgewezen. Het college heeft de verstrekte voorschotten, een bedrag van € 9.031,50, op grond van artikel 58, tweede lid, onderdeel d, van de Pw teruggevorderd. Het college heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat er in de situatie van eiser geen sprake is van inkomensachteruitgang/omzetverlies door de coronacrisis. Eiser heeft sinds 2018 een Bbz-uitkering gekregen. De aanvraag voor verlenging van de Bbz-uitkering is bij besluit van 5 maart 2020 afgewezen omdat het bedrijf van eiser niet levensvatbaar werd geacht. Over 2019 heeft het bedrijf verlies gedraaid. Het college stelt zich op het standpunt dat er daarom in de situatie van eiser geen sprake is van een inkomensachteruitgang vanwege corona. Eiser heeft bezwaar ingediend tegen het primaire besluit alsook tegen de afwijzing van de aanvraag om verlenging van de Bbz uitkering.
Het bestreden besluit
5. Het college heeft het bezwaar van eiser met het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het college heeft zich, samenvattend, op het standpunt gesteld dat de door eiser gestelde inkomensderving als gevolg van de coronacrisis onvoldoende en niet met verifieerbare bewijsstukken is onderbouwd. Het college stelt zich op het standpunt dat dit voor eigen rekening en risico van eiser komt. Het college heeft aangevoerd dat het bedrijf van eiser bij de aanvraag om verlenging van de Bbz uitkering al niet levensvatbaar werd geacht. Het college heeft aangegeven dat eiser van bedrijfsactiviteiten is gewisseld (van grafisch ontwerper naar de online rijsthandel) en dat hij het college daarvan niet op de hoogte heeft gesteld. Het college is bij de aanvraag om verlenging van eisers Bbz uitkering een onderzoek gestart naar of de (gewijzigde) bedrijfsactiviteiten levensvatbaar werden geacht.
Beroepsgronden
6. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser voert aan dat er wel degelijk sprake is van inkomensachteruitgang/omzetverlies door de coronacrisis. De prijs van de rijst is ten gevolge van corona gedaald en daardoor is er sprake van omzetverlies. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij de inkomstenderving als gevolg van de coronacrisis niet met cijfers kan onderbouwen, omdat hij geen boekhouder had. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij ten tijde van de aanvraag Tozo op het bijstandsminimum heeft geleefd en dat hij toen bijstandsbehoeftig was. Daaruit volgt volgens eiser dat, als hij was gestopt met het bedrijf en zich op 5 maart 2020 had uitgeschreven, hij gewoon een bijstandsuitkering had kunnen krijgen en niets had hoeven terug te betalen. Eiser heeft ervoor gekozen om door te ploeteren met als gevolg dat hij nu moet terugbetalen.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
Causaal verband: is eisers bedrijf financieel geraakt als gevolg van de coronacrisis?
8. De doelgroep van de Tozo bestaat uit zelfstandigen, die worden geconfronteerd met een financieel probleem als gevolg van de coronacrisis. [1] De basis voor de Tozo ligt in artikel 78f van de Participatiewet (hierna: Pw) waarin, kort samengevat, staat dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot verlening van bijstand aan zelfstandigen en bijstand ter voorziening in de behoefte van bedrijfskapitaal. De Tozo bevat zelf geen voorschriften inzake terugvordering van een uitkering op grond van deze regeling. De bevoegdheid tot terugvordering is daarom gelegen in artikel 58 van de Pw.
8.1
De Tozo gaat uit van een aanvulling van het inkomen, tot het toepasselijke bijstandsminimum, als een vorm van compensatie voor de te verwachte winst uit het zelfstandig bedrijf of beroep. Uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij de Tozo blijkt dat de regering zelfstandigen die recht hebben op een uitkering op grond van het Bbz uitdrukkelijk heeft uitgesloten van de Tozo. Personen met een Bbz uitkering voldoen namelijk niet aan de voorwaarden van de Tozo, namelijk dat het inkomen als gevolg van de coronacrisis moet zijn gedaald tot onder het sociaal minimum. [2]
8.2
De rechtbank overweegt dat uit artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Tozo in samenhang met artikel 2, eerste lid, van die regeling voortvloeit dat algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van dit besluit kan worden verleend aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2, van de Handelsregisterwet 2007 en schriftelijk verklaart dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de coronacrisis, voorzien van een toelichting. De aanvrager dient derhalve in zekere mate te onderbouwen dat sprake is van een causaal verband tussen de financiële positie van zijn bedrijf of beroep en de coronacrisis.
8.3
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De rechtbank betrekt daarbij dat het bedrijf van eiser kennelijk al voor de coronacrisis een financieel probleem had. Bij de aanvraag om verlenging van de Bbz uitkering was al duidelijk dat het bedrijf niet levensvatbaar werd geacht, eiser heeft dit ook niet bestreden. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser niet met (financiële) bewijsstukken heeft onderbouwd dat zijn bedrijf financieel is geraakt als gevolg van de coronacrisis. Eiser heeft geen boekhouding overgelegd en heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat de gestelde leveringsproblemen en de daling van de prijs van de rijst verband houden met de coronacrisis.
8.4
Uit het voorgaande onder 8 tot en met 8.3 volgt volgens de rechtbank dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een causaal verband is tussen eiser zijn inkomstenderving en de coronacrisis.
Overige beroepsgronden
9. De rechtbank stelt voorop dat het beroep van eiser op de eerste plaats al niet slaagt, omdat het causaal verband (zie onder 8 tot en met 8.3) niet aannemelijk is gemaakt door eiser. Daarnaast blijkt dat eiser gelet op de hieronder omschreven overige omstandigheden ook niet tot de doelgroep van de Tozo behoort.
10. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat hij alleen wist dat hij voor maart 2020 ingeschreven moest zijn bij de KvK, maar dat hij niet wist dat het bedrijf levensvatbaar moest zijn voor de Tozo. Deze verklaring kan niet tot een ander oordeel leiden. Het had eiser kenbaar moeten zijn dat hij niet tot de doelgroep van de Tozo behoort. Zoals onder 8.1 staat omschreven, heeft de wetgever uitdrukkelijk samenloop van de Tozo en het Bbz uitgesloten. In het verlengde hiervan, is het niet de bedoeling dat, indien is vastgesteld dat er geen recht op Bbz (meer) bestaat, een beroep op de Tozo wordt gedaan. De Tozo is namelijk niet bedoeld om het verlies aan uitkering op grond van het Bbz te compenseren. Ook gelet hierop behoort eiser niet tot de doelgroep van de Tozo.
11. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat hij ten tijde van de aanvraag Tozo bijstandsbehoeftig was. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit er niet toe leiden dat aan eiser algemene bijstand op grond van de Pw toegekend had moeten worden. Gelet op artikel 44, eerste lid van de Pw, is bijstandsverlening met terugwerkende kracht niet mogelijk. Bovendien heeft verweerder ter zitting aangegeven dat er ten tijde van de Tozo aanvraag geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar of eiser in aanmerking kwam voor algemene bijstand, omdat eiser duidelijk heeft aangegeven niet te willen stoppen met het bedrijf en alleen al op basis daarvan niet in aanmerking zou komen voor een algemene bijstand op grond van de Pw.
12. De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het voor rekening en risico van eiser dient te komen, dat hij ondanks het advies om te stoppen met het (niet levensvatbaar) bedrijf, toch is doorgegaan met het bedrijf. Het college heeft namelijk ter zitting aangegeven dat ze tijdens de behandeling van het bezwaar nogmaals onderzoek hebben gedaan. Uit het aanvullend advies bleek dat de handel in rijst nog steeds niet levensvatbaar was. Eiser is toen geadviseerd om te stoppen met de online rijsthandel. Bovendien heeft het college ter zitting verklaard dat er geen (advies-)gesprek over een eventuele uitkering als beëindigende zelfstandige meer met eiser is gevoerd, omdat eiser heeft aangegeven niet te willen stoppen met het bedrijf.
Heeft het college de voorschotten kunnen terugvorderen?
13. De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande blijkt dat eiser geen recht had op inkomensondersteuning op grond van de Tozo. Gelet op artikel 58, tweede lid, onder d, van de Pw heeft het college daarom de verstrekte voorschotten (een bedrag van
€ 9.031,50) mogen terugvorderen van eiser. Er zijn geen dringende redenen gesteld of gebleken op grond waarvan het college af moest zien van terugvordering. Het college heeft ter zitting aangegeven dat er gelet op de financiële situatie van eiser wel afspraken gemaakt kunnen worden over de invordering van de ten onrechte verstrekte voorschotten.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt, het college de aanvraag om inkomensondersteuning op grond van de Tozo terecht heeft afgewezen en dat het college de verstrekte voorschotten mocht terugvorderen.
14.1
Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Er is geen reden voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H.C. Schroeten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 25 januari 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Staatsblad 2020, nr. 118, onder 1.1
2.Staatsblad 2020, nr. 118, onder 2.5