In deze zaak, die op 20 september 2023 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde de eiseres in conventie, die tevens verweerster in reconventie is, een machtiging tot het te gelde maken van een Volkswagen, aangeschaft met een gezamenlijke lening bij BNP Paribas. De eiseres stelde dat de auto een gemeenschappelijk goed was, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat niet aannemelijk was dat de auto gemeenschappelijk was. De auto stond op naam van de gedaagde in conventie, die ook de financiering had geregeld door zijn oude auto in te ruilen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de eiseres onvoldoende bewijs had geleverd om het vermoeden van eigendom van de gedaagde te ontzenuwen. De subsidiaire vordering van de eiseres om ontheven te worden van haar aansprakelijkheid voor de lening werd eveneens afgewezen, omdat beide partijen bewust de lening waren aangegaan. In reconventie werd de primaire vordering van de gedaagde niet beoordeeld, omdat deze afhankelijk was van de uitkomst van de conventionele vordering. De subsidiaire vorderingen in reconventie werden afgewezen, omdat de voorwaarde voor gedwongen verkoop niet was vervuld. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien partijen ex-partners zijn. Het vonnis werd uitgesproken door mr. T.A.J.M. Provaas.