ECLI:NL:RBLIM:2023:5523

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
C/03/317834 / HA ZA 23-218
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake vorderingen van eiser met betrekking tot eenvoudige gemeenschappen en onrechtmatige handelingen

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Limburg, locatie Maastricht, betreft het een bevoegdheidsincident. De rechtbank heeft zich bevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van eiser, die stelt dat er sprake is van eenvoudige gemeenschappen met betrekking tot gelden afkomstig uit de netto-opbrengsten van de ondernemingen van partijen. Eiser vordert onder andere bedragen van verschillende banken, te vermeerderen met wettelijke rente, en stelt dat hij onrechtmatig is behandeld door gedaagde, die via een vervalste volmacht gelden heeft overgeheveld naar zijn eigen rekening.

De procedure is gestart met een dagvaarding en verschillende producties. Gedaagden hebben een exceptie van onbevoegdheid ingediend, stellende dat de rechtbank Limburg niet bevoegd is, omdat er al procedures in België lopen en een arbitragebeding van toepassing zou zijn. Eiser voert verweer en stelt dat de rechtbank bevoegd is op basis van een forumkeuze in een vaststellingsovereenkomst.

De rechtbank oordeelt dat het forumkeuzebeding in de regeling prevaleert boven eerdere afspraken en dat de rechtbank bevoegd blijft, ook al wordt de regeling ontbonden. De incidentele vordering van gedaagden wordt afgewezen en zij worden veroordeeld in de proceskosten. De zaak zal op 25 oktober 2023 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/317834 / HA ZA 23-218
Vonnis in incident van 13 september 2023
in de zaak van
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. M.H.J.M. Stassen te Valkenburg Lb,
tegen

1.[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. A. Kara te Maastricht.
Partijen zullen hierna [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] , [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding met 23 producties,
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid met producties A t/m C,
  • de incidentele conclusie van antwoord met 4 producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil

in de hoofdzaak

2.1.
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] stelt – samengevat weergegeven – dat ten aanzien van de gelden afkomstig uit de netto-opbrengsten van de ondernemingen van partijen (een boerderij in de vorm van een maatschap en een mechanisatiebedrijf in de vorm van een vennootschap onder firma), aangehouden bij Van Lanschot Bankiers en bij KBC Bank op naam van “de onverdeeldheid [naam] ” of “familie [naam] ” (primair) sprake is van een eenvoudige gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 BW, dan wel (subsidiair) dat hij gerechtigd is voor 1/3 deel in dat vermogen. Ten aanzien van het vermogen aangehouden bij BNP Paribas Fortis is sprake van een gemeenschappelijk vermogen, aldus [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] , in welk vermogen hij ook gerechtigd is voor 1/3 deel. Met betrekking tot de tegoeden bij de ING Bank te Luxemburg stelt [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door via een vervalste volmacht de tegoeden van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] over te hevelen naar zijn eigen (van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] ) rekeningnummer. [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] heeft daarom niet meegedeeld in de waardevermeerdering van de portefeuille na 24 augustus 2011.
2.2.
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] vordert uit dien hoofde dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I.
voor recht verklaart dat er tussen [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] , [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] ten aanzien van de saldi en/of tegoeden, aangehouden door de drie deelgenoten voornoemd bij Van Lanschot Bankiers, KBC Bank en BNP Paribas Fortis eenvoudige gemeenschappen hebben bestaan, en
de wijze van verdeling van deze eenvoudige gemeenschappen vaststelt aldus dat aan [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] wordt toebedeeld: met betrekking tot de saldi/tegoeden aangehouden bij Van Lanschot Bankiers primair een bedrag van € 356.418, subsidiair een bedrag van € 237.612,-, met betrekking tot KBC Bank primair een bedrag van € 561.418,-, subsidiair een bedrag van € 374.279,-, met betrekking tot BNP Paribas Fortis een bedrag van € 274.095,-, en
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] daartoe veroordeelt om aan [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] te betalen:
1. met betrekking tot Van Lanschot Bankiers:
  • primair een bedrag van € 356.418,-,
  • subsidiair een bedrag van € 237.612,-
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 november 2011, en
2. met betrekking tot KBC Bank:
  • primair een bedrag van € 561.418,-
  • subsidiair een bedrag van € 374.279,-
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2012, en
3. met betrekking tot BNP Paribas Fortis:
- een bedrag van € 274.095,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2014,
en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] te betalen:
II. met betrekking tot ING Bank te Luxemburg:
  • primair een bedrag van € 318.538,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2017,
  • subsidiair een bedrag van € 245.910,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2011,
III. een bedrag van € 7.734,- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten,
IV. de proceskosten.
in het incident
2.3.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] concluderen primair dat de rechtbank Limburg, locatie Maastricht onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Daartoe voeren zij aan dat [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] de bevoegdheid van deze rechtbank ten onrechte baseert op een op 18 augustus 2022 tussen partijen overeengekomen regeling (hierna: “de regeling”) (productie 20 bij dagvaarding), omdat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] deze regeling bij brief van 8 december 2022 buitengerechtelijk ontbonden hebben. Volgens [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] is [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] de regeling niet nagekomen. [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] zijn voor deze rechtbank een andere procedure gestart, waarin zij een verklaring voor recht vorderen dat de regeling is ontbonden (productie A van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] ). Daarnaast stellen [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] dat, ook indien de regeling niet is of wordt ontbonden, de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren. Zij baseren hun standpunt op de stelling dat in België reeds procedures zijn gevoerd over onderhavig geschil en dat de Ondernemingsrechtbank aldaar bij vonnis – welk vonnis later is bekrachtigd bij arrest – heeft geoordeeld dat “de buitenland gelden” onderworpen zijn aan de tussen partijen overeengekomen maatschapsovereenkomst (productie C van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] ), waarin in artikel 15 een arbitragebeding is overeengekomen. De rechtbank zou volgens [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] tot diezelfde conclusie moeten komen en zij is ook om die reden onbevoegd. Subsidiair stellen [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] dat de rechtbank de onderhavige procedure dient aan te houden totdat in de procedure over de vraag of de regeling ontbonden is, een uitspraak is gedaan die kracht van gewijsde heeft verkregen.
2.4.
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] voert verweer.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij de regeling zijn overeengekomen. De regeling moet als vaststellingsovereenkomst gekwalificeerd worden. In de regeling is een forumkeuze opgenomen, die deze rechtbank bevoegd verklaart. Onder punt 2 van de regeling zijn partijen immers overeengekomen:
“De Nederlandse rechter, in het bijzonder de Rechtbank Limburg locatie Maastricht, is bevoegd om geschillen ter zake het Belgisch en Luxemburgs vermogen te beoordelen; Partijen spreken af dat op die geschillen het Nederlands recht van toepassing is;”.
3.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 108 lid 4 Wetboek van Rechtsvordering moet het forumkeuzebeding ten opzichte van de overeenkomst waartoe het behoort als een afzonderlijke overeenkomst worden beschouwd. Dat is de leer van de zogeheten séparabilité. De ratio is dat voorkomen wordt dat aantasting van de overeenkomst waarin het forumkeuzebeding is opgenomen, ook de grondslag aan de bevoegdheid van de rechter doet ontvallen. Dat betekent dat een door een forumkeuze aangewezen rechter bevoegd blijft te oordelen over een geschil met betrekking tot de overeenkomst waarin de forumkeuze is opgenomen, ook al wordt die overeenkomst bijvoorbeeld ontbonden of vernietigd of blijkt zij nietig te zijn. Anders geformuleerd: ook al zouden [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] zich met recht beroepen op ontbinding van de regeling (de vaststellingsovereenkomst), het forumkeuzebeding blijft haar werking behouden. Een terecht beroep op ontbinding doet dus niets af aan de bevoegdheid van de rechtbank in deze zaak.
3.3.
Ook aan de stelling van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] , inhoudende dat zelfs wanneer de regeling niet is of wordt ontbonden, de rechtbank zich ook dan onbevoegd dient te verklaren, gaat de rechtbank voorbij. Het forumkeuzebeding in de regeling is van latere datum dan de maatschapsovereenkomst, waarin een arbitragebeding is overeengekomen. Daarmee is uitdrukkelijk afgeweken van een eerder overeengekomen forumkeuze, zodat het forumkeuzebeding uit de regeling prevaleert op eerder tussen partijen gemaakte andersluidende afspraken in de maatschapsovereenkomst.
3.4.
De rechtbank is gelet op al het vorenstaande van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen. Gelet op het onder r.o. 3.2 overwogene hebben [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] ook geen belang bij een aanhouding van de onderhavige procedure totdat in de procedure ter zake van de ontbinding van de regeling van 18 augustus 2022 uitspraak is gedaan. Ook de subsidiaire vordering tot aanhouding van deze zaak zal daarom worden afgewezen.
3.5.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De proceskosten in het incident worden aan de zijde van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] begroot op € 598,00 (1,0 punt x tarief II € 598,00) aan salaris advocaat.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] tot op heden begroot op € 598,00,
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
25 oktober 2023voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2023. [1]

Voetnoten

1.type: RJ