ECLI:NL:RBLIM:2023:5522

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
C/03/315304 / HA ZA 23-110
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident betreffende provisionele vordering tot betaling van legitieme portie en benoeming deskundige

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 september 2023 een vonnis in incident gewezen. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Smeets, heeft een provisionele vordering ingediend tot betaling van een voorschot op zijn legitieme porties in de nalatenschap van zijn ouders. De eiser stelt recht te hebben op een bedrag van € 45.000,-, gebaseerd op de notariële boedelbeschrijving. De gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. V.C.C. Luijten, betwist de hoogte van dit bedrag en stelt dat de legitieme porties nog niet voldoende zijn vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de vordering tot betaling van het voorschot niet kan worden toegewezen, omdat het gevorderde bedrag niet voldoende vaststaat en eiser niet kan worden gevergd om de afloop van de hoofdzaak af te wachten.

Daarnaast heeft de eiser verzocht om de benoeming van een deskundige om de waarde van de certificaten van aandelen te bepalen. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de eiser belang heeft bij de benoeming van een deskundige, de beslissing hierover wordt aangehouden tot de mondelinge behandeling van de hoofdzaak. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak zal op 25 oktober 2023 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/315304 / HA ZA 23-110
Vonnis in incident van 13 september 2023
in de zaak van
[eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. S. Smeets te Venlo,
tegen
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident],
in haar hoedanigheid van erfgenaam en/of vereffenaar,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. V.C.C. Luijten te Heerlen.
Partijen zullen hierna eiser en gedaagde genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met de producties 1 tot en met 21, tevens houdende de incidentele vorderingen tot het treffen van voorlopige voorzieningen,
  • de incidentele conclusie van antwoord met de producties 1 tot en met 5,
  • de conclusie van repliek in incident,
  • het B16-formulier niet geregeld verzoek van eiser met de productie 22,
  • de conclusie van dupliek in incident met de producties 6 tot en met 7.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
Eiser vordert dat de rechtbank in de hoofdzaak bij vonnis, waarbij de rechtbank de
nummering – anders dan in het petitum van de dagvaarding – oplopend zal doornummeren:
I. zal gelasten dat gedaagde binnen veertien dagen na betekening van een in deze te wijzen onder de last van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 25.000,00 zal overleggen de stukken als genoemd onder randnummer 48 a tot en met e van de dagvaarding;
II. de legitieme porties van erflaters zal bepalen op een wijze conform de randnummers 52 en 53 van de dagvaarding, althans de legitieme porties zal berekenen op een wijze zoals de rechtbank in goede justitie voorkomt en gedaagde zal veroordelen om deze bedragen binnen twee weken na betekening van een in deze te wijzen vonnis te voldoen;
III. gedaagde zal veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van de advocaat en het griffierecht;
IV. het vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren.

3.Het geschil in het incident

3.1.
Eiser vordert dat de rechtbank bij vonnis in incident, waarbij de rechtbank de
nummering – anders dan in het petitum van de dagvaarding – oplopend zal doornummeren:
I. gedaagde zal veroordelen tot voldoening van een voorschot op de uit te betalen legitieme porties, ter hoogte van € 45.000,-, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
II. een deskundige zal benoemen teneinde de waarde van de certificaten van de aandelen van [naam bv] te bepalen alsmede alle andere certificaten en/of aandelen en/of deelnemingen of samenwerkingsverbanden (V.O.F. of eenmanszaak) van erflaters en/of [naam bv] waarbij tevens een erkend taxateur zal worden benoemd teneinde alle bij de [naam bv] en/of erflaters en/of gelieerde ondernemingen in eigendom zijnde onroerende zaken te waarderen, althans een deskundige zal benoemen zoals door de rechtbank in goede justitie te bepalen.
III. gedaagde zal veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van de advocaat en het griffierecht;
IV. het vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren.
3.2.
Eiser legt aan de provisionele vorderingen – samengevat en voor zover van belang
voor het incident – het volgende ten grondslag. Eiser heeft een beroep gedaan op zijn
legitieme portie in de nalatenschap van zowel zijn moeder als van zijn vader. Volgens eiser
is niet in het geschil dat hij minimaal recht heeft op een bedrag van € 45.000,- voor wat
betreft zijn legitieme porties. Deze minimale waarde volgt volgens hem uit de notariële
boedelbeschrijving en gedaagde heeft eerder voorgesteld dit bedrag tegen finale kwijting aan eiser te voldoen. Dat de legitieme porties van eiser lager zouden kunnen zijn dan het gevorderde bedrag vanwege de door gedaagde nog te maken proceskosten, bestrijdt eiser. Eiser stelt zich op het standpunt dat van hem niet mag worden verwacht dat hij wacht op een voorschot, omdat hij momenteel leeft van een minimum inkomen en zijn vermogen bestaat uit de vorderingen op de nalatenschappen van zijn ouders. Daarnaast vordert eiser dat een deskundige wordt benoemd die de waarde van de certificaten van de aandelen van [naam bv] (hierna: “de BV”) zal bepalen alsmede van alle andere certificaten en/of aandelen en/of deelnemingen of samenwerkingsverbanden van erflaters en/of de BV. Tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter van 25 mei 2021 is destijds afgesproken dat een waardering zou plaatsvinden per datum overlijden vader van (de aandelen in) de BV door een (onafhankelijke) deskundige, waarbij de taxatie van de onroerende zaken ook door een onafhankelijke taxateur zou worden uitgevoerd. De inmiddels uitgevoerde waardering is in de ogen van eiser niet onafhankelijk en niet deugdelijk. Eiser stemt dan ook niet in met het reeds uitgevoerde onderzoek en voert verschillende redenen aan om zijn standpunt te onderbouwen. Zo stelt hij dat hij – ondanks zijn herhaaldelijke verzoeken – niet betrokken is geweest bij de waardering en dat hij geen antwoord krijgt van gedaagde op zijn inhoudelijke vragen naar aanleiding van de rapporten. Volgens eiser is er geen sprake van een onafhankelijke deskundige omdat het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van gedaagde en de medeaandeelhouders van de BV. Eiser stelt ook dat het onroerend goed slechts gedeeltelijk is getaxeerd. Daarnaast krijgt eiser geen toegang tot de bescheiden die ten grondslag liggen aan de waardering. Hierdoor kan eiser geen second opinion laten uitvoeren. Indien eiser een second opinion zou willen bekostigen, dan is het voor hem tevens van belang een voorschot op zijn legitieme porties te ontvangen.
3.3.
Gedaagde betwist de vorderingen van eiser en concludeert – samengevat – dat de
rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad eiser in zijn vorderingen niet-ontvankelijk zal
verklaren, dan wel deze vorderingen af zal wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen,
met veroordeling van eiser in de kosten van dit incident. Gedaagde voert daartoe –samengevat – het volgende aan. Gedaagde weigert op dit moment niet een voorschot op de legitieme porties aan eiser te betalen. Gedaagde kan ermee instemmen om als voorschot een bedrag van € 45.000,- aan eiser te voldoen, mits dit bedrag wordt gestort op de derdengeldenrekening van [naam notarissen] notarissen te [vestigingsplaats] én onder de voorwaarde dat dit bedrag pas uitbetaald mag worden aan eiser op het moment dat in de onderhavige procedure onherroepelijk is beslist. De directe uitkering van een voorschot aan eiser acht gedaagde op dit moment te voorbarig omdat de minimale omvang van de legitieme portie – anders dan eiser stelt – volgens haar nog niet voldoende vaststaat. Gedaagde voert hiertoe aan dat zij in onderhavige procedure (de hoofdzaak) mogelijk nog kosten dient te maken voor de bepaling van de omvang van de nalatenschap die in mindering zullen worden gebracht op de legitieme portie ex artikel 4:65 BW. Indien de rechtbank wel een voorschot toewijst aan eiser, verzoekt gedaagde om een lager voorschot toe te wijzen. Voor wat betreft het verzoek tot benoeming van een deskundige stelt gedaagde zich op het standpunt dat een onafhankelijke waardering van de certificaten van de aandelen van de BV alsmede van het samenwerkingsverband reeds heeft plaatsgevonden en dat de Belastingdienst akkoord is gegaan met die waardering. Gedaagde betwist voorts de stelling van eiser dat niet het gehele onroerend goed zou zijn getaxeerd en dat de taxaties niet zouden zijn uitgevoerd door een onafhankelijk taxateur. Indien de rechtbank het verzoek tot benoeming van een deskundige wel zou toewijzen, betoogt gedaagde dat de kosten daarvan dan volledig voor rekening van eiser dienen te komen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Op grond van artikel 223 Rv kan tijdens een aanhangig geding iedere partij
vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding.
Deze vordering moet samenhangen met de hoofdvordering en daarnaast moet de eisende
partij voldoende belang hebben bij de vordering in die zin dat niet kan worden gevergd dat
de afloop van de hoofdzaak kan worden afgewacht. Daarnaast dient de rechter de
wederzijdse belangen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende
duur van de hoofdprocedure en van de proceskansen van partijen daarin.
4.2.
Eiser vordert in de eerste plaats betaling van een voorschot op zijn legitieme
porties. Eiser heeft voldoende processueel belang bij deze incidentele vordering. De
gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een
voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Derhalve moet worden beoordeeld of een afweging van de materiële belangen van partijen de vordering in incident rechtvaardigt. Bij een voorziening in de vorm van betaling van een geldsom zal dat in verband met het restitutierisico meestal alleen het geval zijn indien de vordering tot het beloop van het gevorderde voorschot reeds voldoende vaststaat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld.
4.3.
Eiser stelt dat hij minimaal recht heeft op een bedrag van € 45.000,- inzake zijn legitieme porties. Gedaagde betwist gemotiveerd dat het minimale bedrag van de legitieme porties € 45.000,- bedraagt. De rechtbank leidt uit de stellingen van partijen af dat tussen hen geen overeenstemming bestaat over de minimale hoogte van de legitieme porties van eiser. Daar doet niet aan af dat het bedrag van € 45.000,00 in een eerder stadium tegen finale kwijting aan eiser is aangeboden, omdat daaraan voor gedaagde ook andere redenen ten grondslag kunnen hebben gelegen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beloop van het gevorderde voorschot niet voldoende vaststaat en op dit moment niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld. Daarnaast is het de rechtbank niet voldoende aannemelijk geworden dat eiser een zodanig belang heeft bij de uitbetaling van een voorschot dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de hoofdzaak afwacht. De rechtbank zal deze vordering om die reden afwijzen.
4.4.
Eiser verzoekt daarnaast de benoeming van een deskundige door de rechtbank. Hoewel eiser deze vordering in de dagvaarding als een vordering in incident betitelt, brengt dit niet zonder meer mee dat een zodanige vordering ook als een incidentele vordering dient
te worden aangemerkt. Het Nederlandse recht kent immers niet specifiek een incidentele vordering ex artikel 194 Rv. Of sprake is van een incidente vordering hangt af van het antwoord op de vraag of de strekking van die vordering meebrengt dat de rechter op de betreffende vordering eerst en vooraf dient te beslissen. Eiser stelt er belang bij te hebben dat een onafhankelijke deskundige wordt benoemd. Een dergelijk verzoek ex artikel 194 Rv is vormvrij en de rechtbank is van oordeel dat de aard en strekking van dit verzoek meebrengen dat eiser in zijn vordering kan worden ontvangen.
4.5.
Eiser voert verschillende argumenten aan ter onderbouwing van zijn standpunt dat de reeds uitgevoerde waardering niet onafhankelijk en niet deugdelijk zou zijn, terwijl gedaagde deze stelling gemotiveerd betwist. Eiser licht echter niet voldoende toe waarom de benoeming van een deskundige voorafgaand aan de (mondelinge) behandeling van de hoofdzaak dient te geschieden. De omstandigheid dat tijdens een eerdere zitting bij de kantonrechter door gedaagde is toegezegd dat een onafhankelijk deskundigenonderzoek zou plaatsvinden en eiser van mening is dat het inmiddels uitgevoerde deskundigenonderzoek niet onafhankelijk en niet deugdelijk is, is onvoldoende om in dit stadium van de procedure al een nieuw onderzoek uit te laten voeren door een andere deskundige. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding de beslissing op dit verzoek van eiser aan te houden. Dit verzoek zal mede onderdeel uitmaken van het debat bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van partijen welke zal worden bepaald nadat gedaagde de conclusie van antwoord heeft genomen.
4.6.
Gelet op de familiaire relatie tussen partijen ziet de rechtbank voldoende aanleiding om de proceskosten van het incident tussen partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
25 oktober 2023voor
conclusie van antwoord,
5.4.
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2023. [1]

Voetnoten

1.type: DS