ECLI:NL:RBLIM:2023:5508

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
C/03/305530 / HA ZA 22-241
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid in het kader van de ontwikkeling van een windpark

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 20 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen ETRIPLUS B.V. en de gemeente Venlo. Etriplus, een energieontwikkelingsbedrijf, vorderde schadevergoeding van de gemeente wegens onrechtmatige daad en wanprestatie in het kader van de ontwikkeling van een windpark in Greenport Venlo. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door op 12 maart 2018 een weigeringsbesluit te nemen met betrekking tot de bestemmingsplannen voor het windpark. Dit besluit is later door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige daad en de door Etriplus gestelde schade. De gemeente had, gezien de omstandigheden, een rechtmatig weigeringsbesluit kunnen nemen of de besluitvorming kunnen uitstellen. Dit betekent dat de gestelde schade niet kan worden toegerekend aan de onrechtmatige daad van de gemeente. De rechtbank heeft de vorderingen van Etriplus voor het grootste deel afgewezen, maar heeft wel verklaard dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld.

De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis benadrukt de complexiteit van de juridische verantwoordelijkheden bij de ontwikkeling van publieke projecten zoals windparken, en de noodzaak voor zorgvuldige besluitvorming door gemeentelijke organen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/305530 / HA ZA 22-241
Vonnis van 20 september 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ETRIPLUS B.V.,
gevestigd te Venlo,
eiseres,
advocaat mr. D. Sietses te Heerenveen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE VENLO,
zetelend te Venlo,
gedaagde,
advocaat mr. R.D. Boesveld te Haarlem.
Partijen zullen hierna Etriplus en de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 mei 2022
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek tevens akte houdende wijziging van eis
  • de conclusie van dupliek tevens antwoordaktewijze in van eis
  • de akte overlegging producties ten behoeve van mondelinge behandeling van Etriplus
  • de aanvullende akte overlegging producties ten behoeve van mondelinge behandeling van Etriplus
  • de mondelinge behandeling van 16 maart 2023, waarop de eiswijziging is toegelaten, en de daarbij overgelegde spreekaantekeningen van de zijde van Etriplus
  • de akte van Etriplus van 3 mei 2023
  • de antwoordakte van de gemeente van 14 juni 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Etriplus is opgericht in 2013 en treedt op als het energieontwikkelingsbedrijf voor Greenport Venlo, een bedrijventerrein voor handel, logistiek, agro en voeding ten noordwesten van Venlo. Etriplus heeft onder meer als doelstelling een windpark te ontwikkelen in Greenport Venlo (hierna: het windpark).
2.2.
De aandeelhouders van Etriplus zijn Greenchoice (10%), Alliander (25%), Arcadis (10%), Ekwadraat (10%) en Ontwikkelbedrijf Greenport Venlo BV (45%; hierna: Ontwikkelbedrijf). Aandeelhouders van Ontwikkelbedrijf zijn de provincie Limburg (58,6%; hierna: de provincie), de gemeente Venlo (27,7%), de gemeente Horst aan de Maas (8,3%) en de gemeente Venray (5,4%).
2.3.
Gelet op de noodzakelijke publiekrechtelijke besluiten om te kunnen komen tot realisering van het windpark zijn Etriplus en de gemeente (alsmede de provincie en enkele andere gemeenten) met elkaar in overleg getreden. In het kader daarvan is op 25 februari 2016 een intentieovereenkomst gesloten over de ontwikkeling van een windpark in het betrokken gebied (hierna: de intentieovereenkomst). Partijen bij deze intentieovereenkomst zijn Etriplus, de provincie en (de colleges van burgemeester en wethouders van) de gemeenten Venlo en Horst aan de Maas.
2.4.
Op 13 december 2016 hebben gedeputeerde staten een besluit genomen (op grond van de Elektriciteitswet 1998) waardoor - zakelijk samengevat – het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo (hierna: het college) bevoegd werd de voorbereiding van de voor de realisatie van een windpark noodzakelijke besluiten te coördineren.
2.5.
Etriplus heeft op 7 juli 2017 bij het college een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor een windpark bestaande uit negen windturbines.
2.6.
Op 15 september 2017 heeft het college de voor de realisatie van een windpark noodzakelijke ontwerpbesluiten ter inzage gelegd. Dit betreft onder meer de ontwerp bestemmingsplannen “Windpark Greenport Venlo – deelgebied Trade Port Noord” en “Windpark Greenport Venlo – deelgebied Zaarderheiken” en een ontwerp-omgevingsvergunning.
2.7.
Etriplus en de gemeente hebben op 18 september 2017 een zogenaamd Akkoord op hoofdlijnen gesloten (hierna: het akkoord op hoofdlijnen), voorafgaande aan de totstandkoming van een anterieure overeenkomst.
2.8.
Op 22 december 2017 is een project BV opgericht, te weten Windpark Greenport Venlo BV (hierna: WGV). Etriplus hield bij de oprichting 100% van de aandelen maar heeft in januari 2018 20% van de aandelen in WGV verkocht aan Ontwikkelbedrijf.
2.9.
De gemeenteraad van Venlo (hierna: de raad) heeft op 10 januari 2018 een beeldvormende vergadering over de ontwerp bestemmingsplannen gehouden. In zijn vergadering van 23 januari 2018 heeft het college besloten om de raad voor te stellen de ontwerp bestemmingsplannen vast te stellen.
2.10.
Op 23 januari 2018 hebben Etriplus en de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten gericht op de realisatie van het windpark (hierna: de overeenkomst). De hier meest relevante bepalingen van de overeenkomst luiden als volgt.

Artikel 2 Hoofdlijnen van de samenwerking en taken van partijen op hoofdlijnen
(...)
2.3
De realisatie van het Windpark Greenport Venlo deelgebied Zaarderheiken, waartoe te
rekenen de bouw en installatie van de daartoe behorende windturbines, de uitvoering van het bouwrijp en gebruiksgereed maken en de uitvoering van werken en werkzaamheden inzake natuurcompensatie/mitigerende maatregelen, de vestiging van zakelijke rechten op eigendommen van derden (waaronder de Gemeente) alsmede de exploitatie van het Windpark Greenport Venlo deelgebied Zaarderheiken geschiedt door en voor rekening en risico van Etriplus, dit met inachtneming van hetgeen in deze overeenkomst verder is bepaald. (...)
2.4
De taakstelling van de Gemeente bestaat uit het verlenen van publiekrechtelijke medewerking aan de realisatie van het Windpark Greenport Venlo deelgebied Zaarderheiken, (...) dit alles met inachtneming van de publiekrechtelijke verantwoordelijkheid die in dat kader op de Gemeente rust.
(...)
Artikel 4 Planologische medewerking/toepassing coördinatieregeling Wet ruimtelijke
ordening
4.1. (...)
De Gemeente zal zo veel mogelijk bevorderen dat het bestemmingsplan Windpark
Greenport Venlo-deelgebied Zaarderheiken en het bestemmingsplan Windpark Greenport Venlo-deelgebied Trade Port Noord door de raad worden vastgesteld, met inachtneming van het bepaalde in artikel 22.
4.2
In het geval de raad het bestemmingsplan Windpark Greenport Venlo-deelgebied Zaarderheiken niet of gewijzigd vaststelt, treden partijen in overleg om na te gaan of een voor beide partijen aanvaardbare aanpassing van het Windpark Greenport Venlo deelgebied Zaarderheiken kan worden bereikt, op basis waarvan alsnog de vereiste vaststelling van het, al dan niet gewijzigde, bestemmingsplan Windpark Greenport Venlo deelgebied Zaarderheiken kan worden verkregen.
In het geval partijen niet tot overeenstemming komen dan wel op basis van een zodanige aanpassing van het Windpark Greenport Venlo deelgebied Zaarderheiken niet alsnog kan worden gekomen tot vaststelling van het (al dan niet gewijzigde) bestemmingsplan Windpark Greenport Venlo deelgebied Zaarderheiken, waarbij in het kader van het
Windpark Greenport Venlo deelgebied Zaarderheiken ten minste drie windturbines kunnen worden gerealiseerd, kan elk der partijen de overeenkomst ontbinden. In deze situatie is:
a. geen der partijen tot enige vorm van vergoeding van schade jegens de andere partij gehouden, dit met inachtneming van het bepaalde in artikel 21, en
b. is Etriplus gehouden de alsdan door de Gemeente gemaakte plan- en apparaatskosten, planschade en kosten in verband met de publiekrechtelijke gedoogplichtprocedure aan de Gemeente te vergoeden, met inachtneming van het bepaalde in respectievelijk artikel 11, artikel 12 en artikel 7.4
4.3.
Het bepaalde in artikel 4.2 is van overeenkomstige toepassing, indien ten gevolge van ingesteld beroep het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan Windpark Greenport Venlo-deelgebied Zaarderheiken geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd.
(…)
Artikel 21. Publiekrechtelijke positie Gemeente
21.1
De Gemeente behoudt, hetgeen door Etriplus wordt erkend, bij de nakoming van wat in
deze overeenkomst is bepaald, haar volledige publiekrechtelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van de daarin opgenomen procedures en besluitvorming. Dit houdt in dat in afwijking van het bepaalde in artikel 16, er van de zijde van de Gemeente geen sprake kan zijn van een toerekenbare tekortkoming of verzuim, indien het handelen naar deze verantwoordelijkheid vereist dat de Gemeente publiekrechtelijke rechtshandelingen verricht of nalaat die niet in het voordeel zijn van de aard en/of strekking van deze overeenkomst.”
2.11.
Het besluitvormingsproces van de raad omtrent de ontwerpbestemmingsplannen verloopt op hoofdlijnen als volgt. Het college zendt de raad op 20 februari 2018 brieven door van gedeputeerde staten en het Ontwikkelbedrijf waarin bij de raad wordt aangedrongen op vaststelling van de bestemmingsplannen. De raad vergadert op 21 februari 2018 en vraagt dan het college een nadere toelichting op gezondheidsrisico’s en geluid van de windturbines. Het college beantwoordt deze vragen bij brief van 23 februari 2018. De raad stelt op 28 februari 2018 de besluitvorming uit tot een nader te bepalen datum vanwege de discussie rond maatschappelijk draagvlak en gezondheidskwesties met betrekking tot geluid. Hierop treden onder meer de gemeente, de provincie en Etriplus in overleg. De raad besluit op 12 maart 2018 de twee bestemmingsplannen niet vast te stellen (hierna: het weigeringsbesluit).
2.12.
Het college van gedeputeerde staten besluit op 10 april 2018 om een provinciaal inpassingsplan voor het windpark voor te bereiden (hierna: het pip), dat praktisch zal dienen als alternatief voor de gemeentelijke ontwerpbestemmingsplannen die op 12 maart 2018 niet zijn vastgesteld. Op 24 april 2018 besluiten gedeputeerde staten ook het besluit van 13 december 2016 in te trekken als gevolg waarvan het college van burgemeester en wethouders van Venlo niet langer bevoegd is de voorbereiding van de voor de realisatie van de windpark noodzakelijke besluiten te coördineren. Het pip wordt vastgesteld bij besluit van 28 september 2018. Op dezelfde datum verlenen gedeputeerde staten een omgevingsvergunning aan Etriplus voor het oprichten en in bedrijf nemen van negen windturbines.
2.13.
Zowel het weigeringsbesluit als het pip en de omgevingsvergunning zijn vervolgens onderworpen aan beroep bij uiteindelijk de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). De Afdeling heeft bij uitspraken (in de twee afzonderlijke procedures) van 18 december 2019 (i) het beroep tegen het pip en de omgevingsvergunning ongegrond verklaard en (ii) het beroep van Etriplus tegen het weigeringsbesluit gegrond verklaard met vernietiging daarvan wegens strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel (hierna: de vernietiging van het weigeringsbesluit).

3.Het geschil

3.1.
Etriplus vordert na eiswijziging:
Primair:
1. te verklaren voor recht dat de gemeente Venlo onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de door Etriplus geleden schade;
2. gemeente Venlo te veroordelen tot betaling aan Etriplus van EUR 3.240.048,66 althans tot betaling van een bedrag nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 april 2021 tot en met de dag der algehele voldoening;
Subsidiair:
3. te verklaren voor recht dat de gemeente Venlo toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en aansprakelijk is voor de door Etriplus geleden schade;
4. gemeente Venlo te veroordelen tot betaling aan Etriplus van EUR 2.971.702,31 althans tot betaling van een bedrag nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke
(handels) rente vanaf 22 april 2021 tot en met de dag der algehele voldoening;
Primair en subsidiair:
5. gemeente Venlo te veroordeling tot betaling aan Etriplus van EUR 6.775,- ten titel van buitengerechtelijke kosten, alsmede de buitengerechtelijke kosten ingevolge art. 6:96 lid 1 onder b BW ter grootte van € 49.830,83, te vermeerderen met de wettelijke (handels) rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
6. gemeente Venlo te veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
De gemeente voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Etriplus heeft vorderingen ingesteld die strekken tot schadevergoeding wegens (primair) onrechtmatige daad en (subsidiair) wanprestatie. De rechtbank dient gegeven de formulering van het gevorderde eerst te onderzoeken of het primair gevorderde voor toewijzing in aanmerking komt.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat met de vernietiging van het weigeringsbesluit (rov. 2.13) is gegeven dat (a) sprake is van een onrechtmatige daad van de gemeente jegens Etriplus en (b) toerekenbaarheid van die onrechtmatige daad aan de gemeente, een en ander zoals bedoeld in artikel 6:162 BW.
4.3.
Tussen partijen is wel in geschil of daarnaast sprake is van een onrechtmatige daad jegens Ontwikkelbedrijf (die volgens Etriplus haar vorderingen uit dien hoofde aan Etriplus heeft gecedeerd).
De rechtbank is van oordeel, dat de vernietiging van het weigeringsbesluit niet kwalificeert als onrechtmatige daad jegens Ontwikkelbedrijf. De hier aan de orde zijnde regel van formele rechtskracht geldt alleen tussen partijen (hier: Etriplus en de raad/de gemeente) en met betrekking tot het aangevallen besluit (hier: het weigeringsbesluit). Uit de vernietiging door de bestuursrechter van een door een bepaalde partij aangevallen besluit volgt niet dat die vernietiging ook een onrechtmatige daad vormt jegens een derde, zoals in dit geval Ontwikkelbedrijf. Zeker waar het gaat om een besluit betreffende een bestemmingsplan – waarbij denkbaar is dat vele derden daarbij enig belang hebben – zou een andere opvatting leiden tot een onaanvaardbare mate van rechtsonzekerheid. Van erkenning van aansprakelijkheid jegens Ontwikkelbedrijf is bovendien niet gebleken. De door Etriplus aangehaalde correspondentie betreft naar de inhoud duidelijk alleen de relatie Etriplus/gemeente.
Dit geschilpunt is overigens niet van belang voor het primair sub 1 gevorderde, omdat dit naar zijn formulering kennelijk alleen betrekking heeft op Etriplus.
4.4.
Tussen partijen is in geschil of sprake is van enige voor vergoeding door de gemeente in aanmerking komende schade. Dit geschilpunt kent – als gevolg van de verweren van de gemeente – meerdere aspecten. Het meest verstrekkende verweer houdt in dat partijen in artikel 4.2., onder a, van de overeenkomst een exoneratiebeding zijn overeengekomen. De gemeente voert als verweer dat elke vordering strekkende tot schadevergoeding daarop dient te stranden. Etriplus betwist de gestelde uitleg van artikel 4.2 van de overeenkomst en stelt dat daar in ieder geval niet is uitgesloten schade als gevolg van de vernietiging van het weigeringsbesluit.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het gestelde exoneratiebeding niet kan slagen, reeds omdat (a) het weigeringsbesluit als zodanig niet kwalificeert als tekortkoming in enige verplichting uit de overeenkomst omdat de overeenkomst niet ziet op (een bevoegdheidsuitoefening door) de raad en (b) omdat de door de gemeente gestelde uitbreiding in artikel 4.3 van de exoneratie naar de rechtsfiguur van de onrechtmatige daad in ieder geval niet ziet op een weigeringsbesluit als het onderhavige, omdat het artikel naar zijn formulering ziet op vernietiging van positieve vaststellingsbesluiten.
4.5.
Etriplus heeft gesteld dat zij schade heeft geleden en dat er causaal verband bestaat tussen deze schade en de onrechtmatige daad.
De gemeente heeft daartegen als verweer aangevoerd dat conditio sine qua non -verband ontbreekt tussen de onrechtmatige daad en de gestelde schade, omdat een rechtmatig weigeringsbesluit had kunnen worden genomen en/of besluitvorming had kunnen worden uitgesteld.
Etriplus bestrijdt dat en voert daartoe aan dat voor een rechtmatig weigeringsbesluit noch uitstel van besluitvorming plaats was en dat er bij bepaling van de schade en het causaal verband van moet worden uitgegaan dat op 12 maart 2018 zou zijn besloten tot ongewijzigde vaststelling van de toen voorliggende concept-bestemmingsplannen.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de gemeente doel treft en heeft daartoe als volgt overwogen.
4.6.1.
De Afdeling heeft het volgende overwogen over de door de raad in zijn weigeringsbesluit genoemde weigeringsgronden om de bestemmingsplannen niet vast te stellen.
(1) De raad heeft als weigeringsgrond aangevoerd dat de omwonenden niet of onvoldoende zijn betrokken bij de voorbereiding van het initiatief en dat Etriplus onvoldoende onderzoek heeft verricht naar het draagvlak voor het windpark. De Afdeling heeft daarover overwogen dat de omstandigheid dat geen maatschappelijk draagvlak bestaat, niet betekent dat een bestemmingsplan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening maar dat dit niet wegneemt dat, bijvoorbeeld op grond van gemeentelijk beleid, van een initiatiefnemer zoals Etriplus kan worden verlangd dat hij (specifieke) inspanningen verricht die zijn gericht op het informeren van omwonenden en het verwerven of vergroten van het maatschappelijk draagvlak voor de gewenste ontwikkeling. Het niet behoorlijk nakomen van een dergelijke verplichting kan voor het bestuursorgaan reden zijn de gewenste medewerking niet te verlenen. Van (niet nakoming van) een dergelijke verplichting is hier volgens de Afdeling evenwel niet gebleken.
(2) Daarnaast heeft de raad als weigeringsgrond aangevoerd dat niet vaststaat dat de geluidnormen van artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer voldoende bescherming bieden tegen geluidhinder en de nadelige gevolgen van laagfrequent en infrasoon geluid. De Afdeling heeft – zakelijk samengevat - daarover geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat de in het Activiteitenbesluit neergelegde normen ondeugdelijk zijn. Wel bestaat volgens de Afdeling de mogelijkheid dat de raad vanwege specifieke omstandigheden een hoger beschermingsniveau aangewezen acht. Dit kan zijn vastgelegd in gemeentelijk beleid. In dit geval heeft de raad volgens de Afdeling echter niet benoemd wat hier de specifieke omstandigheden zouden zijn en evenmin strengere geluidsnormen geformuleerd.
(3) Ten slotte heeft de raad aangevoerd dat Etriplus onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke compenserende maatregelen getroffen zullen worden ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving van het windpark. De Afdeling heeft deze weigeringsgrond ontoereikend geoordeeld omdat niet is gebleken dat de raad concrete maatregelen ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit als voorwaarde heeft gesteld voor planologische medewerking.
De Afdeling vernietigt uiteindelijk wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en strijd met de in artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht neergelegde verplichting een besluit deugdelijk te motiveren.
4.6.2.
Feitelijk is sprake van een situatie waarin een onrechtmatig weigeringsbesluit is genomen op 12 maart 2018, dat door de bestuursrechter is vernietigd, waarna het betrokken bestuursorgaan niet meer in de gelegenheid is geweest om – zoals normaliter het geval is - een nieuw besluit te nemen. Dit is een gevolg van de omstandigheid dat de publiekrechtelijke besluitvorming (op instigatie van Etriplus) is verplaatst naar de provincie. De vervolgens in provinciale kring genomen besluiten kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet – ten behoeve van het vinden van de hypothetische situatie waarmee de werkelijke situatie dient te worden vergeleken – worden gedacht als de besluiten die de raad/gemeente in de hypothetische situatie zou hebben genomen reeds omdat in besluiten als de onderhavige niet alleen rechtmatigheidsoverwegingen maar ook politieke overwegingen een rol spelen. Deze kunnen uiteraard verschillen per openbaar lichaam, wat hier ook zo was doordat de gemeente bijvoorbeeld te maken had met onrust onder omwonenden en nabijgelegen bedrijven terwijl de provincie te maken had met aangegane verplichtingen jegens het Rijk met betrekking tot een bepaalde te realiseren capaciteit aan windenergie op provinciaal grondgebied.
Wat daar verder ook van zij: hier is met name relevant dat feitelijk de raad geen nieuw besluit heeft genomen, zodat – ten behoeve van het vinden van de hypothetische situatie waarmee de werkelijke situatie dient te worden vergeleken om te bepalen of sprake is van een conditio-sine-qua-non-verband als bedoeld in artikel 6:162 BW – als criterium moet worden aangelegd hoe de raad zou hebben beslist indien hij niet op 12 maart 2018 het onrechtmatige weigeringsbesluit had genomen. Na bepaling van de werkelijke en de hypothetische situatie kan dan de vraag worden beantwoord of de gestelde schade zou zijn uitgebleven als het weigeringsbesluit niet was genomen maar zich het hypothetische alternatief zou hebben voorgedaan.
4.6.3.
Voor de beantwoording van de vraag wat de raad zou hebben gedaan indien hij niet op 12 maart 2018 het onrechtmatige weigeringsbesluit had genomen, is relevant dat uit de uitspraak van de Afdeling waarbij het weigeringsbesluit is vernietigd, blijkt dat daartoe geen materieelrechtelijke gebreken maar formele gebreken redengevend zijn geweest. Kort samengevat is het oordeel dat het weigeringsbesluit onrechtmatig is omdat het onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en - daaruit voortvloeiend - ontoereikend is gemotiveerd. Een gebrekkige voorbereiding en motivering zijn in beginsel heelbaar en dat dit hier ook zo is blijkt uit de onder rov. 4.6.1 vermelde gedachtegang van de Afdeling die de strekking heeft dat er in abstracto ruimte zou hebben bestaan om te besluiten zoals de raad heeft gedaan maar dat de raad die ruimte in dit geval op een ontoereikende wijze heeft ingevuld. Of hier wel of niet aannemelijk is dat de door de Afdeling geconstateerde rechtmatigheidsgebreken heelbaar zijn, is in ieder geval in materieel opzicht niet zonder meer te beantwoorden aan de hand van de overwegingen van de Afdeling, want daarin is overigens in het midden gelaten of een positief besluit genomen had moeten worden.
4.6.4.
De gemeente heeft als verweer aangevoerd dat de raad een voldoende gemotiveerd weigeringsbesluit had kunnen nemen en/of dat de raad de besluitvorming had kunnen uitstellen. De rechtbank onderschrijft dat. Het is in de gegeven omstandigheden zeer wel denkbaar dat de raad op 12 maart 2018 zou hebben besloten tot uitstel van definitieve besluitvorming in afwachting van een nader onderzoek naar en/of uitwerking van de meest in het oog springende (politieke) problemen, te weten de geluidoverlast en het maatschappelijke draagvlak met inbegrip van de kwestie van te nemen compensatiemaatregelen. Dat zou uiteindelijk hebben kunnen uitmonden in een rechtmatig weigeringsbesluit. Redengevend voor dit oordeel is meer in het bijzonder het volgende.
In de eerste plaats moet worden geconstateerd dat er geen feiten en omstandigheden aanwijsbaar zijn op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat hoe dan ook op 12 maart 2018 een definitief besluit genomen had moeten worden. In dat verband kan worden verwezen naar de tussen partijen tot stand gekomen afspraken (intentieovereenkomst, akkoord op hoofdlijnen, anterieure overeenkomst) waarin nergens is bepaald wanneer het besluitvormingstraject diende te zijn beëindigd, terwijl evenmin regelgeving aanwijsbaar is die zou nopen tot besluitvorming op of omstreeks genoemde datum. Ook de feitelijke gang van zaken spreekt voor zich: de raad is in het besluitvormingstraject in werkelijkheid ook al eerder overgegaan tot aanhouding van besluitvorming. Niet valt in te zien waarom de raad op 12 maart 2018 niet zou hebben kunnen besluiten tot aanhouding van de besluitvorming in afwachting van nader onderzoek. De mogelijkheid bestaat dat het onderzoek zou hebben uitgemond in het uiteindelijk vaststellen van bijvoorbeeld strengere geluidsnormen, welke mogelijkheid de Afdeling ook met zoveel woorden heeft genoemd. Met de gemeente is de rechtbank bovendien van oordeel dat de ruimte daarvoor mede blijkt uit de zogenaamde Nevele-uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1395), die – anders dan Etriplus lijkt te bepleiten – niet nieuw recht schept maar een vaststelling geeft van de bestaande rechtstoestand waarvan niet valt in te zien dat en waarom de r
eikwijdte daarvan in tijd zou moeten worden beperkt tot enig moment na 12 maart 2018. De mogelijkheid bestaat ook dat de raad zou hebben besloten tot aanhouding van de besluitvorming om in de daarmee gewonnen tijd te trachten het maatschappelijk draagvlak voor het windpark te vergroten. In een dergelijk scenario is denkbaar dat uiteindelijk een rechtmatig weigeringsbesluit dan wel een positief vaststellingsbesluit zou zijn gevallen, maar in beide gevallen zou sprake zijn geweest van (a) vertraging ten opzichte van de nu min of meer toevallige datum van 12 maart 2018 (die meer lijkt te zijn ingegeven door de door Etriplus op de gemeente uitgeoefende druk dan wat anders) en (b) nadere procedurestappen met daaruit voortvloeiende extra kosten voor Etriplus om te komen tot een voor haar positief eindresultaat (ten overvloede: dat de thans primair sub 2 gevorderde kosten voor een belangrijk deel zijn gemaakt door andere rechtspersonen dan Etriplus is voor de vorderingen van Etriplus problematisch, maar dit onderwerp laat de rechtbank nu maar voor wat het is).
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is – gegeven de politieke zorgen die speelden in de raad en de juridische ruimte die bestond om daaraan handen en voeten te geven (want dat is immers hoe het in de werkelijke wereld werkt) – dat de raad zou hebben willen besluiten tot verder uitstel van besluitvorming om op een later moment alsnog negatief of positief beslissen en dan met een toereikende voorbereiding en motivering. De ruimte die de raad in deze heeft (althans zou hebben gehad als Etriplus de kwestie niet weer naar provinciaal niveau had laten brengen), wordt ook onderstreept door het tussen partijen vaststaande feit dat de raad in ieder geval niet was betrokken bij de totstandkoming van of is gebonden aan de overeenkomst (en dus in die zin nergens toe verplicht was, wat gegeven de staatsrechtelijke competentieverdeling ook juist is), het verloop van de procedure bij de provinciale bestuursorganen (waarbij nadere onderzoeken hebben plaatsgevonden en waar het voor het verkrijgen van een meerderheid in provinciale staten nodig bleek te komen tot een compensatieregeling voor omwonenden) alsmede door de stelling van Etriplus dat de provincie op onderdelen strenger leek te zijn dan de gemeente (welke ruimte er dus kennelijk was).
4.6.5.
Afrondend: er kan – anders dan Etriplus heeft gesteld - niet van worden uitgegaan dat de raad niet anders had gekund dan (qua tijdstip) op 12 maart 2018 (qua inhoud) positief te besluiten. Daarvan uitgaande is de procesrechtelijke slotsom dat het gestelde conditio sine qua non -verband tussen de onrechtmatige daad en de gestelde schade niet kan komen vast te staan nu dit causaal verband door Etriplus expliciet is gebaseerd op de stelling dat in de hypothetische situatie op 12 maart 2018 ongewijzigde vaststelling van de bestemmingsplannen zou hebben plaatsgevonden. Hieruit volgt dat het op de schade(vergoeding) betrekking hebben deel van het primaire gevorderde voor afwijzing gereed ligt.
4.7.
Nu een deel van het primair gevorderde wel moet worden toegewezen, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van het subsidiair gevorderde. Dat betekent dat de gevorderde verklaring voor recht kan worden toegewezen zoals hieronder nader te bepalen en dat de vorderingen voor het overige moeten worden afgewezen.
4.8.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
4.9.
De beslissingen van de rechtbank zijn gebaseerd op de overwegingen die hierboven staan. Alles wat partijen meer of anders hebben aangevoerd blijft verder buiten beschouwing omdat het voor de beslissing van de rechtbank niet (langer) relevant is.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de gemeente Venlo door het (door de raad van die gemeente) nemen van het weigeringsbesluit van 12 maart 2018 onrechtmatig jegens Etriplus heeft gehandeld,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2023. [1]

Voetnoten

1.type: RK