ECLI:NL:RBLIM:2023:5470

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
ROE 23/1794
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor verbouwing shoarmazaak naar appartementen

Op 14 september 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening. Verzoeker, woonachtig aan de [adres] te [plaats], heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, dat op 26 juli 2023 een omgevingsvergunning heeft verleend aan vergunninghouder voor de verbouwing van een shoarmazaak naar twee appartementen. Verzoeker betwist dat het bouwplan voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij vreest voor onomkeerbare schade aan zijn woning door de voorgenomen bouwwerkzaamheden.

De voorzieningenrechter heeft op 8 september 2023 de zaak behandeld, waarbij verzoeker en de gemachtigden van de betrokken partijen aanwezig waren. De rechter heeft overwogen dat verzoeker onvoldoende heeft onderbouwd dat het college niet mocht aannemen dat het bouwplan voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning enkel betrekking heeft op de begane grond en dat de bezwaren van verzoeker met betrekking tot de bovenverdieping buiten beschouwing zijn gelaten.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat aan de formele vereisten voor het treffen van een voorlopige voorziening is voldaan, maar dat het spoedeisend belang niet voldoende is aangetoond. De rechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat de omgevingsvergunning van kracht blijft en verzoeker geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 23/1794

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 september 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. G.G. Kranendonk),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit Weert (vergunninghouder)

(gemachtigde: [gemachtigde vergunninghouder] ).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een shoarmazaak naar twee appartementen aan de [adres] te [plaats] .
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter op 2 augustus 2023 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben (deels digitaal) deelgenomen: verzoeker, mr. Z.P. Kruiver als vervanger van de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van verweerder, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker is woonachtig aan de [adres] te [plaats] . De woning van verzoeker grenst direct aan het pand van vergunninghouder aan de [adres 2] .
3. Op 17 februari 2023 heeft [bedrijf] namens vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het verbouwen van een voormalige pizza/shoarma zaak met diverse aanbouwen tot twee appartementen op het adres
[adres 2] te [plaats] . De voormalige pizza/shoarma zaak bevindt zich op de begane grond van het pand. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van de voormalige shoarmazaak naar twee appartementen. De omgevingsvergunning ziet op de activiteiten ‘bouwen’ en ‘het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
4. In deze procedure gaat het om de vraag of de omgevingsvergunning – en daarmee de bouw – geschorst moet worden totdat door verweerder op het bezwaar van verzoeker is beslist. De argumenten die verzoeker daarvoor aandraagt worden hierna besproken.
De verleende omgevingsvergunning ziet enkel op de begane grond van het pand, en niet op de bovenverdieping. De bezwaren van verzoeker die betrekking hebben op de bovenverdieping vallen buiten de omvang van het geding. De voorzieningenrechter zal deze gronden daarom buiten beschouwing laten. Tevens stelt de voorzieningenrechter vast dat de gronden van verzoeker enkel zien op de activiteit ‘bouwen’ en niet op de activiteit ‘het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’.
Voorwaarden voor het treffen van een voorlopige voorziening
5. In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, dan wel voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan, nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend ter zake het besluit waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
7. Wat betreft de vraag of het spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek genoegzaam is aangetoond, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Gelet op de door verzoeker gegeven nadere onderbouwing ten aanzien van zijn spoedeisend belang, is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze onderbouwing de toets voor het kunnen aannemen van dit spoedeisend belang nét doorstaat. Vergunninghouder heeft namelijk aangegeven op korte termijn te willen starten met de bouwwerkzaamheden en niet te zullen wachten totdat verweerder op het bezwaar van verzoeker heeft beslist. Daardoor bestaat er voor verzoeker een potentieel risico dat door de werkzaamheden onomkeerbare gevolgen ontstaan in de vorm van onherstelbare schade aan zijn woning. Dat dit risico niet compleet kan worden uitgesloten, betekent overigens niet dat aannemelijk is dat de door verzoeker aangedragen onomkeerbare gevolgen, zoals het verergeren van scheuren in de gevel en het verzakken van het pand, zich ook daadwerkelijk zullen voordoen of dat de voorzieningenrechter het standpunt van verzoeker deelt. Hierna zal de zaak inhoudelijk worden besproken en daar komt dat aspect nader aan de orde.
Het bestemmingsplan
8. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Woongebieden 2019’ [1] (het bestemmingsplan). Op de locatie van het bouwplan gelden de enkelbestemming ‘Centrum’, de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie middelhoog’, functieaanduiding ‘horeca van categorie 1’ en gebiedsaanduiding ‘overige zone – gemeentelijk stads- en dorpsgezicht’.
8.1.
Niet in geschil is dat het onderhavig bouwplan in strijd is met de bouwregels van het bestemmingsplan en dat verweerder een bevoegdheid heeft om door middel van een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan af te wijken. Verweerder heeft van deze afwijkingsbevoegdheid gebruik gemaakt en de vergunning verleend met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 1 en 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) (de kleine buitenplanse afwijking).
Constructieve veiligheid
9. Verzoeker voert aan dat het bouwplan in strijd is met de eisen van het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit) en dat verweerder op grond hiervan de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. Vergunninghouder heeft het pand volgens verzoeker voortdurend verbouwd zonder inschakeling van professionele bouwkundigen. Deze werkzaamheden hebben de constructieve veiligheid van het pand ernstig aangetast en dat zorgt dan weer voor schade aan zijn pand. Het gebouw werd oorspronkelijk door houten balken en vloeren stabiel gehouden, maar is nu zeer zwaar belast door de door vergunninghouder aangebrachte cementvloeren. Door het bouwplan uit te voeren zal het pand van verzoeker volgens hem onherstelbaar beschadigd worden. Dit heeft hij ook van deskundigen mondeling begrepen, maar er is, gelet op de drukte in de bouw, niemand beschikbaar om op korte termijn schriftelijk een rapport uit te brengen. In zoverre heeft verzoeker bewijsnood.
9.1.
Verder voert verzoeker aan dat het Bouwbesluit beoogt dat aan de minimale constructieve veiligheidseisen wordt voldaan. Dit is niet gegarandeerd nu verweerder onvoldoende rekenschap heeft gehouden met de feitelijke situatie bij het beoordelen van de aanvraag. Deze feitelijke situatie houdt tevens in dat vergunninghouder op de bovenverdieping van het pand tot wel 20 arbeidsmigranten tegelijkertijd huisvest, wat door verweerder ook niet is meegenomen in de beoordeling van de veiligheid. Dit heeft echter wel gevolgen voor het gebruik en de verbouwing van de benedenverdieping. Tot slot ontbreken er goede bouwtekeningen en voldoende informatie ten aanzien van de beoordeling van de gevolgen van de beoogde inrichting. Verweerder had eerst aan de hand hiervan moeten beoordelen of het aannemelijk is dat kan worden voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, voordat hij de omgevingsvergunning verleende.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Hij overweegt daartoe als volgt.
10.1.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk. Op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder a, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet. Deze algemene maatregel van bestuur betreft het Bouwbesluit.
10.2.
De vraag die moet worden beantwoord is of verweerder er terecht vanuit mocht gaan dat het aannemelijk is dat het bouwplan, op basis van de vergunningaanvraag en de door vergunninghouder verstrekte gegevens en bescheiden, voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit. Dit is een ‘aannemelijkheidstoets’. Met andere woorden, er hoeft dus niet te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan (zie recent: Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:180).
10.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker zijn stelling dat verweerder niet mocht aannemen dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn blote stelling namelijk geen ondersteunende documenten overlegd, terwijl de aanvraag van vergunninghouder vergezeld is gegaan van diverse onderzoeken waaronder een ‘bouwbesluittoets’, een ‘statische berekening’, een ‘bouwbesluit tekening’ en een ‘constructieoverzicht’. Op grond van al die documenten heeft verweerder terecht aangenomen dat aannemelijk is dat het bouwplan, met de voorschriften zoals die aan de omgevingsvergunning zijn verbonden, aan het Bouwbesluit voldoet.
10.4.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat het telefonisch contact dat verzoeker heeft gehad met een deskundige, waarin deze hem informatie over de constructieve staat van het pand van vergunninghouder zou hebben verschaft, van onvoldoende gewicht is. Deze deskundige heeft immers geen feitelijk onderzoek ter plaatse verricht en heeft enkel informatie verschaft gebaseerd op de door verzoeker overlegde foto’s en verstrekte toelichting. Die foto’s kunnen echter niet dienen als vervanging voor een fysieke inspectie van de panden van vergunninghouder en verzoeker, omdat zij voor een deel dateren uit 2019 en voor het overige geen inzicht geven in eventuele gevaren voor constructieve veiligheid van het pand van verzoeker. De foto’s zijn onduidelijk, zien mogelijk niet eens op de benedenverdieping van het pand van vergunninghouder en laten op zijn hoogst enkele scheuren in het metselwerk van het pand van vergunninghouder zien. Dat zegt echter niks over de oorzaak hiervan en of er een relatie zou zijn met het pand van verzoeker.
10.5.
Verzoeker zegt dat van hem niet meer verwacht kon worden dan telefonisch contact, omdat op korte termijn geen deskundige beschikbaar zou zijn om een schriftelijke onderbouwing te leveren. Daarin volgt de voorzieningenrechter verzoeker niet. Het had op de weg van verzoeker gelegen om zijn gestelde bewijsnood aannemelijk te maken, bijvoorbeeld door middel van een schriftelijke bevestiging van meerdere deskundigen dat deze pas, zoals verzoeker stelt, over enkele maanden tijd hebben om te adviseren. Verder geldt dat de scheuren, zoals door verzoeker ter zitting ook bevestigd, al meerdere jaren aanwezig zouden zijn. Verzoeker had dus meer dan genoeg tijd om deskundigen te raadplegen.
Conclusie en gevolgen
11. Gelet op het voorgaande heeft verzoeker onvoldoende onderbouwd dat verweerder er niet vanuit mocht gaan dat het aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit en daarom de omgevingsvergunning niet mocht verlenen. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen. Dit betekent dat verzoeker het griffierecht niet terugkrijgt. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.C.M. van Bijnen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 14 september 2023
griffier
Voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 14 september 2023

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vastgesteld door de gemeenteraad van Weert op 11 maart 2020.