ECLI:NL:RBLIM:2023:5456

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
ROE 22/2346
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake naheffingsaanslag parkeerbelasting en de ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 4 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiser, die een naheffingsaanslag van € 66,80 had ontvangen voor het parkeren op een locatie in [plaats], heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen heeft het bezwaar echter opgevat als ongegrondverklaring, wat door eiser werd betwist. Tijdens de zitting op 4 september 2023 was eiser aanwezig, maar de verweerder was niet verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat eiser op 2 mei 2022 langer dan een uur had geparkeerd. Eiser had in zijn beroepschrift een Google tijdlijn overgelegd, maar deze kon niet bewijzen dat hij op de betreffende datum niet op de parkeerplaats was geweest. De rechtbank oordeelde dat de verschillende verklaringen van eiser over de duur van het parkeren niet geloofwaardig waren en dat de camera-registratie van het kenteken van zijn auto betrouwbaar was.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/2346
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen, verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd (van € 66,80) voor het parkeren op de locatie [adres] te [plaats] .
Bij besluit van 20 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder beslist op het bezwaar van eiser.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2023. Eiser is verschenen. Verweerder is, met bericht, niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De motivering voor deze beslissing wordt hierna weergegeven.

Beoordeling door de rechtbank

1. Aan eiser is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd omdat hij op 2 mei 2022 langer dan een uur heeft geparkeerd aan de [adres] in [plaats] . Het eerste uur kan hier gratis worden geparkeerd, daarna moet worden betaald. Uit de kentekenregistratie door de camera bij de toegang tot het terrein blijkt, zo volgt uit het bestreden besluit, dat de auto van eiser op 2 mei 2022 om 11:54 uur het terrein is opgereden en om 13:10 uur het terrein heeft verlaten. Eiser is het niet eens met de opgelegde aanslag en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Tegen het door verweerder op zijn bezwaar genomen besluit heeft eiser beroep ingesteld.
2. In zijn verweerschrift van 3 april 2023 stelt verweerder dat het bezwaar van eiser nietontvankelijk is verklaard omdat dit te laat zou zijn ingediend en dat deze nietontvankelijkverklaring terecht is. De rechtbank volgt deze uitleg van het bestreden besluit niet en overweegt daartoe als volgt.
2.1.
De bedoeling van het bestreden besluit lijkt inderdaad te zijn het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren en ten overvloede inhoudelijk op het bezwaar in te gaan. Deze bedoeling volgt uit de tekst onder het kopje “ontvankelijkheid” en uit de tekst van de rechtsbeschermingsclausule die onder het bestreden besluit is opgenomen. Maar het bestreden besluit hinkt op twee gedachten, want de inhoudelijke beoordeling is niet gepresenteerd als overweging ten overvloede en de conclusie (het dictum) van het besluit luidt: “uw bezwaarschrift is ongegrond”. Een bezwaar zowel niet-ontvankelijk als ongegrond verklaren kan niet, dus de rechtbank moet bepalen welke van beide het is. De rechtbank kiest, vanuit een burgervriendelijke benadering, voor de uitkomst die de meeste rechtsbescherming biedt en gaat daarom, overeenkomstig het dictum en ook de motivering van het bestreden besluit, uit van ongegrondverklaring van het bezwaar.
2.2.
In dit verband is nog van belang dat uit het bestreden besluit in het geheel niet blijkt dat onderzocht is of de te late indiening van het bezwaarschrift verschoonbaar is, zodat een enkele niet-ontvankelijkverklaring reeds om die reden zou moeten sneuvelen. Nu het bestreden besluit ook een inhoudelijke beoordeling bevat die tot een ongegrondverklaring van het bezwaar heeft geleid, is er echter geen reden om het bestreden besluit om die reden te vernietigen.
3. Eiser beoogt in beroep, zo begrijpt de rechtbank, te stellen dat zijn auto niet op de parkeerplaats in de [adres] is geweest en/of daar niet langer dan een uur heeft gestaan. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
3.1.
Bij zijn beroepschrift heeft eiser een uitdraai van een Google tijdlijn gevoegd van 12 september 2022. Dit is echter niet de datum waar het om gaat. In een aanvulling in beroep lijkt hij, door overlegging van een andere Google tijdlijn, te stellen dat hij op 2 mei 2022 (wat wel de juiste datum is) niet in de buurt van de [adres] was. De overgelegde print van een tijdlijn bewijst dat echter niet. De tijdlijn bewijst (hooguit) dat iemand (dan wel iemands telefoon of ander apparaat) op een bepaalde plek was op de betreffende tijden, maar niet dat eiser dat was en al helemaal niet dat zijn auto niet geparkeerd was aan de [adres] tussen 11.54 uur en 13.10 uur.
3.2.
Deze stelling van eiser strookt bovendien niet met wat hij in bezwaar heeft gezegd. In zijn bezwaarschrift stelt eiser immers dat hem niet duidelijk was dat hij hier niet even mocht stoppen omdat er meerdere auto’s geparkeerd stonden. Eiser verwijst daarbij naar de bij zijn bezwaarschrift gevoegde foto’s van die andere auto’s. Ter zitting in beroep neemt eiser weer een ander standpunt in, namelijk dat hij maar een paar minuten op deze parkeerplaats heeft gestaan en dus niet langer dan een uur.
3.3.
Eisers stelling dat de aanslag ten onrechte aan hem is opgelegd is, door deze verschillende, met elkaar tegenstrijdige beweringen, niet geloofwaardig.
4. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de camera’s die het kenteken van eisers auto hebben geregistreerd (zoals blijkt uit het fiscale brondocument). Dit betekent dat de aanslag terecht is opgelegd. Dat betekent weer dat het bestreden besluit, dat de rechtbank zoals gezegd opvat als een ongegrondverklaring van het bezwaar, juist is. Eiser krijgt dus geen gelijk: het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2023.

Mededeling rechtsmiddel

Bij de uitspraak heeft de rechtbank medegedeeld dat een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan, hoger beroep kunnen instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal,
griffier rechter
Afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: