ECLI:NL:RBLIM:2023:5445

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
C/03/309382/ HA ZA 22-415
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadeloosstelling en kostenvergoeding in onteigeningsprocedure gemeente Venlo

In deze onteigeningszaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 september 2023 uitspraak gedaan over de schadeloosstelling en de kosten van juridische en deskundige bijstand in het kader van de vervroegde onteigening van woningen aan de Vierpaardjes te Venlo. De gemeente Venlo was verzoekster en de onteigende partij, vertegenwoordigd door advocaten mr. J.W.M. Hagelaars en mr. I.S. Termaat, was de verweerster. De rechtbank heeft de schadeloosstelling vastgesteld op € 570.000,00, vermeerderd met 1% rente per jaar over een bedrag van € 188.316,20 vanaf 21 maart 2023 tot aan de datum van het vonnis. Daarnaast is de gemeente veroordeeld tot betaling van de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen, die zijn vastgesteld op € 7.940,45 inclusief btw.

De rechtbank heeft ook de kosten van juridische bijstand voor de onteigende partij beoordeeld. De totale kosten van juridische bijstand tot en met 30 januari 2023 zijn vastgesteld op € 155.736,34, waarvan € 82.320,34 nog door de gemeente moest worden vergoed. De rechtbank heeft de kosten voor juridische bijstand in deze zaak vastgesteld op € 6.365,09. Verder zijn de kosten voor niet-juridische bijstand van de onteigende partij, verleend door [partijadviseur 1] en [partijadviseur 2], goedgekeurd tot een totaal van € 9.680,00.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de dubbele redelijkheidstoets toegepast, waarbij de redelijkheid van de gemaakte kosten in relatie tot de complexiteit van de zaak en de hoogte van de schadeloosstelling is beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onteigening juridisch niet bovengemiddeld ingewikkeld was en dat de kosten van de deskundige bijstand in redelijke verhouding moesten staan tot de hoogte van de schadeloosstelling. De gemeente is ook veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 314,00. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/309382 HA ZA 22-415
Vonnis van 13 september 2023
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE VENLO,
zetelend te Venlo,
verzoekster,
advocaat mr. B.S. ten Kate
en
[onteigende],
wonende te [woonplaats] aan de [adres] ,
verweerster.
advocaat mr. J.W.M. Hagelaars en mr. I.S. Termaat
Partijen zullen hierna de gemeente Venlo en [onteigende] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 4 januari 2023
  • de e-mails van respectievelijk mr. Hagelaars en mr. Ten Kate van 10 februari 2023, die op verzoek van partijen inhoudelijk worden beschouwd als aktes waarin partijen de rechtbank berichten dat overeenstemming is bereikt en waarbij partijen de rechtbank verzoeken dienovereenkomstig te beslissen.
  • de kostenopgave van de commissie van deskundigen (e-mailbericht van 11 april 2023)
  • de akte opgave kosten van [onteigende]
  • de aanvullende akte opgave kosten van [onteigende]
  • de antwoordakte van de gemeente.
1.2.
Voorgaand procesverloop wordt als volgt toegelicht.
1.2.1.
Op 4 januari 2023 is de vervroegde onteigening uitgesproken en is het voorschot op de schadeloosstelling vastgesteld op € 381.683,80,
1.2.2.
Op 16 januari 2023 is namens [onteigende] een cassatieverklaring afgelegd (artikel 52 lid 3 Ow), welke niet conform artikel 54l lid 1 Ow binnen twee weken na afloop van de termijn voor het afleggen van de cassatieverklaring werd opgevolgd door bezorging of betekening van de gronden waarop het cassatieberoep rustte (cassatiedagvaarding). Daardoor is het vonnis van 4 januari 2023 in kracht van gewijsde is gegaan.
1.2.3.
Partijen hebben de rechtbank bij aktes van 10 februari 2023 bericht dat zij alsnog overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van de vast te stellen schadeloosstelling, namelijk een bedrag van € 570.000,00 en een bijkomend aanbod van de gemeente van voortgezet gebruik tot 1 augustus 2023. Partijen zijn het echter niet helemaal eens geworden over de kosten van juridische- en deskundige bijstand en hebben de rechtbank gevraagd daar nog een beslissing over te nemen.
1.2.4.
Vervolgens heeft [onteigende] de gelegenheid gekregen bij akte haar kosten op te geven. Dat heeft [onteigende] vervolgens bij akte van 22 maart 2023 gedaan. In de tussentijd heeft [onteigende] op 6 maart 2023 een wrakingsverzoek ingediend. Daarom heeft de behandeling door de rechtbank van de zaak in de periode 6 maart 2023 tot en met 1 mei 2023 stilgelegen. Bij beslissing van 1 mei 2023 van de wrakingskamer is het verzoek tot wraking zijdens [onteigende] ongegrond verklaard, waarna de behandeling van de zaak weer is voorgezet. Vervolgens heeft [onteigende] nog een aanvullende akte opgave kosten ingediend. Daarna heeft de gemeente op beide akten opgave kosten van [onteigende] geantwoord.
1.3.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

inleidende overwegingen

2.1.
Onderhavige zaak betreft één van de veertien onteigeningszaken die bij deze rechtbank aanhangig zijn gemaakt en betrekking hebben op de onteigening van de woningen gelegen aan de Vierpaardjes te Venlo. Inmiddels zijn twee van de veertien zaken (hierna zaken [A] en [B] ) reeds bij eindvonnissen van 15 februari 2023 afgewikkeld. In de overige twaalf zaken wordt per datum van dit vonnis een eindbeslissing genomen.
2.2.
In alle zaken is inmiddels overeenstemming bereikt over de hoogte van de aan de onteigenden (waaronder [onteigende] ) en overige derdenbelanghebbenden te betalen schadeloosstelling. Dat betekent dat de rechtbank in dit vonnis de schadeloosstelling definitief zal vaststellen samen met een vergoeding voor het verschil tussen de voorlopige schadeloosstelling en de definitieve schadeloosstelling. Partijen zijn het niet eens geworden over de hoogte van de door de gemeente op grond van artikel 50 Ow te vergoeden kosten van juridische- en deskundige bijstand. Daarom zal in dit vonnis een beslissing worden genomen over deze kosten van bijstand. Deze werkwijze vindt plaats met uitdrukkelijke instemming van partijen [1] .
2.3.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 4 januari 2023 (hierna het onteigeningsvonnis) ten name van de gemeente Venlo en ten algemenen nutte de vervroegde onteigening uitgesproken, vrij van alle lasten en rechten daarop rustende, van het gehele perceel kadastraal bekend gemeente Venlo, sectie H, nummer 4391, zoals met grondplannummer 3 aangeduid op de ter visie gelegde grond(plan)tekening.
2.4.
In het onteigeningsvonnis is het door de gemeente Venlo aan [onteigende] te betalen voorschot op de schadeloosstelling bepaald € 381.683,80. Tevens is aangegeven dat de gemeente Venlo het bijkomend aanbod van voortgezet gebruik van voornoemde onroerende zaak tot 1 maart 2023 gestand diende te doen.
2.5.
Het onteigeningsvonnis is op 21 maart 2023 ingeschreven in de openbare registers.
De schadeloosstelling
2.6.
De schadeloosstelling betreffende de eigendomsovergang van het onteigende (behoudens de kosten van bijstand) zal voor [onteigende] - conform het tussen partijen overeengekomen bedrag - worden vastgesteld op € 570.000,00.
2.7.
Nu de vast te stellen schadeloosstelling hoger is dan het voorschot zoals bepaald in het vonnis van 4 januari 2023 heeft [onteigende] een nadeel geleden. Dit nadeel wordt door de rechtbank begroot op 1% per jaar, conform het voorlopig oordeel van de rechtbankdeskundigen in enkele andere zaken in dit onteigeningsproject en met instemming van de gemeente [2] . Het percentage van 1% wordt berekend over de periode tussen de dag van inschrijving van het onteigeningsvonnis (21 maart 2023) tot aan de dag van het vonnis waarop de schadeloosstelling is vastgesteld (datum van dit vonnis). Het bedrag waarover 1% wordt gerekend bedraagt: € 188.316,20, zijnde het verschil tussen € 570.000,00 en
€ 381.683,80.
2.8.
Partijen hadden ook overeenstemming bereikt over een bijkomend aanbod voortgezet gebruik tot 1 augustus 2023. Voor zover de rechtbank bekend is hieraan uitvoering gegeven. Ten tijde van het wijzen van dit vonnis is deze datum verstreken, zodat partijen geen belang meer hebben bij het opnemen van dit bijkomend aanbod in het dictum van dit vonnis.
2.9.
Verder zal een nieuws- en advertentieblad worden aangewezen voor publicatie van dit vonnis.
Kosten rechtbankdeskundigen
2.10.
Bij e-mailbericht van 11 april 2023 (in CC verstuurd aan partijen) hebben de rechtbankdeskundigen hun kosten (€ 95.285,35 inclusief btw) aan de rechtbank opgegeven. Voormeld bedrag betreft de totale kosten die zij hebben gemaakt in veertien dossiers in het onteigeningsproject aan de Vierpaardjes te Venlo, waarvan onderhavig dossier onderdeel uitmaakt. De commissie van deskundigen heeft om praktische redenen voorgesteld om het totaal van deze kosten te delen door het aantal procedures om tot een kostenveroordeling per procedure te komen.
2.11.
Concreet betekent het voorstel verwerking van de deskundigenkosten in de eindvonnissen (ofschoon deels gevallen in de respectieve verzoekschriftprocedures) en dat naar gelijke mate verdeeld over de twaalf nog lopende zaken (in de zaken [A] en [B] is geen veroordeling uitgesproken voor wat betreft de deskundigenkosten). Met voorgaande werkwijze is de gemeente in haar mail aan de rechtbank en de voorzitter van de commissie van deskundigen van 3 mei 2023 (welke in CC is verstuurd aan mr. Hagelaars) akkoord gegaan.
2.12.
De rechtbank acht de totale kosten gemaakt door de deskundigen redelijk en niet bovenmatig. De rechtbank zal de deskundigenkosten in deze zaak vaststellen op € 7.940,45 inclusief btw, hetgeen 1/12e deel betreft van het totaal van € 95.285,35 inclusief btw), tot betaling van welk bedrag de gemeente op grond van artikel 50 Ow zal worden veroordeeld.
De kosten van juridische- en deskundige bijstand
Algemene uitgangspunten
2.13.
Op grond van het bepaalde in artikel 50 lid 1 Ow komen de kosten van het proces in beginsel ten laste van de onteigenende partij behoudens enkele uitzonderingsgronden vermeld in lid 1, die zich hier niet voordoen. Verder kunnen verweerders veroordeeld worden in de kosten van het proces, indien de rechtbank in de omstandigheden van het geding aanleiding vindt (lid 3).
2.14.
Onder de kosten van het geding zijn begrepen kosten van rechtsbijstand of andere deskundige bijstand. Ingevolge artikel 50 lid 4 Ow en de daarop gebaseerde rechtspraak dient de rechtbank bij de beoordeling van de gemaakte kosten te toetsen of het redelijk is dat verweerder of een derde belanghebbende de kosten van juridische en andere deskundige bijstand heeft gemaakt en of de omvang van die kosten (de hoogte van de declaraties) redelijk is (de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets). Daarbij spelen ook een rol 1) het belang van de zaak, zoals dit tot uitdrukking komt in de samenstelling en de hoogte van de toegekende schadeloosstelling, en 2) de mate, waarin een zaak juridisch of anderszins gezien ingewikkeld is.
2.15.
Bij de beantwoording van voormelde vragen komt aan de onteigeningsrechter een grote mate van vrijheid toe, terwijl artikel 50 lid 4 Ow door de daarin gebezigde bewoordingen hem in belangrijke mate van zijn motiveringsplicht ontheft. De aan zodanige motivering te stellen (minimum)eisen zijn mede afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd.
2.16.
Bij de vraag of de gedeclareerde kosten redelijk zijn speelt in dit dossier het volgende een rol:
2.16.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze onteigening, hoewel naar zijn aard ingrijpend, in juridisch- en taxatieopzicht niet bovengemiddeld ingewikkeld. Uiteindelijk gaat het hoofdzakelijk om de begroting van de werkelijke waarde van particuliere woningen met enige bijkomende posten.
2.16.2.
Het dossier [onteigende] is één van de veertien bij de rechtbank aangebrachte onteigeningszaken, waarbij in alle veertien zaken aan de zijde van de onteigende één advocaat/advocatenkantoor en één adviseur is opgetreden. De problematiek in de veertien zaken is in hoge mate gelijk of gelijkaardig, hetgeen ook wel blijkt uit het feit dat op individueel dossierniveau nauwelijks is gesproken en menig processtuk een nagenoeg gelijkluidende inhoud heeft, zij het dat een paragraaf telkens werd gewijd aan het individuele dossier. De meeste principiële discussies kwamen in alle veertien dossiers aan de orde. In enkele dossiers speelden nog enkele specifieke onderwerpen (zoals het probleem van herfinanciering van een nieuwe woning of verhuur). De omvang van het werk per eigenaar kon daardoor beperkt blijven. Dit brengt met zich mee dat de redelijkheid van de hoogte van de voor de onderhavige zaak opgevoerde kosten niet geïsoleerd, maar in samenhang met de andere zaken dient te worden beoordeeld. Een gelijke aanpak is hiervoor ook toegepast bij de kosten van de rechtbankdeskundigen.
2.16.3.
In het algemeen wordt in onteigeningszaken op basis van het aantal gewerkte uren gedeclareerd. Zo hebben de advocaten van [onteigende] en [partijadviseur 1] in deze zaak ook hun uren bijgehouden. Een deskundige heeft een grote mate van vrijheid bij de inrichting en de omvang van de werkzaamheden ten behoeve van zijn of haar cliënt. De cliënt en deskundige zijn ook vrij om een bepaald tarief overeen te komen. Maar als de onteigende verlangt dat de onteigenaar deze kosten van de deskundige bijstand betaalt mag verwacht worden dat de onteigende en diens professionele belangenbehartiger ook rekening houden met het belang van de onteigenaar door er voor te zorgen dat de kosten binnen de grenzen van de redelijkheid blijven. Bovendien dienen de hoogte van een uurtarief en het aantal gedeclareerde uren communicerende vaten te zijn. Zo zal een gespecialiseerde onteigeningsdeskundige een hoger uurloon rekenen, maar minder tijd nodig hebben. Het gaat er niet om of de deskundige alle gedeclareerde werkzaamheden werkelijk heeft verricht (zoals [onteigende] lijkt te betogen), maar om de vraag of het redelijk is dat de kosten daarvan in volle omvang voor rekening van de onteigenaar komen. Eén van de aspecten die daarbij een rol kan spelen is de vraag of de kosten van deskundige bijstand in een aanvaardbare verhouding staan tot de hoogte van de schadeloosstelling. Ook de houding of een gebrek aan medewerking van de onteigenaar of onteigende zelf kan een rol spelen.
2.17.
Dat [onteigende] , op het moment dat zij met een (mogelijke) onteigening geconfronteerd werd, juridische- en andere deskundige bijstand heeft ingeroepen acht de rechtbank op zichzelf redelijk. Dat brengt met zich mee dat de rechtbank van oordeel is dat aan [onteigende] in beginsel in enige mate een kostenvergoeding dient te worden toegekend. De rechtbank is echter wel van oordeel dat de opgevoerde kosten zo hoog zijn dat [onteigende] in redelijkheid niet mocht besluiten tot deze uitgaven. Een redelijk handelend opdrachtgever zou tegen de door de adviseurs gehanteerde werkwijze en tijdsbesteding en daarmee gepaard gaande facturering bezwaar hebben gemaakt.
2.18.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten heeft de rechtbank meer in het bijzonder het volgende overwogen naar aanleiding van de kostenopgaven zelf.
De kosten van juridische bijstand
2.19.
Tussen partijen is overeenstemming bereikt over de ten behoeve van alle veertien eigenaren gemaakte kosten van juridische bijstand tot en met 30 januari 2023. Het gaat dan om een bedrag van € 155.736,34 inclusief btw, vermeerderd met de tot dan toe gefactureerde griffierechten. Na aftrek van de door de gemeente reeds betaalde voorschotten en kostenveroordelingen resteerde nog een bedrag van € 82.320,34 inclusief btw dat de gemeente moest nabetalen aan alle veertien eigenaren. Tussen partijen is niet in geschil dat van voormeld bedrag € 4.445,35 aan [onteigende] is gedeclareerd voor kosten juridische bijstand tot en met 30 januari 2023 en dat de gemeente die tot op heden nog niet heeft vergoed.
2.20.
De kosten van juridische bijstand verleend na 30 januari 2023 bedragen
€ 22.584,48 voor twaalf dossiers (de zaken [A] en [B] waren op dat moment afgehandeld). Van dit bedrag werd € 1.882,04 aan [onteigende] gedeclareerd en niet vergoed door de gemeente.
2.21.
Bij aanvullende akte zijn nog meer kosten voor rechtsbijstand opgegeven betrekking hebbende op de periode na 20 maart 2023, namelijk € 1.479,21 inclusief btw, zijnde 1/12 deel van een totaal gedeclareerd bedrag van € 17.750,58 inclusief btw.
In totaal wordt dus € 7.806,60 inclusief btw aan kosten juridische bijstand in dossier [onteigende] gevorderd.
2.22.
De gemeente voert verweer tegen een deel van de opgevoerde uren. Het gaat dan specifiek om de uren betrekking hebbende op de wrakingsprocedure, de cassatieadvocaat en de uren betrekking hebbende op de kostenopgave van [partijadviseur 1] . Tegen de uurtarieven van de verschillende bij het dossier betrokken advocaten heeft de gemeente geen bezwaren geuit.
2.23.
De rechtbank is van oordeel dat een deel van de opgevoerde uren de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank zal daarop hierna per onderwerp nader ingaan.
Kosten rechtsbijstand cassatieadvocaat
2.24.
Uit de specificaties is af te leiden dat ook kosten van mr. Van Malssen zijn gedeclareerd. Hij is cassatieadvocaat en heeft werkzaamheden in de wrakingsprocedure verricht en daarnaast nog andere werkzaamheden ten behoeve van het onteigeningsproject. De gemeente stelt dat het gaat om een bedrag van € 1.620,00 vermeerderd met btw (3,6 uren). Hoewel de rechtbank uit de declaraties afleid dat mr. Van Malssen 4,3 uren werk heeft verricht, zal de rechtbank uitgaan van het door de gemeente genoemde bedrag van
€ 1.620,00 exclusief btw. De werkzaamheden van deze advocaat in de wrakingsprocedure komen niet voor vergoeding in aanmerking, om redenen die hierna (onder de kop
“Kosten rechtsbijstand wrakingsprocedure”)worden vermeld. Ook de andere werkzaamheden van mr. Van Malssen komen niet (volledig) voor vergoeding in aanmerking. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
2.25.
De bewoners, waaronder [onteigende] , werden reeds bijgestaan door twee advocaten van kantoor Dirkzwager. [onteigende] heeft naar het oordeel van de rechtbank niet nader toegelicht waarom het noodzakelijk was om een derde cassatie-advocaat (met een hoog uurtarief van € 450,00 exclusief btw) te betrekken in dit dossier terwijl uit de specificaties van de uren (op 0,2 uren na) niet is af te leiden dat die betrekking hebben gehad op het instellen/intrekken van cassatie. Overigens geldt in cassatie niet het uitgangspunt dat de werkelijk gemaakte kosten dienen te worden vergoed. Om die redenen kunnen de kosten van mr. Van Malssen de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan, waardoor deze niet (volledig) voor vergoeding in aanmerking komen. Voor het dossier [onteigende] betekent dit dat een bedrag van
€ 163,35inclusief btw (€ 1.620,00 exclusief btw delen door twaalf) in mindering strekt op de door [onteigende] opgevoerde kosten van juridische bijstand. Hierin zitten begrepen de 1,9 uren die mr. T. van Malssen heeft besteed in de wrakingsprocedure.
Kosten rechtsbijstand wrakingsprocedure
2.26.
[onteigende] maakt aanspraak op betaling van de uren die de advocaten van Dirkzwager hebben besteed aan werkzaamheden in het kader van de wrakingsprocedure. De gemeente heeft primair betwist dat deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt, in welk kader zij stelt dat het wrakingsverzoek werd afgewezen omdat het tardief was ingesteld. Subsidiair betoogt de gemeente dat deze kosten dienen te worden gematigd, om meerdere redenen.
2.27.
De rechtbank overweegt dat de wraking was verbonden aan onderhavige procedure, zodat verdedigbaar is dat deze kosten vallen onder artikel 50 Ow. Het inschakelen van rechtsbijstand in een wrakingsprocedure is op zich ook niet onredelijk. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat de kosten van de wrakingsprocedure niet door de gemeente betaald hoeven te worden. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
2.28.
Van de bewoners van de Vierpaardjes en hun advocaten had verwacht mogen worden dat zij rekening hadden gehouden met de belangen van de gemeente dat de kosten binnen de grenzen van de redelijkheid blijven, omdat zij nu eenmaal verlangen dat de gemeente de kosten betaalt. Nogmaals, het gaat er niet om of de advocaten alle gedeclareerde werkzaamheden werkelijk hebben verricht, maar het gaat om de vraag of het redelijk is dat de kosten daarvan in volle omvang voor rekening van de gemeente komen. Niet gesteld of gebleken is dat de bewoners en hun advocaten zich hiervan enige rekenschap hebben gegeven. Dit had wel gemoeten, eens temeer omdat de gemeente niet was betrokken in de wrakingsprocedure, zij is niet opgeroepen en ook niet gehoord in die procedure. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat toen het wrakingsverzoek werd ingediend in de hoofdzaak eigenlijk al was beslist op de hoofdelementen van een onteigeningsprocedure, namelijk de onteigening en de hoogte van de schadeloosstelling, waardoor het belang bij een wraking van één van de rechters van de meervoudige kamer voor de bewoners minder dringend was (nog daargelaten het effect van het wraken van één rechter in een meervoudig samengestelde kamer).
Verder is van belang dat de wraking ongegrond werd verklaard omdat het wrakingsverzoek tardief was. Deels omdat het niet was ingediend onmiddellijk na het bekend worden van feiten die voor de bewoners aanleiding vormden voor wraking, deels omdat sprake was van een fout (op donderdag 23 februari 2023 was een eenstemmig (tweede) verzoek om uitstel – per abuis - afgewezen) welke al (ruim) voor de indiening van het wrakingsverzoek via de rol was hersteld (namelijk op vrijdagochtend 24 februari 2023).
2.29.
Van de bewoners en hun advocaten had mogen worden verwacht de goede en kwade kansen van de wrakingsprocedure (zeker na herstel van de fout, waarover op 27 februari 2023 is gebeld door de griffier) af te wegen tegen de noodzakelijk te maken kosten. De bewoners hebben na herstel van de fout ervoor gekozen om de wraking door te zetten. Twee advocaten hebben vervolgens (naast de reeds gemaakte 14,2 uren) nog ongeveer 22 uren besteed aan werkzaamheden in het kader van de wrakingsprocedure. In die 22 uren zitten 4 uren x tarief € 270,00 exclusief btw begrepen voor het bijwonen door mr. Termaat van de wrakingszitting en 3,8 uur x tarief 365,00 exclusief btw voor mr. Hagelaars, terwijl niet nader is toegelicht waarom de aanwezigheid van twee advocaten noodzakelijk was. De gemaakte kosten van juridische bijstand in de wrakingsprocedure staan naar het oordeel van de rechtbank in geen aanvaardbare verhouding tot enerzijds het geringe belang bij een wrakingsprocedure en anderzijds een reële afweging van de goede en kwade kansen van die procedure. De rechtbank ziet in het voorgaande geen redelijke grond om de gemeente te veroordelen tot betalen van de advocaatkosten, gemaakt in de wrakingsprocedure. Om die reden strekt in deze zaak een bedrag van
€ 1.079,42in mindering op de gevorderde kosten voor rechtsbijstand zoals die door [onteigende] worden gevorderd, waarbij de rechtbank de volgende uren heeft betrokken (de 1,9 uren van mr. Van Malssen zijn hiervoor reeds in mindering gebracht op de vordering):
19,1 uren x tarief € 270,00 exclusief btw (mr. Termaat): € 6.239,97 inclusief btw
15,2 uren x tarief 365,00 exclusief btw (mr. Hagelaars):
€ 6.713,08+
€ 12.953,05 : 12 dossiers=
€ 1.079,42 inclusief btw
Omvang werkzaamheden met betrekking tot opstellen aktes kostenopgave
2.30.
De rechtbank constateert verder dat mr. Termaat 11,8 uren (waaronder volgens de gemeente drie uren voor de kostenopstelling van adviseur [partijadviseur 1] ) heeft besteed (totaalbedrag van € 3.186,00 exclusief btw) aan het opstellen van de aktes kostenopgaven in twaalf dossiers. Voor de aanvullende akte kostenopgave (1,5 pagina inhoudelijke tekst) heeft zij 3,5 uren (€ 945,00 exclusief btw) gedeclareerd. [onteigende] maakt aanspraak op vergoeding van 1/12e deel van deze kosten. De rechtbank acht de omvang van dit aantal uren niet redelijk gelet op de relatief eenvoudige aard van een akte kostenopgave en het feit dat een deel van de in de akte gebruikte tekst reeds was opgesteld ten behoeve van twee reeds afgewikkelde zaken ( [A] en [B] ) althans dat de tekst daarmee overeenkomt. Het doel van de akten is, dat de kosten worden opgegeven, zodat de rechtbank kan beoordelen of deze voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Hooguit zal in de akte nader toegelicht kunnen worden waarom de declaraties dienen te worden vergoed (dubbele redelijkheidstoets), maar dat rechtvaardigt geen 15,3 uren werk. De rechtbank zal het aantal door de gemeente te vergoeden uren voor het opstellen van de akte kostenopgave en de aanvulling daarop matigen tot in totaal acht uren voor twaalf dossiers.
In totaal zullen dus 7,3 uren x tarief € 270,00 exclusief btw is € 2.384,91 inclusief btw, gedeeld door 12 dossiers, is
€ 198,74inclusief btw in mindering strekken op de door [onteigende] gevorderde vergoeding voor juridische bijstand.
2.31.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de kosten van (nog niet betaalde) juridische bijstand vaststelt op € 6.365,09 inclusief btw (€ 7.806,60 minus € 163,35 minus € 1.079,42 minus € 198,74).
De kosten van niet juridische bijstand
Het standpunt van [onteigende]
2.32.
maakt aanspraak op vergoeding van kosten voor niet-juridische bijstand verleend door [partijadviseur 2] (hierna [partijadviseur 2] ) ter hoogte van € 808,33 en verleend door [partijadviseur 1] ( [partijadviseur 1] Vastgoed B.V., hierna [partijadviseur 1] ) ter hoogte van
€ 38.034,75 exclusief btw en kantoorkosten en € 49.243,59 inclusief btw en kantoorkosten.
2.33.
De gemeente heeft geen bezwaar tegen vergoeding van de kosten gemaakt door [partijadviseur 2] . Gelet daarop en het feit dat de hoogte van deze kosten de rechtbank niet onredelijk voorkomen zal de rechtbank het bedrag van € 808,33 toewijzen.
2.34.
Ten aanzien van de kosten van [partijadviseur 1] heeft [onteigende] aangevoerd dat het gehanteerde uurtarief van € 235,00 exclusief kantoorkosten en btw redelijk gelet op het feit dat [partijadviseur 1] een geregistreerde onteigeningsdeskundige is met ruim 35 jaar ervaring. De kosten die [partijadviseur 1] heeft gemaakt in omvang voor dossier [onteigende] (195,1 uur) zijn volgens [onteigende] ook redelijk.
2.34.1.
Ter onderbouwing van deze standpunten voert [onteigende] het volgende aan:
  • Het is een bovengemiddeld bewerkelijk dossier. [onteigende] is particulier en door een kennis- en informatieasymmetrie wordt van een deskundige meer verlangd. [partijadviseur 1] is een aantal jaar het eerste en enige aanspreekpunt geweest, waarbij het niet alleen ging om de taxatie van de woning, maar ook om overleg over de biedingen van de gemeente, het voeren van overleg over de vraag of en zo ja welk verweer zou worden gevoerd in de administratieve fase van de onteigening, overleg over vervangende woonruimte en beantwoorden van vragen over het verloop van de onteigeningsprocedure en het wegnemen van de zorgen daarover.
  • [onteigende] heeft pas laat een advocaat ingeschakeld, waardoor die kosten laag zijn gebleven.
  • [partijadviseur 1] heeft samen met de advocaat de strategie uitgezet en de tijdens de descente toegelichte schadebegroting voorbereid en uitgewerkt.
  • Er is sprake van een uitgebreid referentieonderzoek.
  • De gemeente heeft zelf ook veel kosten gemaakt voor de bijstand van diverse deskundigen en heeft in een andere zaak (aan de overkant van het spoor) ook zonder bezwaar de kosten van [partijadviseur 1] in het kader van een minnelijke verwerving voldaan.
  • [partijadviseur 1] heeft veel inspanningen verricht om de contacten met de gemeente te normaliseren en het veel te lage aanbod van de gemeente te bestrijden. De vraag aan wie het nu lag dat aanvankelijk geen overeenstemming is bereikt is niet aan de rechtbank voorgelegd, zodat de rechtbank zich daar niet over uit dient te laten.
  • In februari 2021 was het aanbod € 283.495,00, uiteindelijk is het geregeld voor
  • [partijadviseur 1] heeft [onteigende] ook begeleid in de administratieve onteigeningsfase, waarbij [partijadviseur 1] voor [onteigende] (en andere eigenaren) een zienswijze heeft ingediend en hen bij de hoorzitting bij de Kroon heeft vertegenwoordigd, waarbij hij uitgebreid is ingegaan op de wijze waarop de gemeente met de verplichting tot minnelijk overleg is omgegaan.
Het standpunt van de gemeente
2.35.
De gemeente heeft verweer gevoerd tegen (een deel van) de aanspraken van [onteigende] .
2.35.1.
De gemeente acht de hoogte van het uurtarief van € 251,45 inclusief 7 % kantoorkosten en exclusief btw niet redelijk. In dat kader verwijst zij naar de beleidsregel Vergoeding van kosten deskundige bijstand bij minnelijke grondverwerving door Rijkswaterstaat ter voorkoming van gerechtelijke onteigening waarin wordt gesproken van marktconforme tarieven tussen de € 120,- en € 150,- voor een deskundige met gedegen kennis van en ervaring met grondverwerving en het onteigeningsrecht. Daarnaast stelt de gemeente dat de onderhavige onteigening juridisch niet ingewikkeld is, zodat een lager uurtarief in de rede ligt. In dat kader voert de gemeente nog aan dat er een verband behoort te bestaan tussen de hoogte van het tarief en de omvang van het aantal uren in die zin dat een ervaren deskundige een hoger uurtarief zal mogen vragen mede omdat hij door zijn deskundigheid relatief sneller kan werken. Op een deskundige die een hoog uurtarief rekent ligt een extra verantwoordelijkheid om zijn tijd zo efficiënt mogelijk te besteden en zijn klant er op te wijzen wanneer hij daartoe in onvoldoende mate in de gelegenheid wordt gesteld, bijvoorbeeld doordat op hem vaker dan nodig een beroep wordt gedaan. Aangezien dat niet is gebeurd in deze zaak, dient een lager uurtarief te worden gehanteerd.
2.35.2.
Ook voert zij het volgende verweer tegen het aantal uren. In dat kader merkt de gemeente op dat [partijadviseur 1] inmiddels zijn kosten heeft onderverdeeld in kosten die voor alle eigenaren gezamenlijk zijn gemaakt en kosten die specifiek voor [onteigende] zijn gemaakt. Van eerst genoemde totaalkosten wordt volgens de gemeente ten onrechte 1/12e deel aan [onteigende] toegerekend. Volgens de gemeente moet dat 1/14e deel zijn, omdat deze kosten ook ten dele ten behoeve van de twee reeds afgehandelde dossiers ( [A] en [B] ) zijn gemaakt. Daar vanuit gaande concludeert de gemeente dat [partijadviseur 1] (50,3 plus 136,4) 186,7 uren heeft besteed aan de zaak [onteigende] . Deze omvang acht de gemeente niet redelijk, gelet op de opstelling van [partijadviseur 1] en de inhoud van zijn werkzaamheden. De gemeente voert daartoe het volgende aan:
  • Juist door het optreden van [partijadviseur 1] verliep het contact tussen partijen stroef en is de correspondentie tussen partijen nodeloos omvangrijk geweest. Dat [partijadviseur 1] veel tijd en inspanningen heeft moeten verrichten om het contact te normaliseren en dat de werkwijze van [partijadviseur 1] beter was dan die van de door de gemeente ingeschakelde deskundigen wordt betwist; het tegendeel is het geval. Pas toen er een advocaat in beeld kwam (na indiening van het verzoek vervroegde descente) is het gelukt om met een aantal eigenaren een regeling te treffen. Het optreden van [partijadviseur 1] heeft tot hoge kosten geleid, ook aan de zijde van de gemeente.
  • Verder hebben er als gevolg van het optreden van [partijadviseur 1] maar twee besprekingen kunnen plaatsgevonden, die bovendien betrekking hadden op alle eigenaren gezamenlijk.
  • Van alle mailberichten hebben slechts één e-mail alleen betrekking gehad op de zaak [onteigende] (e-mail van 19 januari 2021), waarbij heeft te gelden dat de mail van 19 januari 2021 slechts een “schadeopzet” bevat die niet nader is uitgewerkt.
  • Op basis van de in alle veertien procedures ingediende opgaven komt de gemeente tot een totaal van 2.088,5 uren. Uitgaande van drie jaar betrokkenheid betekent dit dat [partijadviseur 1] 1/3e van zijn tijd (ruim een jaar) declarabel zou hebben besteed aan dit project. De gemeente acht dit ongeloofwaardig en, als het werkelijk zo is geweest, onverantwoord. Temeer omdat het nooit tot een inhoudelijk overleg is gekomen.
  • Verder wijst de gemeente erop dat een aanzienlijk aantal uren wordt besteed aan archivering (55 uur), dossierstudie (20 uur) en het feit dat er naast langdurig overleg met de bewoners (48 uur) gezamenlijk daarnaast ook nog veelvuldig overleg is geweest met de individuele bewoners. Verder valt het de gemeente op dat met grote regelmaat taxatiewerkzaamheden zijn verricht/aangepast, terwijl de gemeente nooit een onderbouwde taxatie heeft ontvangen en wijst de gemeente erop dat de specificatie niet aansluit op het logboek van de gemeente. De gemeente concludeert dat de besteding van tijd door [partijadviseur 1] verre van efficiënt en doelmatig is geweest.
  • Betwist wordt de suggestie dat [partijadviseur 1] gelijk zou hebben gehad omdat de overeengekomen schadeloosstelling aanzienlijk hoger is dan het aanbod van de gemeente.
2.35.3.
De gemeente sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank reeds heeft overwogen en beslist in de twee (van de veertien) reeds afgedane zaken (vonnissen van 15 februari 2023) en vraagt de rechtbank om tot eenzelfde conclusie te komen.
Het oordeel van de rechtbank
2.36.
De rechtbank ziet in hetgeen zijdens [onteigende] in deze procedure is aangedragen geen reden om af te wijken van de eerdere uitgangspunten die zijn gehanteerd in de zaken [A] en [B] en is van oordeel dat het grootste deel van de opgevoerde kosten niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat de kosten de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
2.37.
Het door [partijadviseur 1] gehanteerde uurtarief is € 235,- exclusief 7% kantoorkosten en btw. Inclusief kantoorkosten komt dit neer op een uurtarief van € 251,45 (exclusief btw).
Hantering van dit tarief is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet redelijk om de
volgende redenen. De gemeente heeft gemotiveerd aangevoerd dat normaliter tarieven
worden gehanteerd in de orde van grootte van € 120 tot € 150. De rechtbank acht deze
bandbreedte aan de lage kant gelet op haar eigen ervaring in onteigeningen en jurisprudentie
van andere rechtbanken. De door [partijadviseur 1] in rekening gebrachte kantoorkosten van 7%
komen naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking. Door de
digitalisering valt zonder deugdelijke onderbouwing van de noodzaak van die opslag – die
door [onteigende] niet is gegeven – niet in te zien waarvoor deze kosten zijn gemaakt. Daarom
worden de kantoorkosten geacht te zijn verdisconteerd in het uurtarief. Verder ziet de
rechtbank niet dat de hoogte van het uurtarief en het aantal uren in deze zaak
communicerende vaten zijn geweest, het uurtarief is hoog en de omvang van de
werkzaamheden is ook groot, zodat daarin geen rechtvaardiging kan worden gevonden voor
vergoeding van een hoog uurtarief. De rechtbank is alles overwegende van oordeel dat
maximaal een uurtarief van € 200,- (exclusief btw) redelijkerwijs voor vergoeding in
aanmerking komt.
2.38.
De omvang van de door [partijadviseur 1] opgevoerde uren acht de rechtbank ook niet
redelijk. Op basis van haar ervaring in onteigeningszaken is de rechtbank van oordeel dat
het opgevoerde urenaantal (195,1 uren volgens [onteigende] en 186,7 uren volgens de
gemeente) voor een zaak als de onderhavige buiten verhouding is. Dat het urenaantal
disproportioneel wordt als volgt nader gemotiveerd.
2.38.1.
De rechtbank blijft bij haar oordeel dat het moeizame verloop van de onderhandelingen tussen partijen voor een niet onbelangrijk deel is toe te schrijven aan het handelen van [partijadviseur 1] zelf. Daarbij wijst de rechtbank onder andere op de omstandigheid dat de deskundige in verschillende e-mails niet alleen de taxaties van de zijde van de gemeente maar ook de betrokken taxateurs zelf in niet passende bewoordingen heeft weggezet als zijnde beneden de maat terwijl hijzelf bleef volstaan met een niet uitgewerkte schadeopzet, wat alles bij elkaar het onderhandelingsklimaat bepaald niet heeft bevorderd.
Een deskundige heeft als professional een de-escalerende taak. Zeker in het geval het gaat om de onteigening van woningen waarbij emoties hoog kunnen oplopen mag van de deskundige verwacht worden daar boven te staan om de afwikkeling op een zakelijke deugdelijk onderbouwde manier in goede banen te leiden. Dat de gemeente een zakelijke houding heeft aangenomen kan haar niet worden verweten (overigens heeft de gemeente ook in deze procedure bij herhaling kenbaar gemaakt dat zij zich terdege realiseert dat deze onteigening een grote inbreuk maakt op de belangen van de eigenaren). Gelet op de toonzetting, de woordkeuze en vaak ongefundeerde beschuldigingen die er telkens op neerkwamen dat (de adviseurs van) de gemeente erop uit waren om de bewoners aan de Vierpaardjes te benadelen, heeft [partijadviseur 1] zijn de-escalerende taak naar het oordeel van de rechtbank niet altijd goed voor ogen gehouden. Als de zakelijke houding van de gemeente de bewoners radeloos zou hebben gemaakt (hetgeen de gemeente weerspreekt), had het op de weg van [partijadviseur 1] gelegen om in ieder geval geen olie op het vuur te gooien en die zakelijke houding in perspectief te plaatsen. Als ook [partijadviseur 1] gefrustreerd raakte (zoals hij zelf aangeeft), had hij wellicht het dossier (eerder) volledig aan de advocaten (die kennelijk wel in staat zijn geweest de verhoudingen te normaliseren) moeten overdragen, in het belang van zijn cliënten.
[onteigende] merkt weliswaar op dat de discussie over de vraag aan wie het nu lag dat er geen overeenstemming is bereikt niet aan de rechtbank is voorgelegd (en vindt het dus onterecht dat de rechtbank daar in de eerdere vonnissen in het kader van de kostenbeoordeling op is ingegaan), maar heeft anderzijds zelf ook ter rechtvaardiging van het hoge urenaantal onder andere aangevoerd dat [partijadviseur 1] veel tijd heeft gestoken in het normaliseren van de contacten met de gemeente. De rechtbank is van oordeel dat de opstelling van partijen wel degelijk een rol kan spelen bij de beoordeling van de kosten, niet alleen biedt artikel 50 lid 3 Ow daarvoor ruimte maar ook in het kader van de redelijkheidstoets kan dit een rol spelen.
2.38.2.
Verder wijst de rechtbank erop dat [partijadviseur 1] in zijn communicatie met de gemeente gedurende lange tijd is uitgegaan van uitgangspunten voor de berekening van de schadeloosstelling die in het onteigeningsrecht niet gebruikelijk zijn (hij ging uit van de aankoopprijzen van zijns inziens vergelijkbare alternatieve woningen, terwijl de werkelijke waarde van de te onteigenen onroerende zaak juridisch leidend is, daarnaast hebben de rechtbankdeskundigen in hun conceptrapportage ook kritische noten geplaatst bij de berekeningen en vergelijkingen die door [partijadviseur 1] zijn gemaakt), wat mede redengevend is geweest voor het feit dat partijen zijn blijven hangen in een weinig vruchtbare discussie over de bij de schadeloosstelling te hanteren uitgangspunten. De rechtbank heeft verder geconstateerd dat partijen inhoudelijk niet of nauwelijks hebben onderhandeld, maar wel veelvuldig hebben gecommuniceerd en dan met name over de wijze waarop de onderhandelingen zouden moeten worden gevoerd en daaraan te stellen voorwaarden. Tot daadwerkelijke inhoudelijke onderhandelingen is het tussen partijen in deze zaak niet gekomen. Kortom: een substantieel deel van de opgevoerde uren is in niet geringe mate toe te schrijven aan het eigen handelen van [partijadviseur 1] .
Nagenoeg alle opgevoerde kosten lijken betrekking te hebben op de bovenbedoelde discussie over de te hanteren uitgangspunten die [partijadviseur 1] in het algemeen en namens alle veertien eigenaren heeft gevoerd over de onderbouwing van het aanbod van de gemeente en de vraag aan welke eisen een taxatierapport moet voldoen, waarbij [partijadviseur 1] - zoals hierboven al is opgemerkt - andere uitgangspunten heeft gehanteerd dan die in het onteigeningsrecht (zoals vaststelling van werkelijke waarde van de woning) gebruikelijk zijn en (tevergeefs) veel tijd heeft besteed aan het overtuigen van de (adviseurs van de) gemeente van zijn ongebruikelijke uitgangspunten.
2.38.3.
Een vergelijking tussen de door de gemeente gedane biedingen en de uiteindelijk overeengekomen schadeloosstelling (die [onteigende] maakt ter ondersteuning van haar standpunt dat hij een veel realistischere kijk op de schadeloosstelling heeft verdedigd) gaat naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer op, nu pas overeenstemming is bereikt in februari 2023 een jaar na de peildatum die de gemeente bij het formuleren van haar aanbod had gehanteerd, waarmee in een overspannen woningmarkt rekening moet worden gehouden. Bovendien stond het project onder grote druk, gelet op de planning van de werkzaamheden en heeft de gemeente gesteld dat uiteindelijk overeenstemming is bereikt over een aan alle twaalf eigenaren gezamenlijk toekomende schadeloosstelling en de advocaat van [onteigende] heeft pas na het bereiken van die overeenstemming aangegeven hoe die schadeloosstelling over de twaalf eigenaren verdeeld zouden moeten worden.
2.38.4.
Relevant is verder dat [partijadviseur 1] activiteiten stelt te hebben verricht die naar het oordeel van de rechtbank niet althans niet volledig zijn te duiden als bijstand van een deskundige/taxateur in een onteigeningszaak. [partijadviseur 1] is als deskundige ingeschakeld vanwege zijn kennis van het onteigeningsrecht en de daaraan klevende financiële aspecten. Een verdergaande intensieve begeleiding zoals [partijadviseur 1] zou hebben geleverd, hoeft de gemeente niet te vergoeden. Datzelfde geldt voor de gestelde tijd die is gemoeid geweest met het veelvuldig te woord staan van zijn cliënt, naast de langdurige collectieve bijeenkomsten. Van een taxateur/deskundige mag worden verwacht dat hij zich in belangrijke mate beperkt tot zijn taak als deskundige en zonodig zijn cliënt tegen zichzelf in bescherming neemt door hem te wijzen op de noodzaak van effectieve doelmatige tijdsbesteding en niet daarnaast ook veel tijd aan andersoortige vormen van begeleiding gaat besteden (zoals het versturen van mailberichten aan diverse politieke vertegenwoordigers van de gemeente, het voeren van gesprekken over de zorg van de eigenaren over waar ze moeten gaan wonen of andersoortige sociaal- maatschappelijke begeleiding, voor welk handelen tarieven als hier aan de orde overigens ook ongepast zijn).
2.39.
Naast het voorgaande vallen er bij nadere bestudering van de kostenspecificaties, niet limitatief, een aantal zaken op.
2.39.1.
Onder meer rijst de vraag waarom [partijadviseur 1] nog zoveel uren heeft besteed aan de zaak nadat de advocaten zijn ingeschakeld. Ter illustratie wijst de rechtbank op de 1,9 uren die [partijadviseur 1] op 28 en 29 november 2022 heeft gedeclareerd voor een door mr. Termaat opgestelde pleitnota inzake [C] (dit is een ander dossier). Op 14 december 2022 besteed [partijadviseur 1] 0,8 uur aan een beslissing van de rechter-commissaris over een verzoek van mr. Hagelaars. Op 4 januari 2023 worden in vier zaken vonnissen gewezen. Vervolgens besteed [partijadviseur 1] daaraan in totaal 3,0 uren. De rechtbank acht het niet redelijk dergelijke dubbele uren voor rekening van de gemeente te laten komen. Zeker niet nu de kosten van juridische bijstand voor de 14 procedures gezamenlijk ook reeds ruim € 190.000,00 hebben bedragen.
2.39.2.
Verder zijn er vele uren in dit dossier gedeclareerd, terwijl die uitsluitend betrekking hebben op andere dossiers (ter illustratie wordt verwezen naar 11 regels op het eerste blad van het algemene overzicht, waarop de gemeente ook heeft gewezen, maar ook bijvoorbeeld op de uren geschreven op 20 september 2022 inzake [A] en op 19 oktober 2022 en 9 november 2022 inzake [B] (zijn reeds afgewikkeld), 4 december 2022 in dossier [D] , 20 december 2022 in dossiers [E] en [F] , 21 december 2022 in dossiers [G] , [H] , [F] , [I] en 22 december 2022 weer in dossier [D] ). Vanzelfsprekend kan [onteigende] geen vergoeding vorderen (ook geen 1/12e deel) van kosten die uitsluitend zijn gemaakt in de andere procedures.
2.39.3.
Daarnaast ziet de rechtbank – zeker omdat deze zaak in juridisch- en taxatieopzicht niet bovengemiddeld ingewikkeld - de noodzaak en de redelijkheid niet als het gaat om de vordering tot vergoeding van 55 uur voor archivering, 20 uur voor dossierstudie en naast de 48 uur collectief overleg met de bewoners ook nog eens veelvuldig overleg met [onteigende] afzonderlijk.
2.39.4.
Tevens zet de rechtbank vraagtekens bij diverse andere posten, ter illustratie wordt gewezen op 24 augustus 2020; op die dag heeft [partijadviseur 1] zeven keer 0,1 uur opgevoerd voor “inmeting/1e opname”. Verder heeft [partijadviseur 1] vele uren besteed aan “aanpassing taxatie”, terwijl niet valt in te zien wat de aanleiding daarvoor is geweest.
2.39.5.
Daarnaast wijst de gemeente erop dat [partijadviseur 1] op 23 en 24 februari 2023 16 uren heeft besteed aan het opsplitsen van de urenlijsten. Naar het oordeel van de rechtbank is het de verantwoordelijkheid van [partijadviseur 1] zelf om per dossier een juiste urenregistratie bij te houden en correctie daarvan (waarbij niet altijd een duidelijke chronologie wordt aangehouden) kan in redelijkheid niet voor rekening van de gemeente worden gebracht.
2.40.
Gelet op de bovenstaande overwegingen kan (a) de omvang van de door [partijadviseur 1] gedeclareerde uren in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank niet als redelijk worden beschouwd en (b) kunnen de door [onteigende] overgelegde urenspecificaties van [partijadviseur 1] niet als uitgangspunt worden gehanteerd om de kosten van niet juridische bijstand te begroten.
Dientengevolge zal de rechtbank uitgaan van een schatting van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten (in dit kader wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 20 april 2012, HR 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6657), en wel aan de hand van het belang van de zaak - zoals dit tot uitdrukking komt in de samenstelling en de hoogte van de toegekende schadeloosstelling - en de mate waarin de zaak juridisch of anderszins gezien ingewikkeld is. Gelet op beide aspecten stelt de rechtbank de hoogte van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten vast op een bedrag van € 9.680,00 (40 uur a € 200,00 vermeerderd met 21% btw). Hiermee wordt naar het oordeel van de rechtbank enerzijds recht gedaan aan de feitelijke gang van zaken in het licht van de geldende juridische uitgangspunten en anderzijds aan de mogelijkheden voor een onteigende om op reële wijze gebruik te kunnen maken van de hem toekomende rechtsbeschermingsmogelijkheden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
stelt de schadeloosstelling voor [onteigende] vast op € 570.000,00, vermeerderd met 1% rente per jaar over € 188.316,20 vanaf 21 maart 2023 tot aan de datum van dit vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum van dit vonnis tot aan de dag van betaling,
3.2.
veroordeelt de gemeente tot betaling van de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen, bedragende € 7.940,45 inclusief btw,
3.3.
veroordeelt de gemeente – naast de reeds betaalde kosten van juridische bijstand - tot betaling aan [onteigende] van de (nog niet betaalde) kosten voor juridische bijstand, begroot op € 6.365,09,
3.4.
veroordeelt de gemeente tot betaling aan [onteigende] van andere deskundige bijstand, begroot op € 808,33 (vergoeding kosten [partijadviseur 2] ), vermeerderd met € 9.680,00 (vergoeding kosten [partijadviseur 1] ),
3.5.
veroordeelt de gemeente tot betaling aan [onteigende] van het door haar betaalde griffierecht ad € 314,00,
3.6.
wijst het “Dagblad De Limburger”, editie noord aan als nieuws- en advertentieblad waarin de griffier van deze rechtbank een uittreksel van dit vonnis zal plaatsen binnen acht dagen nadat het gezag van gewijsde heeft verkregen,
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin, mr. A.H.M.J.F. Piëtte en mr. C.S. van den Pauwert en door mr. A.H.M.J.F. Piëtte in het openbaar uitgesproken op 13 september 2023.

Voetnoten

1.De werkwijze en instemming volgt uit de e-mailberichten van 10 februari 2023 van partijen (tevens als akten aangemerkt), het e-mailbericht van de rechtbank aan partijen van 13 februari 2023 en de antwoordmailberichten van partijen van 13 februari 2023.
2.Per e-mailbericht van 14 februari 2023 heeft de rechtbank partijen gevraagd of het akkoord is om 1% rente te rekenen over het verschil tussen het in het vonnis van 4 januari 2023 vastgestelde voorschot op de schadeloosstelling en de in het eindvonnis vast te stellen (hogere) schadeloosstelling, conform het advies van de deskundigen in de conceptrapportage. De gemeente heeft daarop bij e-mailbericht van 15 februari 2023 bericht dat dit akkoord is. [onteigende] heeft op deze vraag niet meer gereageerd, zodat de rechtbank verondersteld dat daartegen van zijn zijde geen bezwaar bestaat.