ECLI:NL:RBLIM:2023:5440

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
03/276953-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met schroevendraaier in Maastricht

Op 16 juni 2021 vond er in Maastricht een gewelddadig voorval plaats waarbij de verdachte, met een schroevendraaier, meerdere keren heeft geprobeerd het slachtoffer, [slachtoffer], te doden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet en met een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft gehandeld. De verdachte heeft het slachtoffer met de schroevendraaier in het hoofd en lichaam gestoken, wat resulteerde in verwondingen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van medeplegen, omdat de verdachte alleen handelde met de schroevendraaier, terwijl anderen in de groep van het slachtoffer ook geweld gebruikten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 327 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een bedrag van €1.500,- aan immateriële schadevergoeding heeft vastgesteld. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd voor de proeftijd van drie jaar, waaronder meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/276953-21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. P.W. Szymkowiak, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 augustus 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij is niet op zitting verschenen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte heeft geprobeerd om, al dan niet samen met een of meer anderen, [slachtoffer] te doden door hem met een schroevendraaier op het hoofd en/of in het lichaam te steken. Subsidiair is dit ten laste gelegd als (het medeplegen) van zware mishandeling.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit. Volgens de officier van justitie staat vast dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] meerdere keren met een schroevendraaier heeft gestoken, op een zodanige wijze dat de verdachte daarmee de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard. Omdat meerdere personen in groepsverband geweld uitoefenden tegen [slachtoffer] is er sprake van medeplegen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft allereerst aangevoerd dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Gezien de verklaring van de getuige [naam 1] dat ook een blanke man [slachtoffer] gestoken heeft blijft de mogelijkheid bestaan dat iemand anders dan verdachte de steekwonden aan [slachtoffer] heeft toegebracht. Dat uit het dossier blijkt dat verdachte met een schroevendraaier steekbewegingen heeft gemaakt richting [slachtoffer] klopt weliswaar, maar nergens blijkt uit dat hij [slachtoffer] daarmee ook daadwerkelijk in het gezicht en/of het lichaam heeft geraakt. Tevens kan niet worden vastgesteld dat het letsel van [slachtoffer] is veroorzaakt door een schroevendraaier. De wond in de linker kaak van [slachtoffer] bloedde niet en was van geringe diepte, waardoor er ook geen sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] . Dat heeft ook te gelden voor het andere bij hem geconstateerde letsel.
Ten aanzien van het medeplegen heeft de raadsman erop gewezen dat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Omdat ook het subsidiair tenlastegelegde feit niet bewezen kan worden dient de verdachte integraal vrijgesproken te worden.
Tenslotte heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan om de belastende verklaring van getuige [naam 2] van het bewijs uit te sluiten nu de verdediging wegens zijn overlijden niet in staat is geweest om deze getuige te ondervragen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
Op woensdag 16 juni 2021 omstreeks 21.40 uur bevond het slachtoffer (hierna: [slachtoffer] ) zich met vrienden in het [park] in Maastricht. Er is discussie ontstaan tussen de groep van [slachtoffer] en een andere groep in het park. Op een gegeven moment werd [slachtoffer] aangevallen. Er werd in zijn richting gestoken. [2] [slachtoffer] is op meerdere plekken gestoken. Dat gebeurde met een oude schroevendraaier. Hij heeft gezien dat de donkere jongen hem heeft gestoken. [3]
Getuige [naam 3] bevond zich die avond ook in het park. Zij heeft gezien dat er ruzie ontstond. [4] Getuige [naam 4] , die ook ter plaatse aanwezig was, heeft verklaard dat er een jongen achterna werd gezeten door een persoon met een touw. De jongen die achterna werd gezeten had een ontbloot bovenlichaam en een donkere huidskleur. Ze zag dat deze jongen naar een scooter rende en uit de buddy seat van de scooter een voorwerp pakte, gelijkend op een schroevendraaier. [5] Getuige [naam 3] zag dat een bruine jongen met een schroevendraaier een jongen met een Indonesisch uiterlijk heeft gestoken. [6] Ook getuige [naam 2] heeft gezien dat het slachtoffer is gestoken met een schroevendraaier. Hij heeft verklaard dat [verdachte] dat heeft gedaan. [7] Getuige [naam 5] heeft gezien dat een negroïde man steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van een Aziatische man. [8]
Omstanders [naam 5] en [naam 4] hebben ook camerabeelden gemaakt van het incident. Deze zijn beschreven door verbalisant [naam 6] :
1e opname DVD 2021092272 getuige [naam 5] , bvh2021092272, VID-2O21O616-WA0OOQ.mp4:
Persoon 1:- Man,- Donkere huidskleur,- Donker gekleurd, kort haar,- Donker gekleurde schoenen,- Donker gekleurde korte broek,- Grijs gekleurd T-shirt,
Persoon 3:
- Man,
- Licht getinte huidskleur,
- Donker gekleurde schoenen,
- Beige korte broek,
- Licht blauw T-shirt,
- Draagt een pet,
- Draagt een zwarte rugzak.
Ik zie, dat persoon 1 met zijn rechter arm een slaande beweging maakt richting het hoofd van persoon 3. Ik hoor, dat iemand zegt "in de nek". Ik zie, dat persoon 1 vervolgens weg rent.
00:04 zie ik dat persoon 1, een lang, dun voorwerp in zijn rechter hand heeft.
1e opname DVD 2021092272 getuige [naam 4] , IMG 7716.MOV:
Ik zie, dat persoon 1 een slaande beweging maakt, met zijn rechter arm, richting het hoofd van persoon 3. Ik zie, dat het hoofd van persoon 1 vervolgens weg draait. Hierdoor lijkt het erop dat persoon 3 geraakt wordt door de slaande beweging van persoon 1.
00:07 Ik zie, dat persoon 1 eerder genoemd voorwerp nog steeds in zijn rechter hand vast
heeft. Ik zie, dat persoon 1 zijn rechter arm naar boven beweegt, tot boven zijn hoofd.
Ik zie, dat persoon 1 het voorwerp in zijn rechter hand heeft en naar de grond wijst. Ik
zie, dat persoon 1 een slaande/stekende beweging maakt richting persoon 3 maar persoon 3
niet raakt.
00:16 Ik zie, dat persoon 1 naar persoon 3 rent en vervolgens met zijn rechter arm een
slaande beweging maakt richting het hoofd van persoon 3.” [9]
Verbalisanten [naam 7] en [naam 8] hebben de verdachte herkend als zijnde persoon 1 in voornoemd proces-verbaal waarin de camerabeelden worden beschreven. [10]
Een forensisch arts heeft een letselrapportage opgemaakt. Daaruit blijkt onder meer dat [slachtoffer] (vermoedelijk) steekwonden heeft in zijn rechterflank, linker onderkaak, linkerhand en rechter bovenarm. De arts concludeert dat het door [slachtoffer] vertelde verhaal past bij de beschreven letsels. [11]
Bewijsoverweging
Bewijsuitsluitingsverweer
Naar aanleiding van het verweer van de raadsman dat de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad het ondervragingsrecht uit te oefenen ten aanzien van [naam 2] , hetgeen zou moeten leiden tot uitsluiting van de verklaring van die [naam 2] , overweegt de rechtbank als volgt.
Vaststaat dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om [naam 2] te ondervragen omdat hij is overleden. De omstandigheid dat de verdediging niet ten volle gebruik heeft kunnen maken van het ondervragingsrecht staat er echter niet aan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs kan worden gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de Hoge Raad volgt dat het er daarbij om gaat dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces (“the overall fairness of the trial”). De rechter dient in dat verband onder meer te beoordelen of een bewezenverklaring in beslissende mate op een door een getuige afgelegde verklaring wordt gebaseerd in die zin dat die verklaring daarvoor “the sole or decisive basis” is. Daarbij is er in bepaalde gevallen sprake van het wegnemen van de beslissendheid van een verklaring van een niet-ondervraagde getuige, met name als de verklaring van die getuige voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. [12]
De rechtbank waardeert de verklaring van [naam 2] niet als “sole or decisive” omdat deze op essentiële punten wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank wijst in dat kader op de verklaringen van getuigen [naam 3] en [naam 5] en de beschrijving van de camerabeelden in combinatie met de herkenning van verdachte op die beelden.
Nu de rechtbank de verklaring van getuige [naam 2] niet als “sole or decisive” waardeert, kan het verweer van de verdediging geen doel treffen. De vraag of de verklaring van [naam 2] voor het bewijs mag worden gebezigd, beantwoordt de rechtbank dan ook bevestigend.
Daderschap
Verdachte is de persoon die bij de beschrijving van de camerabeelden wordt getypeerd als “persoon 1”, terwijl [slachtoffer] daarin wordt getypeerd als “persoon 3”. De persoon die is gefilmd terwijl hij deze geweldshandelingen aan het uitvoeren was, is immers door twee verbalisanten herkend als zijnde de verdachte en zijn uiterlijke kenmerken komen overeen met de persoon die steekt, dan wel stekende bewegingen met de schroevendraaier maakt, zoals beschreven door aangever en de getuigen [naam 5] en [naam 3] . Daar komt bij dat [naam 2] heeft verklaard dat verdachte diegene was die [slachtoffer] gestoken heeft met een schroevendraaier.
Uit de bewijsmiddelen vloeit naar het oordeel van de rechtbank dan ook voort dat de verdachte met een schroevendraaier slaande en stekende bewegingen naar het hoofd en lichaam van [slachtoffer] heeft gemaakt en [slachtoffer] met die schroevendraaier ook daadwerkelijk vier keer heeft gestoken, wat heeft geresulteerd in de steekwonden in het lichaam en in het gezicht. Dat een ander dan de verdachte [slachtoffer] gestoken heeft acht de rechtbank niet aannemelijk, nu uit de in de bewijsmiddelen opgenomen getuigenverklaringen en camerabeelden enkel blijkt dat het de verdachte was die met een schroevendraaier [slachtoffer] heeft gestoken, dan wel dit heeft proberen te doen, terwijl zij niet hebben verklaard over een tweede persoon met een blanke huidskleur die ook met een schroevendraaier gestoken zou hebben.
Opzet op de dood?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het handelen van de verdachte dient te worden gekwalificeerd. Daarbij dient de rechtbank te beoordelen of het opzet van de verdachte was gericht op de dood van [slachtoffer] . Van vol opzet is sprake als bewezen kan worden dat het de bedoeling van de verdachte is geweest om [slachtoffer] te doden.
De rechtbank acht in dit verband van belang dat de verdachte op enig moment een schroevendraaier uit zijn scooter haalt. Vervolgens is hij [slachtoffer] te lijf te gaan door meerdere malen slaande en stekende bewegingen met die schroevendraaier richting zijn hoofd en lichaam te maken. Uit de camerabeelden blijkt dat hij, terwijl hij met de schroevendraaier in de hand richting het hoofd van [slachtoffer] slaat, een van de omstanders roept: “in de nek!”. Even later is te zien dat de verdachte een slaande beweging maakt met de hand waarin hij een schroevendraaier vastheeft, waarna het hoofd van het slachtoffer meedraait. De verdachte heeft daarbij met de schroevendraaier in de hand [slachtoffer] moedwillig opgezocht om de beschreven handelingen uit te voeren. Ook staat vast dat de verdachte [slachtoffer] vier keer heeft geraakt met de schroevendraaier, waaronder eenmaal in de linker onderkaak.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden opgevat dan als handelen gericht op het doden van aangever. De verdachte heeft aldus met vol opzet gehandeld. Daarbij was er sprake van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] , door het handelen van de verdachte, het leven zou laten. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam is en dat door meermalen met een schroevendraaier slaande en stekende bewegingen richting het hoofd van [slachtoffer] te maken, waarbij zijn hoofd ook is geraakt, een zodanige verwonding op kan treden dat de dood het gevolg daarvan is. Dat het handelen van de verdachte uiteindelijk niet ernstiger letsel met zich heeft meegebracht, is niet aan het handelen van de verdachte te danken. De rechtbank acht gelet hierop bewezen dat de verdachte vol opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer] .
Medeplegen
Ten slotte de vraag of in casu sprake is van medeplegen. Medeplegen vereist onder meer een bewezenverklaring van opzet op het grondfeit van de medeverdachte. Dat brengt in dit geval met zich mee dat bewezen dient te worden dat de mededader(s) opzet op een poging tot doodslag hebben gehad. Er moet daarbij sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en die mededader.
Uit het dossier blijkt dat het geweld tegen [slachtoffer] plaatsvond in een groter gevecht tussen twee groepen: de groep waar de verdachte toebehoorde en de groep van [slachtoffer] . Van beide groepen hebben zich omstanders met het gevecht bemoeid en ook verdachte en [slachtoffer] hebben actief geweldshandelingen verricht. Het was echter enkel de verdachte die op enig moment een schroevendraaier heeft gepakt en daarmee slaande en stekende bewegingen heeft gemaakt naar het hoofd en lichaam van [slachtoffer] , waarbij hij [slachtoffer] ook viermaal heeft geraakt. Niet kan worden bewezen dat de verdachte hiervoor nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen. De handelingen die door anderen uit de groep van verdachte zijn verricht jegens [slachtoffer] , te weten het op afstand zwaaien met een gebroken fles en het gooien van een fiets op hem, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om het (voorwaardelijk) opzet van die ander op de dood van [slachtoffer] te bewijzen. Van medeplegen is derhalve geen sprake, waardoor de verdachte hiervoor partieel zal worden vrijgesproken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 16 juni 2021 te Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een schroevendraaier, meermalen in de kaak, althans in het gezicht en in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
t.a.v. feit 1 primair:
poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijke deel dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden overeenkomstig het advies van de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Voor wat betreft de strafmodaliteit en strafmaat heeft de raadsman bepleit bij een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf, te bepalen dat een gedeelte daarvan onder voorwaarden vooralsnog niet zal worden tenuitvoergelegd en dat gedeelte zo te kiezen dat het onvoorwaardelijk gedeelte de duur van het voorarrest niet te boven gaat. Voorts heeft de raadsman bepleit om deze gevangenisstraf te matigen door daarbij een combinatie met een taakstraf te overwegen. Tevens dient rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Op 16 juni 2021 ontstond ruzie in het [park] in Maastricht. Verdachte heeft daarbij slaande en stekende bewegingen gemaakt met een schroevendraaier richting [slachtoffer] . Daarbij heeft hij [slachtoffer] vier keer geraakt. [slachtoffer] had hierbij kunnen komen te overlijden. Dat het letsel uiteindelijk meeviel is een gelukkige omstandigheid die niet aan het handelen van de verdachte is te danken. De rechtbank merkt op dat [slachtoffer] bij deze vechtpartij ook fors letsel heeft opgelopen, te weten in de oogkas, oogbodem en het jukbeen aan de rechterzijde van zijn gezicht. Hierdoor heeft hij vier weken lang geen vast voedsel kunnen eten.
Het is een feit van algemene bekendheid dat er bij slachtoffers en getuigen van een delict als het onderhavige lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid (kunnen) blijven bestaan, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ernstig kunnen worden belemmerd. [slachtoffer] heeft toegelicht dat het gebeuren heeft geleid tot angstgevoelens en slaapproblemen die van zodanige aard zijn dat hij ervoor gekozen heeft om te verhuizen van Maastricht naar Wageningen. Dat het incident grote indruk heeft gemaakt op toevallige omstanders die aan het genieten waren van een zomeravond in het park blijkt ook uit de camerabeelden.
Gelet op de ernst van het feit en vanuit het oogpunt van een juiste normhandhaving is de rechtbank van oordeel dat in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Een poging tot doodslag, zoals door de verdachte gepleegd, behoort tot de ernstigste geweldsdelicten. Dit wordt ook geïllustreerd door vaste jurisprudentie van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, waarbij voor een poging tot doodslag in beginsel een gevangenisstraf van 5 jaren als uitgangspunt genomen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte. Die is, ondanks zijn jeugdige leeftijd, 22 pagina’s lang, waarbij er ook antecedenten van geweldshandelingen bestaan. Zo is verdachte bijvoorbeeld op 20 oktober 2020 door de politierechter van de rechtbank Limburg veroordeeld voor eenvoudige mishandeling en bedreiging tot een gevangenisstraf van twee weken, waarvan 12 dagen voorwaardelijk en een taakstraf van 80 uren.
Daarnaast heeft de rechtbank de inhoud van het reclasseringsadvies van 8 augustus 2023 hierbij betrokken. Daaruit blijkt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat en het risico op letselschade en het onttrekken aan voorwaarden als gemiddeld. De reclassering heeft de verdachte al begeleid gedurende het schorsingstoezicht en concludeert dat hij al langere tijd doende is om een constructieve toekomst op te bouwen waarin gaandeweg ook enkele successen zijn geboekt. Tevens is gebleken dat verdachte gedurende zijn schorsingsperiode in aanraking is geweest met de politie, maar dat dit niet tot opheffing van de schorsing heeft geleid. De reclassering heeft een deels voorwaardelijke gevangenisstraf geadviseerd met oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden:
- meldplicht reclassering
- ambulante behandeling
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang
- controle alcohol/drugs
- contactverbod (met slachtoffer)
In strafverzwarende zin neemt de rechtbank het geweld in het openbaar en de eerdere geweldsantecedenten van de verdachte in aanmerking. Hoewel de verdachte een ernstig strafbaar feit heeft gepleegd, kan de rechtbank haar ogen niet sluiten voor de context waarin dit is gebeurd en de negatieve rol die het slachtoffer daarin heeft gespeeld.
Al beschouwende ziet de rechtbank dat er tijdens een zomeravond in het park tussen twee groepen, die beide flink gedronken hadden, een ruzie is ontstaan die is uitgemond in een vechtpartij waarbij uiteindelijk de bewezenverklaarde geweldshandelingen zijn verricht. Die ruzie vindt zijn oorsprong bij het gedrag van [slachtoffer] zelf. Zo heeft hij in zijn aangifte verklaard dat hij “fuck you” zou hebben geroepen naar de verdachte en ook bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij zich vervelend gedroeg. De eerste geweldshandelingen worden ook verricht door een persoon uit de groep van [slachtoffer] , die met een op een touw, dan wel kettingslot, gelijkend voorwerp uithaalt naar de verdachte. Op de camerabeelden is ook te zien dat [slachtoffer] tijdens de vechtpartij ook in aanvallende zin geweldshandelingen verricht tegen de verdachte en andere leden van zijn groep, waarbij [slachtoffer] meerdere malen het gevecht actief heeft opgezocht. De rechtbank zal hier bij het bepalen van de strafmaat in het voordeel van de verdachte rekening houden.
Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn zoals door de verdediging naar voren gebracht overweegt de rechtbank als volgt. De verdachte is aangehouden op 12 oktober 2021. Dit vonnis is gewezen op 13 september 2023. Nu deze periode korter dan 2 jaar heeft geduurd en de voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst, is van een overschrijding van de redelijke termijn geen sprake.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duren van 365 dagen geboden, waarvan 327 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. De rechtbank acht daarbij een proeftijd van drie jaren aangewezen. De verdachte heeft tijdens het schorsingstoezicht immers laten zien dat hij een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, maar is desondanks gedurende die periode ook nog in aanraking gekomen met de politie. Een langere proeftijd is daarom noodzakelijk als stok achter de deur om op het rechte pad te blijven.
Om de ernst van het feit te benadrukken zal de rechtbank naast de gevangenisstraf ook de maximale taakstraf opleggen van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde [slachtoffer] vordert een bedrag van € 381, - aan materiële schadevergoeding en
€ 10.000, - aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde aan materiële schadevergoeding geheel kan worden toegewezen. Het gevorderde bedrag aan immateriële schade dient te worden gematigd tot € 5.000, -.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit algehele vrijspraak en heeft zich om die reden ook op het standpunt gesteld dat de vordering afgewezen moet worden. Mocht de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komen, dan dienen de schadeposten van de bril (€ 20, -) en de telefoon
(€ 240, -) niet-ontvankelijk te worden verklaard. Uit het dossier blijkt niet dat er een causaal verband bestaat tussen de schade aan deze goederen en het ten laste gelegde.
De immateriële vordering dient gematigd te worden, omdat de benadeelde partij zelf de agressor is geweest en ook een groot aandeel heeft gehad in het incident. Een vergoeding gelijk aan het gevorderde bedrag is, gelet op vergelijkbare gevallen, niet op zijn plaats. De raadsman heeft verzocht te volstaan met een bedrag van € 2.500, -.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde partij vordert vergoeding voor kledingstukken die zijn beschadigd als gevolg van het strafbare feit. Dit betreft een bril (€ 20, -), een T-shirt (€ 40, -) en een korte broek
(€ 40, -). Tevens vordert de benadeelde partij een bedrag voor de schade aan zijn mobiele telefoon (€ 240, -) en een vergoeding voor het verblijf in het ziekenhuis van één dag (€ 31, -).
Door of namens de verdediging is geen verweer gevoerd met betrekking tot het T-shirt, de korte broek en het verblijf in het ziekenhuis. Gelet daarop en het feit dat de vordering op deze punten de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal dit deel van de vordering worden toegewezen. Voor wat betreft de bril en de mobiele telefoon is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De benadeelde partij zal ten aanzien van dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 10.000, - aan immateriële schadevergoeding. Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Een van die gevallen is wanneer sprake is van een aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel (sub b). Daar is in het onderhavige geval sprake van. De grond voor immateriële schadevergoeding is dan ook gegeven.
De rechtbank heeft bij het te bepalen bedrag gelet op de hoogte van het smartengeld in vergelijkbare gevallen. Het gevorderde bedrag van € 10.000, - staat naar het oordeel van de rechtbank niet in verhouding met het leed dat het slachtoffer is aangedaan. Het toe te wijzen bedrag moet worden gematigd. Alles overwegend zal de rechtbank de immateriële schade tot dusver begroten op € 1.500, -.
De rechtbank zal het meergevorderde aan immateriële schade afwijzen.
Wettelijke rente, overige kosten en de schadevergoedingsmaatregel
De door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf
16 juni 2021.
Omdat de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor het schadebedrag, zodat de inning van het verschuldigde bedrag de benadeelde partij uit handen wordt genomen door de Staat. Ook dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 3 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende
Meldplicht bij reclassering:Veroordeelde meldt zich binnen vijf werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis (telefonisch) bij Reclassering Nederland, Heerderweg 25, 6224 LA Maastricht, 088-8041502. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
Ambulante behandeling:Veroordeelde laat zich behandelen door Radix, Centrum voor Forensisch Psychiatrische Zorg, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener hem geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang:
Veroordeelde verblijft bij Kracht in Zorg of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
Controle alcohol/drugs:
Veroordeelde wordt gecontroleerd op zijn gebruik van alcohol/drugs. Aan deze controle werkt hij mee. De controle gebeurt via urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
Contactverbod met het slachtoffer
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met het slachtoffer [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Taakstraf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
Benadeelde partij [slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om aan de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 111,- aan materiële schadevergoeding en € 1.500, - aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 16 juni 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij voor het meergevorderde aan materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk en wijst het meergevorderde aan immateriële schadevergoeding af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer] van een bedrag van € 1.611, - te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 16 juni 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 26 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

Voorlopige hechtenis

- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Mestrom, voorzitter, mr. M.M. Beije en mr. D. Osmić, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.P. Huntjens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 september 2023.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 16 juni 2021 te Maastricht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal in de kaak, althans in het gezicht en/of in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 juni 2021 te Maastricht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten breuk(en) in de oogkas en/of oogbodem en/of jukbeen, heeft toegebracht, door:
- meermalen, althans eenmaal met een schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de kaak, althans in het gezicht en/of in het lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of
- meermalen, althans eenmaal te slaan en/of te stompen in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het naar de grond trekken/werken van die [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, te slaan/stompen in/tegen het gezicht/hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] en/of
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, te schoppen/trappen tegen het gezicht/hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] .

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de politie Eenheid Limburg, Districtsrecherche Zuid-West-Limburg met proces-verbaalnummer PL2300-2021092272, gesloten d.d. 5 december 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 261.
2.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 20 juni 2021, p. 71 en 72.
3.Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 2 augustus 2021, p. 102.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] , d.d. 16 juni 2021, p. 119 en het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 10 september 2021, p. 121.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] , d.d. 16 juni 2021, p. 122
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] , d.d. 16 juni 2021, p. 119 en het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 10 september 2021, p. 121.
7.Een geschrift, te weten het proces-verbaal van verhoor van [naam 2] door de Belgische politie te Lanaken, d.d. 24 november 2021, p. 256.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] , d.d. 16 juni 2021, p. 117.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 1 juli 2021, p. 29-31.
10.Het proces-verbaal van herkenning van [verdachte] , d.d. 1 juli 2021, p. 39-44 en het proces-verbaal van herkenning van [verdachte] , d.d. 6 oktober 2021, p. 45-50.
11.Een geschrift, te weten de forensisch medische letselrapportage, opgemaakt door forensisch arts M. van den Bongard, d.d. 15 november 2021, p. 87-92.
12.Zie EHRM 15 december 2011, nr. 26766/05 en 22228/06 (zaak [naam 9] vs het Verenigd Koninkrijk) en EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10 (zaak [naam 10] vs Duitsland).