3.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op woensdag 16 juni 2021 omstreeks 21.40 uur bevond het slachtoffer (hierna: [slachtoffer] ) zich met vrienden in het [park] in Maastricht. Er is discussie ontstaan tussen de groep van [slachtoffer] en een andere groep in het park. Op een gegeven moment werd [slachtoffer] aangevallen. Er werd in zijn richting gestoken.[slachtoffer] is op meerdere plekken gestoken. Dat gebeurde met een oude schroevendraaier. Hij heeft gezien dat de donkere jongen hem heeft gestoken.
Getuige [naam 3] bevond zich die avond ook in het park. Zij heeft gezien dat er ruzie ontstond.Getuige [naam 4] , die ook ter plaatse aanwezig was, heeft verklaard dat er een jongen achterna werd gezeten door een persoon met een touw. De jongen die achterna werd gezeten had een ontbloot bovenlichaam en een donkere huidskleur. Ze zag dat deze jongen naar een scooter rende en uit de buddy seat van de scooter een voorwerp pakte, gelijkend op een schroevendraaier.Getuige [naam 3] zag dat een bruine jongen met een schroevendraaier een jongen met een Indonesisch uiterlijk heeft gestoken.Ook getuige [naam 2] heeft gezien dat het slachtoffer is gestoken met een schroevendraaier. Hij heeft verklaard dat [verdachte] dat heeft gedaan.Getuige [naam 5] heeft gezien dat een negroïde man steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van een Aziatische man.
Omstanders [naam 5] en [naam 4] hebben ook camerabeelden gemaakt van het incident. Deze zijn beschreven door verbalisant [naam 6] :
“1e opname DVD 2021092272 getuige [naam 5] , bvh2021092272, VID-2O21O616-WA0OOQ.mp4:
Persoon 1:- Man,- Donkere huidskleur,- Donker gekleurd, kort haar,- Donker gekleurde schoenen,- Donker gekleurde korte broek,- Grijs gekleurd T-shirt,
…
Persoon 3:
- Man,
- Licht getinte huidskleur,
- Donker gekleurde schoenen,
- Beige korte broek,
- Licht blauw T-shirt,
- Draagt een pet,
- Draagt een zwarte rugzak.
…
Ik zie, dat persoon 1 met zijn rechter arm een slaande beweging maakt richting het hoofd van persoon 3. Ik hoor, dat iemand zegt "in de nek". Ik zie, dat persoon 1 vervolgens weg rent.
…
00:04 zie ik dat persoon 1, een lang, dun voorwerp in zijn rechter hand heeft.
…
1e opname DVD 2021092272 getuige [naam 4] , IMG 7716.MOV:
…
Ik zie, dat persoon 1 een slaande beweging maakt, met zijn rechter arm, richting het hoofd van persoon 3. Ik zie, dat het hoofd van persoon 1 vervolgens weg draait. Hierdoor lijkt het erop dat persoon 3 geraakt wordt door de slaande beweging van persoon 1.
…
00:07 Ik zie, dat persoon 1 eerder genoemd voorwerp nog steeds in zijn rechter hand vast
heeft. Ik zie, dat persoon 1 zijn rechter arm naar boven beweegt, tot boven zijn hoofd.
Ik zie, dat persoon 1 het voorwerp in zijn rechter hand heeft en naar de grond wijst. Ik
zie, dat persoon 1 een slaande/stekende beweging maakt richting persoon 3 maar persoon 3
niet raakt.
…
00:16 Ik zie, dat persoon 1 naar persoon 3 rent en vervolgens met zijn rechter arm een
slaande beweging maakt richting het hoofd van persoon 3.”
Verbalisanten [naam 7] en [naam 8] hebben de verdachte herkend als zijnde persoon 1 in voornoemd proces-verbaal waarin de camerabeelden worden beschreven.
Een forensisch arts heeft een letselrapportage opgemaakt. Daaruit blijkt onder meer dat [slachtoffer] (vermoedelijk) steekwonden heeft in zijn rechterflank, linker onderkaak, linkerhand en rechter bovenarm. De arts concludeert dat het door [slachtoffer] vertelde verhaal past bij de beschreven letsels.
Bewijsoverweging
Bewijsuitsluitingsverweer
Naar aanleiding van het verweer van de raadsman dat de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad het ondervragingsrecht uit te oefenen ten aanzien van [naam 2] , hetgeen zou moeten leiden tot uitsluiting van de verklaring van die [naam 2] , overweegt de rechtbank als volgt.
Vaststaat dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om [naam 2] te ondervragen omdat hij is overleden. De omstandigheid dat de verdediging niet ten volle gebruik heeft kunnen maken van het ondervragingsrecht staat er echter niet aan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs kan worden gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de Hoge Raad volgt dat het er daarbij om gaat dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces (“the overall fairness of the trial”). De rechter dient in dat verband onder meer te beoordelen of een bewezenverklaring in beslissende mate op een door een getuige afgelegde verklaring wordt gebaseerd in die zin dat die verklaring daarvoor “the sole or decisive basis” is. Daarbij is er in bepaalde gevallen sprake van het wegnemen van de beslissendheid van een verklaring van een niet-ondervraagde getuige, met name als de verklaring van die getuige voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
De rechtbank waardeert de verklaring van [naam 2] niet als “sole or decisive” omdat deze op essentiële punten wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank wijst in dat kader op de verklaringen van getuigen [naam 3] en [naam 5] en de beschrijving van de camerabeelden in combinatie met de herkenning van verdachte op die beelden.
Nu de rechtbank de verklaring van getuige [naam 2] niet als “sole or decisive” waardeert, kan het verweer van de verdediging geen doel treffen. De vraag of de verklaring van [naam 2] voor het bewijs mag worden gebezigd, beantwoordt de rechtbank dan ook bevestigend.
Daderschap
Verdachte is de persoon die bij de beschrijving van de camerabeelden wordt getypeerd als “persoon 1”, terwijl [slachtoffer] daarin wordt getypeerd als “persoon 3”. De persoon die is gefilmd terwijl hij deze geweldshandelingen aan het uitvoeren was, is immers door twee verbalisanten herkend als zijnde de verdachte en zijn uiterlijke kenmerken komen overeen met de persoon die steekt, dan wel stekende bewegingen met de schroevendraaier maakt, zoals beschreven door aangever en de getuigen [naam 5] en [naam 3] . Daar komt bij dat [naam 2] heeft verklaard dat verdachte diegene was die [slachtoffer] gestoken heeft met een schroevendraaier.
Uit de bewijsmiddelen vloeit naar het oordeel van de rechtbank dan ook voort dat de verdachte met een schroevendraaier slaande en stekende bewegingen naar het hoofd en lichaam van [slachtoffer] heeft gemaakt en [slachtoffer] met die schroevendraaier ook daadwerkelijk vier keer heeft gestoken, wat heeft geresulteerd in de steekwonden in het lichaam en in het gezicht. Dat een ander dan de verdachte [slachtoffer] gestoken heeft acht de rechtbank niet aannemelijk, nu uit de in de bewijsmiddelen opgenomen getuigenverklaringen en camerabeelden enkel blijkt dat het de verdachte was die met een schroevendraaier [slachtoffer] heeft gestoken, dan wel dit heeft proberen te doen, terwijl zij niet hebben verklaard over een tweede persoon met een blanke huidskleur die ook met een schroevendraaier gestoken zou hebben.
Opzet op de dood?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het handelen van de verdachte dient te worden gekwalificeerd. Daarbij dient de rechtbank te beoordelen of het opzet van de verdachte was gericht op de dood van [slachtoffer] . Van vol opzet is sprake als bewezen kan worden dat het de bedoeling van de verdachte is geweest om [slachtoffer] te doden.
De rechtbank acht in dit verband van belang dat de verdachte op enig moment een schroevendraaier uit zijn scooter haalt. Vervolgens is hij [slachtoffer] te lijf te gaan door meerdere malen slaande en stekende bewegingen met die schroevendraaier richting zijn hoofd en lichaam te maken. Uit de camerabeelden blijkt dat hij, terwijl hij met de schroevendraaier in de hand richting het hoofd van [slachtoffer] slaat, een van de omstanders roept: “in de nek!”. Even later is te zien dat de verdachte een slaande beweging maakt met de hand waarin hij een schroevendraaier vastheeft, waarna het hoofd van het slachtoffer meedraait. De verdachte heeft daarbij met de schroevendraaier in de hand [slachtoffer] moedwillig opgezocht om de beschreven handelingen uit te voeren. Ook staat vast dat de verdachte [slachtoffer] vier keer heeft geraakt met de schroevendraaier, waaronder eenmaal in de linker onderkaak.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden opgevat dan als handelen gericht op het doden van aangever. De verdachte heeft aldus met vol opzet gehandeld. Daarbij was er sprake van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] , door het handelen van de verdachte, het leven zou laten. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam is en dat door meermalen met een schroevendraaier slaande en stekende bewegingen richting het hoofd van [slachtoffer] te maken, waarbij zijn hoofd ook is geraakt, een zodanige verwonding op kan treden dat de dood het gevolg daarvan is. Dat het handelen van de verdachte uiteindelijk niet ernstiger letsel met zich heeft meegebracht, is niet aan het handelen van de verdachte te danken. De rechtbank acht gelet hierop bewezen dat de verdachte vol opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer] .
Medeplegen
Ten slotte de vraag of in casu sprake is van medeplegen. Medeplegen vereist onder meer een bewezenverklaring van opzet op het grondfeit van de medeverdachte. Dat brengt in dit geval met zich mee dat bewezen dient te worden dat de mededader(s) opzet op een poging tot doodslag hebben gehad. Er moet daarbij sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en die mededader.
Uit het dossier blijkt dat het geweld tegen [slachtoffer] plaatsvond in een groter gevecht tussen twee groepen: de groep waar de verdachte toebehoorde en de groep van [slachtoffer] . Van beide groepen hebben zich omstanders met het gevecht bemoeid en ook verdachte en [slachtoffer] hebben actief geweldshandelingen verricht. Het was echter enkel de verdachte die op enig moment een schroevendraaier heeft gepakt en daarmee slaande en stekende bewegingen heeft gemaakt naar het hoofd en lichaam van [slachtoffer] , waarbij hij [slachtoffer] ook viermaal heeft geraakt. Niet kan worden bewezen dat de verdachte hiervoor nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen. De handelingen die door anderen uit de groep van verdachte zijn verricht jegens [slachtoffer] , te weten het op afstand zwaaien met een gebroken fles en het gooien van een fiets op hem, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om het (voorwaardelijk) opzet van die ander op de dood van [slachtoffer] te bewijzen. Van medeplegen is derhalve geen sprake, waardoor de verdachte hiervoor partieel zal worden vrijgesproken.