In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 7 september 2023 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door de advocaat van de verzoekster, die zich niet kon verenigen met de beslissing van de rechter om geen gemachtigde, die geen advocaat was, het woord te laten voeren tijdens een kort geding op 17 augustus 2023. De advocaat stelde dat deze beslissing in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat dit duidde op vooringenomenheid en partijdigheid van de rechter. De rechter verdedigde zijn beslissing door te stellen dat het procesrecht dit niet toestaat en dat er geen sprake was van vooringenomenheid.
De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Ze concludeerde dat de beslissing van de rechter een procesbeslissing was en dat een negatieve procesbeslissing op zich geen grond vormt voor wraking. De wrakingskamer merkte op dat de advocaat aanvankelijk niet ter zitting was verschenen en dat de rechter de verzoekster de keuze had gegeven tussen aanhouding of onmiddellijke inhoudelijke behandeling. De wrakingskamer vond geen aanleiding om het verzoek tot wraking te honoreren, aangezien er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. Het verzoek werd dan ook ongegrond verklaard.