ECLI:NL:RBLIM:2023:5240

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
ROE 21/1847
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen opgelegd aan demonstratie "Klimaatalarm 2021" in Heerlen

In deze zaak gaat het om de demonstratie "Klimaatalarm 2021" die op 14 maart 2021 in Heerlen plaatsvond. De burgemeester van Heerlen had bij besluit van 8 maart 2021 beperkingen opgelegd aan de demonstratie, waaronder een maximum van 200 deelnemers en de verplichting om de namen van sprekers tijdig door te geven. Eisers, waaronder de Klimaatcoalitie Parkstad en verschillende milieuorganisaties, maakten bezwaar tegen deze beperkingen. De rechtbank oordeelde dat eisers, ondanks dat de demonstratie al had plaatsgevonden, nog procesbelang hadden bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep. De rechtbank oordeelde dat het voorschrift dat het aantal deelnemers maximaal 200 mocht zijn, toelaatbaar was, maar dat de verplichting om deelnemers weg te sturen als het maximum werd overschreden, onterecht was opgelegd. Dit omdat het wegsturen van personen een bevoegdheid is van de overheid en niet van de organisatie van de demonstratie. Ook de verplichting om de namen van sprekers vooraf door te geven, werd als onterecht beoordeeld, omdat dit inbreuk maakt op de vrijheid van meningsuiting. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de burgemeester voor deze voorschriften en herstelde het primaire besluit. De rechtbank oordeelde verder dat de verplichting om het verkeer niet te hinderen ook niet kon standhouden, omdat enige verkeershinder inherent is aan demonstraties. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers gegrond en veroordeelde de burgemeester in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21 / 1847

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 05 september 2023

in de zaak tussen

Klimaatcoalitie Parkstad,

[naam 1] ,
[naam 2] ,
en verschillende organisaties uit de Klimaatcrisis Coalitie (Vereniging Milieudefensie, Stichting Greenpeace Nederland, Stichting DeGoedeZaak, organisaties Code Rood en Extinction Rebellion Nederland), allen met gekozen woon-/vestigingsplaats op het kantooradres van hun gemachtigde te Amsterdam, eisers
(gemachtigde: mr. J. Klaas)
en

De burgemeester van de gemeente Heerlen, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.M.A. Huppertz).

Procesverloop

Op 19 januari 2021 heeft [naam 2] namens de Klimaatcoalitie Parkstad bij de gemeente Heerlen een kennisgeving gedaan van een op 14 maart 2021 te houden demonstratie genaamd “Klimaatalarm 2021”.
Op 8 maart 2021 heeft verweerder een beschikking (het primaire besluit) genomen waarin voorschriften zijn opgenomen en beperkingen zijn opgelegd aan de demonstratie. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 3 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2023. Ter zitting zijn verschenen [naam 2] , mede namens de Klimaatcoalitie Parkstad, en, namens de landelijke organisaties, [naam 3] . Zij zijn bijgestaan door de gemachtigde van eisers, die tevens als vertegenwoordiger van de andere eisers is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
Eisers hebben kennisgeving gedaan van een demonstratie “Klimaatalarm 2021” op het [het plein] (het plein) op 14 maart 2021 van 14.00 uur tot 15.30 uur, in de vorm van een stilstaand en Coronaproof protest. Het Klimaatalarm 2021 was een initiatief van de Klimaatcrisis Coalitie, welke coalitie bestaat uit 11 landelijke organisaties. Het Klimaatalarm vond plaats in de aanloop naar de landelijke verkiezingen en was gericht op de klimaatcrisis, klimaatverandering en het (gebrek aan) beleid op deze thema’s. Doel was te laten zien dat er draagvlak is voor een rechtvaardig klimaatbeleid. Vanwege COVID-19 en de op dat moment geldende maatregelen in verband met de pandemie was voor een decentraal protest gekozen, in plaats van een landelijk protest in Den Haag.
Wat heeft verweerder beslist?
Verweerder heeft 23 beperkingen (/voorschriften) gesteld aan de demonstratie op grond van artikel 5 van de Wet openbare manifestaties (Wom). Het bepaalde onder de nummers 17 en 18 moet echter als mededeling worden beschouwd en niet als een beperkingen en/of voorschrift. Verweerder heeft aangevoerd dat bij het bepalen van de voorschriften/beperkingen niet alleen rekening is gehouden met de relevante bepalingen over het recht op het houden van een betoging in het EVRM, de Grondwet en de Wom, maar ook met de (op 14 maart 2021 geldende) Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19. Verweerder vindt dat de vastgestelde voorschriften/beperkingen in redelijkheid aan de demonstratie konden worden verbonden.
Wat vinden eisers in beroep?3. Eisers kunnen zich met een aantal van de in het primaire besluit en het bestreden besluit opgenomen voorschriften en beperkingen niet verenigen. Het betreffen de volgende voorschriften/beperkingen:
“5. er mogen maximaal 200 deelnemers aanwezig zijn. U dient er op toe te zien dat er niet meer dan 200 deelnemers worden toegelaten. Indien het maximum van 200 deelnemers is bereikt, dient u personen die uw demonstratie willen bezoeken weg te sturen of zo nodig de demonstratie te beëindigen;
9. de namen van de sprekers worden tijdig van te voren aan de gemeente doorgegeven;
10. er zijn geen onderdelen toegestaan die de demonstratie, naar het oordeel van de burgemeester, het karakter van een evenement geven. Hieronder ten minste begrepen het niet ten gehore brengen van (live)muziek, geen optredens of showelementen zoals vuurwerk of lichtshow;
17. na afloop dient de locatie van de demonstratie schoon achter gelaten te worden. Weggeworpen flyers of enig ander drukwerk dat door u is verspreid dient te worden opgeruimd. Indien dit naar het oordeel van de gemeente niet voldoende is gebeurd, dan zal dit alsnog door de gemeente, maar voor uw rekening, worden gedaan;
18. eventuele schade aan openbare verhardingen of openbaar groen wordt door de gemeente, maar voor uw rekening, hersteld;
23. het verkeer wordt niet gehinderd, noch worden er wegen afgesloten of geblokkeerd.”
Eisers voeren aan dat deze voorschriften/beperkingen verband houden met de inhoud van de demonstratie dan wel niet noodzakelijk zijn of verder gaan dan strikt noodzakelijk is met het oog op de belangen die in de Wom zijn genoemd en daarom niet voorafgaand aan de demonstratie hadden mogen worden opgelegd. Eisers zijn van mening dat zij, ondanks dat de demonstratie op 14 maart 2021 reeds heeft plaatsgevonden, belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, nu zij voornemens zijn in de toekomst vaker demonstraties te houden en verwachten dat daarbij door verweerder soortgelijke voorschriften en beperkingen zullen worden opgelegd.

Het oordeel van de rechtbank

Procesbelang
4. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eisers nog procesbelang hebben bij het beroep nu de demonstratie inmiddels heeft plaats gevonden 14 maart 2021 en de maatregelen van de overheid in verband met COVID-19 (coronamaatregelen), die onder andere tot de voorschriften en beperkingen hebben geleid, niet meer gelden. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat procesbelang kan zijn gelegen in de omstandigheid dat zich tussen dezelfde partijen in de toekomst een soortgelijk geschil kan voordoen. [1]
4.1.
Eisers hebben terecht gesteld dat het hier gaat om een grondrecht en dat er een aantal principiële vragen aan het beroep ten grondslag liggen die ook zien op demonstraties in de toekomst, buiten de coronamaatregelen om. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eisers nog belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Wat is het toetsingskader?
5. Het recht op betoging is een grondrecht. [2] De wet kan regels stellen aan een betoging ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. [3] De Wom strekt tot het stellen van regels voor betogingen.
6. Uit jurisprudentie van het EHRM [4] volgt dat het recht op betoging één van de fundamenten van een democratische samenleving is. [5] De ruimte voor de overheid om beperkingen te stellen is daarom beperkt. De overheid moet het recht op betoging niet alleen waarborgen, maar zich ook onthouden van indirecte maatregelen die de uitoefening van dat recht onredelijk beperken. Zo vormt de enkele omstandigheid dat het gewone leven, inclusief het verkeer, in enige mate wordt verstoord op zichzelf genomen nog geen rechtvaardiging voor het nemen van maatregelen.
Verder volgt uit de jurisprudentie van het EHRM dat op de overheid een positieve verplichting rust om een demonstratie zoveel mogelijk te faciliteren en beschermen. [6] De verdragsstaat is verplicht om preventieve en geschikte maatregelen te nemen teneinde het vreedzame verloop van een demonstratie en de veiligheid van burgers te beschermen, bijvoorbeeld door het reguleren van het verkeer om verstoringen te minimaliseren. Wel is er een grote beoordelingsvrijheid om te bepalen welke maatregelen redelijk en geschikt zijn. [7] Slechts in uitzonderlijke gevallen, waarin bestuurlijke overmacht aan de orde is, kan een demonstratie worden verboden.
7. Zoals hiervoor is overwogen, strekt de Wom onder meer tot het stellen van regels. [8] De burgemeester kan alleen beperkingen en voorschriften aan een demonstratie stellen als één van de in artikel 2 van de Wom vermelde belangen dat vordert. [9] Aan de burgemeester komt een zekere beoordelingsruimte toe en het is aan hem om aan de hand van de lokale omstandigheden een inschatting te maken of, en zo ja welke, beperkingen en voorschriften aan een demonstratie moeten worden gesteld ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of voorkoming van wanordelijkheden. [10] De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de burgemeester terecht bepaalde beperkingen en voorschriften aan een demonstratie heeft gesteld.
Voorschrift 5: het maximaal aantal deelnemers en het actief wegsturen van deelnemers
8. Eisers voeren aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het maximum aantal deelnemers is bepaald op 200. Gelet op de locatie van de demonstratie hadden 400 personen met een onderlinge afstand van 1,5 meter kunnen deelnemen. Het aantal van 200 is arbitrair bepaald en niet is gemotiveerd waarom er niet meer dan 200 deelnemers zijn toegestaan. Het gestelde maximum heeft een chilling effect: medestanders zullen als gevolg hiervan minder snel meedoen aan de demonstratie.
Daarnaast achten eisers het voorschrift om deelnemers actief weg te sturen als het maximaal aantal deelnemers is bereikt, in strijd met de Wom omdat het op grond van artikel 7 van de Wom aan verweerder is om in te grijpen als het aantal deelnemers wordt overschreden.
Van de organisatie kan niet worden verwacht dat ze zelf mensen gaat wegsturen. De organisatie heeft niet de middelen en ook niet de bevoegdheid daartoe. De verplichting heeft ook een chilling effect op de organisatoren.
9. Verweerder stelt dat het maximum aantal deelnemers is bepaald op 200 vanwege de Coronapandemie, om omstanders en voorbijgangers voldoende ruimte te geven en om, voor het geval er ongeregeldheden zouden ontstaan, voldoende politie beschikbaar te hebben en de politie voldoende veilige werkruimte te geven. Daarbij heeft verweerder ook acht geslagen op de Handreiking demonstratie van het Veiligheidsberaad van februari 2021 waarin is opgenomen dat het Outbreak Management Team (OMT) adviseert om het aantal deelnemers aan een demonstratie bij voorkeur te beperken tot 100. Gelet op de grootte van het plein is verweerder (in het voordeel van eisers) afgeweken van dit advies en is het maximum aantal deelnemers vastgesteld op 200. Uit informatie van de zijde van de organisatie van de demonstratie bleek immers ook dat het aantal deelnemers naar verwachting niet erg groot was.
Daarnaast is, volgens verweerder, de organisator van de demonstratie primair verantwoordelijk voor het veilige en ordelijke verloop van de demonstratie en voor de veiligheid en het gedrag van deelnemers en sprekers. Afspraken, voorschriften en/of aanwijzingen moet de organisator aan de deelnemers doorgeven, De organisatie is als eerste aan zet om iemand die zich daar niet aan houdt tot de orde te roepen. Verweerder acht de verplichting om, bij overschrijding van het maximum aantal deelnemers, bezoekers weg te sturen niet onredelijk.
10. De rechtbank stelt allereerst vast dat eisers niet hebben weersproken dat de organisatie aan verweerder heeft medegedeeld dat er 50-100 deelnemers werden verwacht en dat de organisatie blij zou zijn als dit aantal werd gehaald (omdat er weinig animo bleek). Later heeft de organisatie bij verweerder aangegeven dat er toch meer animo bleek te zijn. Ook hebben eisers niet weersproken dat het OMT destijds adviseerde om het aantal deelnemers aan een demonstratie bij voorkeur te beperken tot 100. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op het belang om het aantal deelnemers in verband met het coronavirus te beperken en de voormelde van de zijde van de organisatie geuite verwachtingen over de opkomst, het maximum aantal deelnemers ter bescherming van de gezondheid heeft mogen bepalen op 200 en dat dit voldoende is gemotiveerd. De gronden gericht tegen het gestelde maximum aantal deelnemers treffen dan ook geen doel.
11. De verplichting die aan de organisatie is opgelegd om personen weg te sturen als het aantal deelnemers boven de 200 komt, is naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte opgelegd. De demonstratie vond plaats op een openbaar plein. De mededeling aan een persoon dat deze zich van een bepaalde (openbare) plaats moet verwijderen valt naar het oordeel van de rechtbank binnen de (bevels)bevoegdheid van met openbaar gezag beklede organen of personen en niet binnen de bevoegdheid van particuliere organisaties. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder de organisatie daarom (los van de mogelijkheden die verweerder op grond van artikel 7 van de Wom heeft om een demonstratie te doen beëindigen) niet verplichten om personen die de demonstratie wilden bezoeken en waardoor het maximum aantal deelnemers werd overschreden, weg te sturen. Omdat verweerder een demonstratie zoveel mogelijk moet faciliteren, was het juist aan verweerder om ervoor te zorgen dat er voldoende met openbaar gezag beklede personen aanwezig waren om het gestelde maximum aantal deelnemers te waarborgen. Daaraan doet niet af dat verweerder ter zitting heeft medegedeeld dat verweerder niet van de organisatie verwacht dat ze personen zelf gaat wegsturen. Die mededeling verdraagt zich niet met de tekst van het voorschrift waarin staat dat de organisatie de personen zelf moet wegsturen.
11.1.
Het beroep is voor zover gericht tegen dit voorschrift gegrond en het bestreden besluit kan wat betreft dit voorschrift niet in stand blijven. De rechtbank voegt daar nog aan toe dat verweerder de organisatie wel mocht verplichten om bij overschrijding van het aantal deelnemers de demonstratie te beëindigen, nu de organisatie hiertoe wel de macht heeft.
Voorschrift 9: het tijdig doorgeven van de namen van de sprekers
12. Eisers hebben aangevoerd dat de namen van sprekers onderdeel zijn van de inhoud van het protest en de verplichting om die namen door te geven daarom in strijd is met artikel 2 en artikel 5, derde lid, van de Wom. De verplichting om de namen “tijdig” door te geven kan bovendien in de praktijk problemen opleveren.
13. Verweerder wijst erop dat alleen de namen van de sprekers hoeven te worden doorgegeven, niet de inhoud van hun boodschap. De reden voor de verplichting is dat verweerder graag vooraf een goede inschatting wilde en moest kunnen maken van het aantal en de aard van de demonstranten die de betreffende spreker(s) kon (konden) aantrekken en daarmee ook hoeveel inzet van (onder meer) politie en handhaving georganiseerd moest worden. Het maakt voor die inzet immers verschil uit of een lokaal bekend persoon komt spreken of een (inter)nationaal bekend persoon. Het voorschrift dient ter voorkoming van wanordelijkheden en in het kader van de coronapandemie.
14. De rechtbank is van oordeel dat bij een demonstratie de persoon (naam) van een spreker en de (te verwachten) boodschap onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Ze maken onderdeel uit van de inhoud van de gedachten en gevoelens die worden geuit. Door vooraf opgave van de namen van de sprekers te verlangen laat verweerder zich dan ook in met de inhoud van de gedachten en gevoelens. Dat is op grond van artikel 5, derde lid, van de Wom verboden. Dat de demonstratie tijdens de Coronapandemie werd gehouden maakt dit niet anders.
Bovendien valt niet in te zien dat dit voorschrift, gelet op de andere voorschriften en beperkingen – waaronder het voorschrift dat er maximaal 200 personen aan de demonstratie mogen deelnemen – noodzakelijk was. Het maximum aantal deelnemers is – zoals verweerder heeft betoogd – onder andere vastgesteld om de politie-inzet goed af te kunnen stemmen.
14.1.
Het voorschrift dat de namen van sprekers moeten worden opgegeven is daarom ten onrechte opgelegd. Het beroep voor zover gericht tegen dat voorschrift is gegrond en het bestreden besluit kan wat betreft dit voorschrift niet in stand blijven.
Voorschrift 7: verbod op muziek en optredens
15. Eisers voeren aan dat (live) muziek en optredens tijdens de demonstratie te beschouwen zijn als uitingen van gedachten en wensen op politiek of maatschappelijk vlak. Dit verbieden is in strijd met de vrijheid van betoging en vrijheid van meningsuiting. Het verbod grijpt in op de vorm van de demonstratie en de vorm hangt samen met de inhoud van de demonstratie. Het verbod is bovendien niet dienstig aan een van de belangen van artikel 2 van de Wom, niet noodzakelijk en niet proportioneel.
16. Volgens verweerder berust het verbod op artikel 5.1, eerste lid, van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19, zoals die gold ten tijde van het bestreden besluit en de demonstratie. Dat artikel verbood het houden van evenementen. Het zingen van protestliederen door de deelnemers aan de demonstratie met inachtneming van de 1,5 meter afstandsregel betreft geen evenement en dit was daarom niet verboden. Het laten horen van (live)muziek en optredens valt daar echter wel onder. Dit verbod is volgens verweerder dan ook terecht opgelegd.
17 De rechtbank is van oordeel dat verweerder het verbod op muziek en optredens terecht heeft opgelegd gelet op de destijds geldende coronamaatregelen – waaronder het verbod tot het houden van evenementen – en ter bescherming van de gezondheid. Eiser heeft niet betwist dat er sprake is van een evenement als er op een locatie sprake is van een voorstelling, festival, optreden of feest. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zodra een demonstratie één van deze elementen – waaronder het afspelen van (pop)muziek – vertoont er sprake is van een evenement en dat een demonstratie die het karakter van een evenement krijgt een aanzuigende werking heeft op een ander soort publiek (mensen die niet deelnemen aan de demonstratie).
De beroepsgronden tegen dit voorschrift slagen niet.
Onderdelen 17 en 18: het schoon achterlaten van de locatie van de demonstratie en de verantwoordelijkheid voor eventuele schade
18. Eisers voeren aan dat verweerder deze voorschriften, wanneer ze, zoals verweerder stelt, als mededelingen zonder rechtsgevolg moeten worden beschouwd, niet in het primaire besluit en het bestreden besluit hadden mogen worden opgenomen en gehandhaafd. Deze onderdelen werken criminaliserend en geven een verkeerd signaal.
19. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de onderdelen 17 en 18 als mededeling moeten worden aangemerkt en niet onder het kopje “Alle voorschriften en beperkingen” hadden moeten worden opgenomen. In het verweerschrift en ter zitting is door verweerder toegelicht dat deze onderdelen geen rechtsgevolgen hebben en niet hoefden te worden opgenomen. Ze maken volgens verweerder echter niet dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
20. De rechtbank beschouwt de voorschriften, gelet op de tekst, als onderdelen die geen rechtsgevolg hebben. Het niet schoon achterlaten van de locatie van de demonstratie of niet opruimen van weggeworpen drukwerk en beschadigingen aan openbare verhardingen of openbaar groen konden daarom, zoals verweerder ter zitting heeft bevestigd, niet leiden tot handhavend optreden als bedoeld op pagina 5 van het primaire besluit.
Het beroep van eisers is voor zover gericht tegen deze onderdelen niet-ontvankelijk.
Voorschrift 23: het verkeer niet hinderen
21. Eisers voeren aan dat dit voorschrift, volgens de tekst, betekent dat ook voetgangers die over het plein wilden lopen niet gehinderd mochten worden. Dit is echter in strijd met de jurisprudentie dat bij een demonstratie enig hinderen van het verkeer geduld moet worden. Bovendien gaat het voorschrift te ver aangezien dit ook betrekking heeft op ander verkeer dan voetgangers en van hinderen van ander verkeer, nu het ging om een stilstaand protest op het plein, geen sprake kon zijn.
22. Verweerder erkent dat op het plein voldoende ruimte was om zonder hinder voor voetgangers de demonstratie te houden. Het voorschrift moet volgens verweerder aldus worden gelezen dat het verkeer niet onnodig gehinderd mag worden. Rond het plein bevinden zich fietspaden en een weg met druk doorgaand verkeer. Verweerder vindt daarom dat de beperking ten behoeve van de verkeersveiligheid in redelijkheid kon worden opgelegd.
23. De rechtbank is van oordeel dat het voorschrift ‘het hinderen van het verkeer’ waaronder ook zijn te begrijpen voetgangers op het plein, niet is toegestaan. Dit is in strijd met de eerder genoemde jurisprudentie dat bij een demonstratie enige verkeershinder moet worden geduld, omdat dit aan demonstreren inherent is, en de overheid ervoor moet zorgen dat het verkeer in goede banen wordt geleid. Het voorschrift had daarom niet aan de demonstratie mogen worden verbonden. Het standpunt van verweerder dat een redelijke uitleg van het voorschrift betekent dat daarmee “het onnodig hinderen” van het verkeer wordt verboden, volgt de rechtbank niet omdat die uitleg niet uit de bewoordingen van het voorschrift volgt. Ook is het de rechtbank niet duidelijk wat volgens verweerder dan moet worden volstaan onder ‘niet hinderen’ of ‘niet onnodig hinderen’. Het ligt op de weg van verweerder om dergelijke voorschriften te specificeren, mede gelet op het feit dat enige verkeershinder moet worden geduld.
Het beroep is wat betreft dit voorschrift gegrond en het bestreden besluit kan wat betreft dit voorschrift niet in stand blijven.

Conclusie

24. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wat betreft het voorschrift om personen die de demonstratie willen bezoeken weg te sturen wanneer het maximum aantal deelnemers van 200 is bereikt, het voorschrift dat tevoren de namen van sprekers worden opgegeven en het voorschrift dat het verkeer niet wordt gehinderd. De rechtbank zal wat betreft deze vernietigde gedeelten van het bestreden besluit zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit wat betreft die voorschriften herroepen.
25. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
26. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de onder “Alle voorschriften en beperkingen” vermelde onderdelen 17 en 18;
  • verklaart het beroep voor het overige gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft de volgende voorschriften:
- voorschrift 5 voorzover dat ziet op het wegsturen van personen die de demonstratie willen bezoeken wanneer het maximum aantal deelnemers van 200 is bereikt;
- voorschrift 9: het tijdig van tevoren doorgeven van namen van sprekers;
- voorschrift 23: het verkeer niet hinderen;
- herroept dezelfde voorschriften in het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde gedeelten van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
€ 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 05 september 2023
griffier rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 05 september 2023

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3382.
2.artikel 11, eerste lid, van het EVRM en artikel 9, eerste lid, van de Grondwet.
3.Op grond van artikel 9, tweede lid, van de Grondwet.
4.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
5.Zie bijvoorbeeld het arrest van het EHRM van 20 februari 2003, 20652/92, ECLI:CE:ECHR:2003:0220JUD002065292 (Djavit An/Turkije), punt 56-57.
6.arresten van 5 januari 2016, ECLI:CE:ECHR:2003:0220JUD002065292, punt 96, 15 oktober 2015, punt 159 en 160, en 5 december 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:1205JUD007455201, punt 39.
7.zie het hiervoor vermelde arrest van 15 oktober 2015, punt 159, en het arrest van 24 maart 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0324JUD002345802, punt 251.
8.als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Grondwet.
9.Artikel 5, eerste lid, van de Wom.
10.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1569