ECLI:NL:RBLIM:2023:5221

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 september 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
C/03/319356 / KG ZA 23-232
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggave van paarden in kort geding met betrekking tot een overeenkomst van opdracht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde eiser, een paardenfokker, de teruggave van zijn paarden van gedaagde, die deze had gestald en zou trainen. Eiser stelde dat gedaagde de gemaakte afspraken niet nakwam, waardoor de gezondheid en waarde van de paarden in gevaar kwamen. Eiser had een mondelinge overeenkomst met gedaagde, waarin onder andere was afgesproken dat gedaagde de paarden zou trainen en verkopen. Gedaagde voerde verweer en stelde dat hij mede-eigenaar van de paarden was op basis van een schriftelijke overeenkomst die door beide partijen was ondertekend. De voorzieningenrechter moest beoordelen of eiser een spoedeisend belang had bij zijn vordering en of de vordering in de bodemprocedure kans van slagen had. De rechter oordeelde dat eiser niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij de enige eigenaar van de paarden was, en dat gedaagde voldoende bewijs had geleverd dat hij mede-eigenaar was. Daarom werd de vordering van eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/319356 / KG ZA 23-232
Vonnis in kort geding van 4 september 2023
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
advocaten: mr. C.A.M.J.M. Joosten en mr. L.M. van den Dungen te Venlo,
tegen
[gedaagde] handelende onder de naam [bedrijfsnaam],
wonende te [woonplaats gedaagde] en zaakdoende te [plaatsnaam] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
advocaten: mr. C.J.M. Bongers en mr. D. Çölkusu.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met drie producties,
  • de akte houdende overlegging 17 producties tevens voorwaardelijke eis in reconventie,
- de mondelinge behandeling van 21 augustus 2023, waarvan door de griffier aantekeningen
zijn gemaakt,
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

In conventie
2.1.
[eiser] vordert samengevat – [gedaagde] te verplichten tot teruggave van de paarden genaamd [paard 1] , [paard 2] , [paard 3] , [paard 4] en [paard 5] met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2.
[eiser] legt hieraan het volgende ten grondslag.
[eiser] is paardenfokker. [eiser] is met [gedaagde] mondeling overeengekomen:
a. dat de paarden van [eiser] met de namen [paard 1] , [paard 2] , [paard 6] , [paard 7] en [paard 3] , bij [gedaagde] gestald zouden worden;
b. dat [gedaagde] de paarden zou trainen met als doel het hoogst haalbare in de wedstrijdsport te bereiken;
c. dat [gedaagde] daarbij ook de paarden zou presenteren en trachten een koper te vinden voor de paarden;
d. dat, indien [gedaagde] een potentiële koper zou vinden, partijen in overleg zouden treden;
e. dat als [eiser] met de verkoop akkoord ging, het paard zou worden verkocht;
f. dat [gedaagde] de helft van de verkoopprijs zou ontvangen in ruil voor de door [gedaagde] verrichte diensten en alle door hem gemaakte onkosten.
g. dat [eiser] als voorwaarde heeft gesteld dat [gedaagde] exclusief de paarden van [eiser] zou trainen;
h. dat [eiser] het voer voor de paarden zou leveren.
Met dezelfde overeenkomst zijn daar later nog de paarden [paard 8] , [paard 9] , [paard 4] en [paard 5] bijgekomen.
2.3.
Enige tijd nadat de paarden bij [gedaagde] waren gestald, bleek dat [gedaagde] de gemaakte afspraken niet nakomt. De paarden staan de hele week op stal en krijgen maar een half uur per week beweging. Ze worden niet in de wei gelaten. Daardoor krijgen ze te weinig beweging wat niet goed voor ze is. De paarden worden hierdoor stijf en kunnen hiervan verschillende spierproblemen krijgen. Bovendien traint [gedaagde] tegen de afspraken in ook paarden van derden. Daarnaast presenteert [gedaagde] de paarden nauwelijks. [gedaagde] neemt niet deel aan evenementen waar de paarden kunnen worden getoond zodat potentiële kopers zich kunnen melden. De paarden zijn door dit alles verre van het beoogde niveau en de waarde van de paarden neemt af. Dit klemt te meer omdat ze steeds ouder worden en hoe ouder ze worden, hoe minder waard ze worden omdat ze steeds minder lang kunnen presteren voor ze met ‘pensioen gaan’. Daarnaast heeft [gedaagde] door [eiser] geleverd voer ter waarde van
€ 9.000,- grotendeels aan paarden gevoerd die niet van [eiser] zijn.
2.4.
[eiser] heeft [gedaagde] meegedeeld dat hij de gemaakte afspraken niet nakomt, maar de situatie blijft ongewijzigd. [eiser] wenst de paarden dan ook zo snel mogelijk terug te ontvangen om ze elders te stallen en te laten trainen. [eiser] heeft meegedeeld aan [gedaagde] dat hij [paard 8] , [paard 9] , [paard 4] en [paard 5] wilde ophalen bij [gedaagde] , maar [gedaagde] weigerde hieraan mee te werken. Door tussenkomst van de politie heeft [eiser] [paard 8] en [paard 9] uiteindelijk meegekregen, maar hij beschikt nog niet over hun paspoorten. [paard 6] en [paard 7] zijn inmiddels verkocht. [paard 6] is verkocht voor € 35.000,- en [eiser] heeft hiervoor, zoals overeengekomen, € 17.500,- ontvangen. [paard 7] is verkocht voor € 65.000,-. [gedaagde] weigert echter de helft hiervan, te weten € 32.500,- aan [eiser] af te dragen. De paarden [paard 1] , [paard 2] , [paard 3] , [paard 4] en [paard 5] verblijven nog steeds bij [gedaagde] .
2.5.
De overeenkomst tussen partijen is een overeenkomst van opdracht zoals gedefinieerd in artikel 7:400 lid 1 BW. De overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde duur. Op grond van artikel 7:408 lid 1 BW kan [eiser] als opdrachtgever te allen tijde de overeenkomst van opdracht opzeggen. De Hoge Raad heeft bepaald dat een overeenkomst van opdracht van onbepaalde duur in beginsel opzegbaar is tenzij de eisen van redelijkheid en billijkheid iets anders bepalen (ECLI:NL:HR:2018:141). In deze zaak is er een zwaarwegende reden voor opzegging omdat het welzijn en de waarde van de paarden in het geding zijn. Bovendien is [gedaagde] meermalen de kans gegeven de afspraken alsnog na te komen, maar hij heeft dit nagelaten ondanks vele waarschuwingen.
2.6.
Voor zover de overeenkomst niet kan worden opgezegd, kan de overeenkomst worden ontbonden op grond van artikel 6:265 en 6:258 BW. [gedaagde] komt tekort in de nakoming van de overeenkomst, waardoor [eiser] de bevoegdheid heeft de overeenkomst te ontbinden. Nakoming is blijvend onmogelijk omdat er een achterstand in de training is ontstaan die niet kan worden hersteld.
Het is zeer waarschijnlijk dat de overeenkomst in de bodemprocedure zal worden ontbonden.
2.7.
Het spoedeisend belang is gelegen in het welzijn van de paarden die te weinig beweging krijgen en teveel op stal staan, Er dient snel gehandeld te worden om het welzijn van de paarden te kunnen waarborgen. Ook is het spoedeisend belang gelegen in de waardevermindering van de paarden.
2.8.
[gedaagde] voert verweer. Hij legt hieraan het volgende ten grondslag.
2.9.
Er is wel een schriftelijke overeenkomst ten aanzien van de paarden [paard 1] , [paard 2] . [paard 6] , [paard 7] en [paard 3] tot stand gekomen die door beide partijen is ondertekend Deze overeenkomst houdt onder meer in:
1. dat [gedaagde] de helft van de onverdeelde eigendom van de paarden koopt voor
€ 35.000,-;
2. dat de maandelijkse kosten van de paarden zullen worden gedeeld tussen [eiser] en [gedaagde] ;
3. dat het aandeel van [eiser] in de maandelijkse kosten zal worden verrekend met de € 35.000,- die [gedaagde] aan [eiser] moet betalen;
4. dat [eiser] pas de helft van de kosten zal moeten betalen als het bedrag van € 35.000,- op die manier is afgelost;
5. dat de paarden alleen zullen worden verkocht als zowel [eiser] als [gedaagde] hiermee instemmen en dat de verkoopopbrengst bij helfte zal worden gedeeld.
Deze overeenkomst geldt ook voor de paarden die er daarna zijn bijgekomen. De overeenkomst is uitgevoerd. [gedaagde] heeft maandelijks de kosten gefactureerd aan [eiser] en het gefactureerde verrekend met het bedrag van € 35.000,- dat hij voor de aankoop van de paarden moest betalen. Zodra er door verrekening volledig was betaald, moest [eiser] de helft van de kosten gaan betalen. Voor de trainingsuren die [gedaagde] heeft gemaakt, zijn geen kosten in rekening gebracht, wat op mede-eigendom wijst. [gedaagde] heeft geen exclusiviteit toegezegd.
2.10.
[gedaagde] is niet tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. [eiser] heeft nooit kenbaar gemaakt dat hij niet tevreden was over de trainingsvoortgang van de paarden. Het plannen van concoursen is steeds in overleg met [eiser] gegaan. [eiser] benadrukte steeds dat er rustig aan gedaan moest worden. Het klopt dat [eiser] balen voer heeft geleverd.
2.11.
[gedaagde] hoeft de paarden niet af te geven want hij is voor de helft de eigenaar van de paarden.
2.12.
[gedaagde] hoeft de paarden ook niet af te geven omdat hij zich beroept op een retentierecht ex 3:290 BW juncto 6:52 BW.
In voorwaardelijke reconventie
2.13.
[gedaagde] vordert voor het geval de conventionele vordering wordt toegewezen – kort samengevat – om [eiser] te veroordelen binnen 7 dagen na het vonnis maar uiterlijk voorafgaand aan de afgifte van de paarden een bedrag te betalen van primair
€ 150.983,95+pm en subsidiair zekerheid te stellen voor dit bedrag in de vorm van een onherroepelijke afroepgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank op de gebruikelijke garantievoorwaarden, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
2.14.
Het gevorderde bedrag bestaat uit alle kosten die [gedaagde] voor de paarden heeft gemaakt minus wat daarvan al betaald is, minus de helft van de niet afgedragen koopsom (die is verrekend), minus de kosten voor het voer die [eiser] afzonderlijk zou vergoeden.

3.De beoordeling

in conventie

3.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
3.2.
Het spoedeisend belang volgt voldoende uit de aard van de vordering. Als de paarden, zoals [eiser] stelt, niet goed worden verzorgd, heeft hij er belang bij dat deze zo spoedig mogelijk in zijn bezit terugkeren. Daarbij komt dat de paarden in waarde dalen naarmate er meer tijd verstrijkt en de paarden niet meer getraind worden.
3.3.
Wil de vordering van [eiser] echter toewijsbaar zijn dan dient wel voldoende aannemelijk te zijn dan hij – enig – eigenaar is van de paarden. Alleen dan kan hij, ervan uitgaande dat hij de overeenkomst van opdracht rechtsgeldig heeft opgezegd, de paarden terugvorderen.
3.4.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat sprake is van een overeenkomst van opdracht tussen hen, inhoudende dat [gedaagde] de paarden zou verzorgen en trainen. Ook zijn zij het erover eens te zijn overeengekomen dat bij verkoop van de paarden de verkoopopbrengst bij helfte tussen hen zou worden verdeeld. Zij zijn het echter niet eens over de vraag of [gedaagde] mede-eigendom van de paarden heeft gekregen. Volgens [eiser] is hij enig eigenaar gebleven en [gedaagde] heeft dit gemotiveerd betwist.
3.5.
[gedaagde] onderbouwt zijn stelling dat hij mede-eigenaar van de paarden is allereerst met een door beide partijen ondertekende overeenkomst overgelegd met de volgende inhoud:
Contract between
The owner- [eiser]
(…)
The buyer- [gedaagde] [bedrijfsnaam]
(…)
In the purchase of 5 horses:
[paard 1] (…)
[paard 2] (…)
[paard 6] (…)
[paard 7] (…)
[paard 3] (…)
Since [eiser] is the full and sole owner of these 5 horses and [gedaagde] wants to buy half of each horse
We hereby agree:
A. The price of sale of half of these 5 horses will be 35.000 euro.
B. The monthly cost for each horse will be divided between [eiser] and [gedaagde] .
C. The price of the 35.000 euro will be deducted by the monthly costs that are [eiser] ’s costs.
D. When the deduction is over [eiser] will be paying half of the costs.
E. Any sale of a horse will be by joint consent and the money will be divided equally.
F. Each decision about the horses will be decided together.
G. In case of any injury ( [gedaagde] ) [gedaagde] and [eiser] will find a solution that will suit them both.
The owner The buyer
was getekend was getekend
[eiser] [gedaagde]
3.6.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht hoe deze overeenkomst tot stand is gekomen. Hij heeft verklaard dat hij een conceptovereenkomst aan [eiser] heeft toegestuurd en dat beiden de overeenkomst een dag later bij hem in een ruimte in de stal hebben getekend. [eiser] heeft vervolgens het origineel van de getekende overeenkomst meegenomen en hij heeft een kopie/scan gehouden. [medewerker] was ten tijde van de ondertekening in de stal aanwezig. Weliswaar niet in dezelfde ruimte, maar zij was wel op de hoogte van het ondertekenen van een overeenkomst.
3.7.
[gedaagde] onderbouwt zijn stelling verder door aan te voeren dat partijen zich precies overeenkomstig de inhoud van die overeenkomst hebben gedragen. Zo heeft hij conform de overeenkomst aanvankelijk geen kosten voor de paarden bij [eiser] in rekening gebracht maar die kosten verrekend met zijn schuld van € 35.000,00 aan [eiser] , is hij pas vanaf het moment dat het bedrag van € 35.000,00 werd overschreden de (helft van de) kosten aan [eiser] gaan doorberekenen en heeft [eiser] de facturen hiervoor zonder protest behouden en betaald. De opbrengst van het paard [paard 6] van € 35.000,00 is bij helfte tussen partijen verdeeld. Hetzelfde geldt voor de opbrengst van het paard [paard 7] van € 65.000,00 met dien verstande dat [gedaagde] de verplichting om de helft aan [eiser] af te dragen heeft opgeschort. Dit alles geldt volgens [gedaagde] ook voor de paarden [paard 4] en [paard 5] voor wie geen overeenkomst op schrift is gesteld. [gedaagde] heeft deze stellingen onderbouwd met Whatsappberichten, de facturen die hij naar [eiser] stuurde en een schriftelijke verklaring van getuige [medewerker] in het geding gebracht.
3.8.
Ook onderbouwt [gedaagde] zijn standpunt dat hij mede-eigendom heeft verkregen nog door te stellen dat het voor hem geen haalbaar verdienmodel zou zijn om voor de kosten van het stallen en trainen van de paarden als vergoeding alleen de helft van de verkoopopbrengst te krijgen. Daarbij zou hij dan ook nog moeten wachten tot de paarden verkocht zouden worden.
3.9.
[eiser] heeft op dit alles gereageerd door te betwisten dat hij de door [gedaagde] overgelegde overeenkomst heeft getekend. Hij betwist dat het zijn handtekening is die op de overeenkomst staat. [eiser] heeft niet, tenminste niet gemotiveerd, betwist dat [gedaagde] de kosten voor de paarden pas in rekening is gaan brengen nadat de schuld van € 35.000,00 was verrekend en hij heeft ook niet betwist dat hij de daarna door [gedaagde] verzonden facturen zonder protest heeft betaald. Hij stelt echter deze facturen te hebben betaald omdat [gedaagde] in financiële moeilijkheden verkeerde.
3.10.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Om te kunnen vaststellen of [eiser] de door [gedaagde] in het geding gebracht overeenkomst al dan niet heeft ondertekend is (mogelijk) nadere bewijslevering nodig. Daarvoor leent een kortgedingprocedure zich niet. In zoverre is de overgelegde overeenkomst op zichzelf niet doorslaggevend voor de te nemen beslissing. De voorzieningenrechter vindt echter dat [gedaagde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat partijen ten aanzien van de in geding zijnde paarden exact hebben gehandeld als staat opgenomen in de overeenkomst. Bovendien zou een overeenkomst met een inhoud als door [eiser] gesteld tot een zeer onzeker en risicovol verdienmodel voor [gedaagde] leiden. Volgens van [eiser] zouden de paarden volledig zijn eigendom blijven en zou [gedaagde] alle kosten voor zijn rekening nemen. [gedaagde] zou als vergoeding voor zijn diensten en kosten, alleen voor de helft meedelen in de verkoopprijs. Dat zou betekenen dat [gedaagde] zijn diensten en alle kosten zou moeten voorschieten totdat er een paard zou worden verkocht, hoe lang dat ook zou duren. En als [eiser] de overeenkomst dan ook nog, zoals hij nu beoogt tussentijds – dus voordat de paarden zijn verkocht - zou kunnen opzeggen, zou dat betekenen dat [gedaagde] niets zou ontvangen als tegenprestatie voor zijn diensten en onkosten. De voorzieningenrechter acht niet aannemelijk dat [gedaagde] een overeenkomst met die inhoud zou sluiten of heeft gesloten. Tot slot strookt de door [eiser] gestelde overeenkomst niet met de handelwijze van [eiser] zelf namelijk dat hij op enig moment de facturen die [gedaagde] voor de paarden stuurde, is gaan betalen. Dat hij dat alleen heeft gedaan omdat [gedaagde] in de financiële problemen zou zitten, zoals hij stelt, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. Gezien dit alles vindt de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat [gedaagde] mede-eigenaar is van de paarden en niet voldoende aannemelijk dat [eiser] enig eigenaar is van de paarden.
3.11.
Dat betekent dat een vordering van [eiser] tot teruggave van de paarden in de bodemprocedure naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter wijst de gevorderde voorziening daarom af.
3.12.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal
1.755,00
in reconventie
3.13.
Omdat de voorzieningenrechter de vordering in conventie toewijst, hoeft de voorwaardelijke vordering in reconventie niet te worden beoordeeld en zal de voorzieningenrechter ter zake geen beslissing nemen.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.755,00,
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koster-van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2023. [1]

Voetnoten

1.type: AK/TN