ECLI:NL:RBLIM:2023:5150

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
C/03/319081 / KG ZA 23-225
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen in verband met verkoop en ontruiming van de voormalige echtelijke woning na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. V.C.C. Luijten, heeft vorderingen ingesteld tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.W.M. Hendriks, met betrekking tot de verkoop en ontruiming van de voormalige echtelijke woning. De partijen hebben in 2018 een scheidingsconvenant gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de woning en de verblijfsrechten van de gedaagde en de kinderen tot de jongste 18 jaar wordt. De eiser heeft gesteld dat de gedaagde niet heeft voldaan aan haar verplichtingen uit het convenant, met name met betrekking tot het overnemen van de woning. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde de woning moet ontruimen en dat de taxatie van de woning moet plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft de gedaagde veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis haar medewerking te verlenen aan de taxatie van de woning en heeft verdere voorwaarden gesteld aan de verkoop en overdracht van de woning. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/319081 / KG ZA 23-225
Vonnis in kort geding van 31 augustus 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. V.C.C. Luijten;
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.W.M. Hendriks.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de akte houdende producties met producties 1 t/m 5;
  • de door [gedaagde] in het geding gebrachte producties 1 en 2;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [gedaagde] ;
  • akte houdende eiswijziging van 27 juli 2023 van [eiser] ;
  • de akte uitlating van 14 augustus 2023 van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad. Deze is in 2014 geëindigd. In verband daarmee zijn partijen op 23 februari 2018 een ‘scheidingsconvenant’ (hierna: het convenant) overeengekomen.
2.2.
In het convenant zijn partijen, voor zover in het kader van de beoordeling van dit geschil van belang, het volgende overeengekomen:
‘(…)IN AANMERKING NEMEND:(…)4. De man is bereid de vrouw en de kinderen van partijen in de aan partijen gezamenlijk in eigendom toebehorende woning aan de [adres] te [woonplaats] te laten wonen totdat [minderjarige] 18 jaar is op [geboortedatum dochter] 2024, reden waarom met betrekking tot de woning een speciale regeling tussen partijen is getroffen.
5. Partijen zijn zich er van bewust dat deze regeling tot stand is gekomen in het belang van de kinderen en de huidige gezinssituatie waarin uitsluitend de vrouw met de kinderen in de gezamenlijke woning woont hetgeen daarbij ook uitgangspunt is geweest en zijn zich er tevens van bewust dat onder geen enkele voorwaarde inwoning van derden zonder schriftelijke instemming van de man mogelijk is. Verhuur van de woning aan de [adres] is gedurende deze periode niet toegestaan, niet voor het geheel maar ook niet voor een deel.
(…)
Artikel 2. De woning en daarmee verband houdende rechten en lasten(…)2.4 Partijen komen overeen dat de woning gemeenschappelijk eigendom zal blijven tot dochter [minderjarige] de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, derhalve tot [geboortedatum dochter] 2024.2.5 Partijen komen overeen dat de vrouw het recht krijgt om tot dochter [minderjarige] de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt in de woning te blijven wonen onder de uitdrukkelijk voorwaarde dat zij er uitsluitend met de kinderen van partijen woonachtig zal zijn. Dit recht vervalt indien de vrouw voornemens is te gaan samenwonen dan wel een derde in de woning laat wonen. Verhuur is ook niet toegestaan, niet voor het geheel maar ook niet voor een deel.
Alsdan zal de woning aan de man worden toegedeeld dan wel onverwijld worden verkocht.
De vrouw dient de woning dan te verlaten en ter beschikking te stellen van de man.
De vrouw zal voor dat geval aansprakelijk zijn voor alle door haar toedoen dan wel nalaten
ontstane schade. De vrouw mag wel een derde persoon tijdelijk in haar kapsalon laten werken of stage laten lopen, nu dit op geen enkele wijze verkoop of overname van de woning door de man of een derde in de weg zal staan.
2.6
De vrouw zal gedurende de periode dat zij de gemeenschappelijke woning bewoont de volledige hypotheeklasten en de gebruikerslasten tijdig voldoen onder vrijwaring van de man daarvan. De man betaalt 50% van de eigenaarslasten gemeentelijke belastingen en de vrouw de andere 50%. (…)
2.7
Uiterlijk op 21 september 2024 zal de in artikel 2.1 omschreven onroerende zaak volgens de marktwaarde op het moment van overdracht worden toegedeeld aan de vrouw (eerste recht van koop), dan wel indien dit niet mogelijk is aan de man onder de verplichting om de op de woning rustende hypothecaire geldlening voor haar dan wel zijn rekening te nemen en deze te voldoen als haar dan wel zijn eigen schuld met uitsluiting van de man/vrouw. De overwaarde van de woning bij overname door de vrouw of de man per 21 september 2024 wordt derhalve op grond van het voorgaande bepaald door de waarde per 21 september 2024 minus de hypotheek van € 225.000,--. De vrouw of man zal de helft van deze overwaarde aan de man of de vrouw uit dienen te betalen.
(…)
2.9
De vrouw dient tijdig, dat wil zeggen drie maanden vóór de achttiende verjaardag van [minderjarige] , derhalve uiterlijk 20 juni 2024 aan de man schriftelijk kenbaar te maken of zij voor toescheiding van de woning opteert.(…)’
2.3.
[eiser] heeft een bodemprocedure tegen [gedaagde] aanhangig gemaakt, waarin hij de inhoud van het convenant ter discussie heeft gesteld, met name waar het betreft de termijn gedurende welke geen verdeling van de woning kan worden gevorderd (de bepaling onder 2.4).
2.4.
De rechtbank heeft bij vonnis van 19 januari 2022 voor recht verklaard dat de door partijen in hun convenant van 23 februari 2018 opgenomen termijn met betrekking tot de onverdeeldheid van de woning nietig is, voor zover deze de datum van 22 februari 2023 overschrijdt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] heeft in de dagvaarding als volgt gesteld.
3.1.1. Toen [gedaagde] twee jaar na het sluiten van het convenant, anders dan zij eerder had aangegeven, nog steeds geen inkomen had gerealiseerd dat haar in staat zou stellen de woning geheel over te nemen, werd [eiser] genoodzaakt om de in rov. 2.3. genoemde bodemzaak aan te spannen, des te meer omdat hij sinds het sluiten van het convenant was geconfronteerd met de - voor hem onvoorziene en onbillijke - financiële gevolgen van de in het convenant gemaakte afspraken.
3.1.2
Nu de in het dictum van het vonnis van 19 januari 2022 genoemde termijn inmiddels is verstreken, kan ieder der partijen verdeling van de woning vorderen. Op grond van het convenant rust op [gedaagde] de verplichting om aan hem kenbaar te maken of zij de woning kan overnemen en indien dat niet mogelijk is, dient de woning door [eiser] te worden overgenomen of aan een derde te worden verkocht.
3.1.3. Gelet op de inhoud van de artikelen 2.7 en 2.9 van het convenant, gelezen in verband met de (eind)datum in het dictum van het vonnis van 19 januari 2022, had [gedaagde] uiterlijk drie maanden vóór die (eind)datum, dus uiterlijk op 22 november 2022, moeten aangeven of zij de woning zou overnemen en had deze overname uiterlijk op 22 februari 2023 moeten zijn gerealiseerd. [gedaagde] heeft [eiser] hieromtrent echter niets meegedeeld, ondanks het feit dat [eiser] haar meerdere keren kenbaar had gemaakt dat hij uit de onverdeeldheid wenste te geraken en de woning eventueel zelf wilde overnemen. [gedaagde] heeft zelfs voortdurend geweigerd om haar medewerking te verlenen.
3.1.4
[gedaagde] heeft daarbij tot op heden geen, althans onvoldoende inspanningen verricht om een inkomen te verwerven dat vanaf de datum van ondertekening van het convenant noodzakelijk werd geacht om een hypotheek te kunnen verkrijgen om daarmee de woning volledig te kunnen overnemen.
3.1.5. Omdat [gedaagde] uiterlijk 22 november 2022 kenbaar had moeten maken of zij de woning ging overnemen, maar dat niet heeft gedaan en ook nadien op geen enkele wijze heeft laten zien dat zij wil meewerken om uit de onverdeeldheid te geraken, dient [gedaagde] nu niet langer de mogelijkheid te worden geboden om de woning over te nemen of (verder) te bewonen.
3.1.6.
[eiser] ondervindt dagelijks de onbillijke gevolgen van de huidige situatie. Hij is nog steeds hoofdelijk aansprakelijk tegenover de Rabobank voor de gezamenlijke hypothecaire schuld van partijen, waardoor het hem onmogelijk is om een nieuwe woning te kopen en waardoor hij sinds 2014 noodgedwongen is blijven huren.
Verder is het hem onmogelijk om zijn eigen middelen, bestaande in het opgebouwde spaartegoed in een spaarpolis die is verpand aan de hypotheekhouder en uit de helft van de overwaarde in de woning, te gebruiken voor investeringen in onroerend goed of in een eigen onderneming. Deze middelen zijn immers nog steeds volledig geblokkeerd.
[eiser] dient voorts nog steeds extra maandelijkse lasten te dragen ter zake de premie overlijdensrisicoverzekering ten behoeve van de hypotheek, de premie voor de polis bij Nationale Nederlanden, welke verpand is aan de hypotheekbank, en de helft van het eigenaarsdeel van de gemeentelijke belastingen.
3.1.7
In tegenstelling tot [gedaagde] is [eiser] wél in staat om de woning over te nemen, maar hij is er nog niet van overtuigd dat hij dat wil. Daarom wenst hij in de gelegenheid te worden gesteld om voor een minimale termijn van acht weken, te rekenen vanaf het moment dat de woning door [gedaagde] leeg en ontruimd is verlaten en er reeds een taxatie van de woning heeft plaatsgevonden, het huis ongemoeid te kunnen bekijken en desgewenst voor financiering en verbouwing te laten taxeren.
3.2.
[eiser] heeft op grond van het voorgaande in de dagvaarding gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] veroordeelt om binnen vier weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] te ontruimen en schoon op te leveren, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft;
[gedaagde] veroordeelt om binnen twee weken na ommekomst van de onder vordering sub 1 vermelde termijn haar volledige medewerking te verlenen aan een taxatie van de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] door een door de voorzieningenrechter te benoemen taxateur, waarbij de kosten van de taxatie voor rekening van beide partijen komen, ieder de helft;
[gedaagde] veroordeelt om, voor het geval dat [eiser] aangeeft de woning over te willen nemen, binnen acht weken na ommekomst van de onder vordering sub 2 vermelde termijn haar volledige medewerking te verlenen aan de notariële overdracht van haar aandeel in de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] aan [eiser] tegen de getaxeerde waarde, onder de opschortende voorwaarde dat [gedaagde] zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, waarbij de notaris door [eiser] zal worden aangewezen en de over- of onderwaarde van de woning bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld;
[gedaagde] veroordeelt om, voor het geval dat [eiser] de woning niet kan of wil overnemen, haar volledige medewerking te verlenen aan de verkoop en overdracht van de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] aan een derde via [naam makelaar 1] , althans een door de voorzieningenrechter te benoemen makelaar, waarbij onder verkoop mede moet worden begrepen het meewerken aan bezichtigingen van de woning door potentiële kopers en het tekenen van het koopcontract, waarbij de vraagprijs zal worden bepaald op basis van de getaxeerde waarde en in overleg met de makelaar en de laatprijs in onderling overleg wordt bepaald en bij gebreke van overeenstemming hierover tussen partijen door de makelaar zal worden bepaald, althans onder door U E.A. te bepalen voorwaarden;
bepaalt dat, indien [gedaagde] de hiervoor onder vordering sub 2, 3 en 4 bedoelde medewerking niet verleent, het in deze te wijzen vonnis zo nodig in de plaats treedt van de noodzakelijke medewerking, toestemming, wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] ter zake:
- de taxatie van de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de
[adres] ;
- de notariële akte van levering van haar aandeel in de woning, staande en gelegen te
[woonplaats] aan de [adres] , aan [eiser] ;
  • de stukken die het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank en de beperking van het hypotheekrecht betreffen;
  • het volledige verkooptraject via de makelaar;
  • de notariële akte van levering van de woning, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] , aan koper(s);
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, met nakosten, te vermeerderen met rente.
3.3.
Na de mondelinge behandeling heeft [eiser] , naar aanleiding van het toen verhandelde, zijn eis gewijzigd. [eiser] vordert thans dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
[gedaagde] veroordeelt om binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, haar volledige medewerking te verlenen aan de taxatie van de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] , door een door de voorzieningenrechter te benoemen taxateur, waarbij de kosten van de taxatie voor rekening van beide partijen komen, ieder voor de helft, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, of dagdeel dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-;
[gedaagde] veroordeelt om binnen twee weken na ontvangst van het taxatierapport aan [eiser] aan te geven of zij de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] al dan niet kan en wil overnemen tegen de getaxeerde waarde en te bepalen dat indien [gedaagde] niets laat weten, dit beschouwd dient te worden als dat [gedaagde] de woning niet zal overnemen;
[gedaagde] veroordeelt om, in geval zij de woning kan en wil overnemen tegen de getaxeerde waarde, binnen een termijn van twee maanden na datum taxatierapport haar volledige medewerking te verlenen aan de notariële overdracht van (het aandeel van [eiser] in) de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] op naam van [gedaagde] , onder de opschortende voorwaarde dat [eiser] zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening;
[gedaagde] veroordeelt om, voor het geval dat zij de woning niet kan of wil overnemen tegen de getaxeerde waarde en [eiser] dat wel kan en wil, binnen een termijn van drie maanden na datum taxatierapport de woning te ontruimen en schoon op te leveren, alsmede haar volledige medewerking te verlenen aan de notariële overdracht van (het aandeel van [gedaagde] in) de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] op naam van [eiser] , onder de opschortende voorwaarde dat [gedaagde] zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening;
[gedaagde] veroordeelt om in geval dat geen van partijen de woning kan en wil overnemen tegen de getaxeerde waarde, binnen een termijn van twee maanden na datum taxatierapport, haar volledige medewerking te verlenen aan het verkooptraject en daarop volgende overdracht van de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] aan een derde via [naam makelaar 1] , althans een door de voorzieningenrechter te benoemen makelaar, waarbij onder verkoop mede moet worden begrepen het meewerken aan bezichtigingen van de woning door potentiële kopers en het tekenen van het koopcontract, waarbij de vraagprijs zal worden bepaald op basis van de getaxeerde waarde en in overleg met de makelaar en de laatprijs in onderling overleg wordt bepaald en bij gebreke van overeenstemming hierover tussen partijen door de makelaar zal worden bepaald, althans onder door de voorzieningenrechter te bepalen voorwaarden;
bepaalt dat, indien [gedaagde] de hiervoor onder vordering sub 1, 3, 4 en 5 bedoelde medewerking niet verleent, het in deze te wijzen vonnis zo nodig in de plaats treedt van de noodzakelijke medewerking, toestemming, wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] ter zake:
- de taxatie van de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] ;
- de notariële akte van levering van haar aandeel in de woning, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] , aan [eiser] ;
- de stukken die het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank en de beperking van het hypotheekrecht betreffen;
- het volledige verkooptraject via de makelaar;
- de notariële akte van levering van de woning, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] , aan koper(s);
subsidiair:
7) een zodanige beslissing neemt als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
zowel primair als subsidiair:
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, met nakosten, te vermeerderen met rente.
3.4.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de oorspronkelijke eis en, bij akte, tegen de gewijzigde eis.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de eiswijziging als zodanig. De voorzieningenrechter ziet geen reden om de eiswijzing, met het oog op de eisen van een goede procesorde, ambtshalve buiten beoordeling te laten. Daarom zal worden geoordeeld op de gewijzigde eis zoals weergeven in rov. 3.3.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de spoedeisendheid volgt uit de aard van de vordering, mede gelet op de daarop door [eiser] gegeven toelichting, die door [gedaagde] onvoldoende is weersproken.
4.2.
Waar het de inhoud van de zaak betreft, overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat [eiser] ’ eiswijzing voor een belangrijk deel neerkomt op een aanpassing van de volgorde waarin de diverse stappen die [eiser] bij de verdeling van de woning voor ogen staan (taxatie, verdeling van de woning, eventueel staken van de bewoning door [gedaagde] , eventuele verkoop en levering aan de derde) dienen plaats te vinden. Een deel van de toelichting op de oorspronkelijke eis (zie m.n. rov. 3.1.7.) is daardoor niet, althans minder relevant geworden.
Daarnaast heeft [eiser] gelet op de eiswijziging, kennelijk, zijn standpunt laten varen dat [gedaagde] haar
‘eerste recht van koop’conform artikel 2.7 van het convenant heeft verspeeld. Gelet op het thans onder 2) gevorderde krijgt [gedaagde] namelijk als eerste de mogelijkheid om aan te geven of zij de woning volledig op haar naam kan en wil krijgen. Pas daarna krijgt [eiser] , eventueel, deze mogelijkheid; zie de vordering onder 3). Dit betekent dat ook een ander deel van de toelichting op de oorspronkelijke eis (zie m.n. de rov. 3.1.3. tot en met 3.1.5.) niet, althans minder relevant is geworden.
4.3.
Partijen zijn het erover eens dat uit de beslissing in het vonnis van 19 januari 2022 voortvloeit dat [eiser] thans, in afwijking van het bepaalde in het convenant onder 2.4, de verdeling van de woning kan vorderen.
Partijen zijn het er verder over eens, nu de gewijzigde eis aldus luidt en [gedaagde] zich daartegen niet heeft verzet, dat de verdeling - in welke vorm dan ook - dient te geschieden op basis van de waarde van de woning conform de taxatie die op korte termijn zal plaatsvinden.
Eerder bleek al (zie rov. 4.2.) dat partijen het er inmiddels over eens zijn dat [gedaagde] , als zij dat wil en als dat kan uitgaande van de getaxeerde waarde, het recht heeft om de woning volledig op haar naam te krijgen. [eiser] zal dan genoegen moeten nemen met een geldbedrag. Verkoop en levering van de woning aan een derde zijn dan niet aan de orde.
4.4.
Een punt dat partijen verdeeld (hield en) houdt is de verhouding tussen de bepalingen onder 2.4 en 2.5 in het convenant, in relatie tot de beslissing in het vonnis van
19 januari 2022, in het geval niet [gedaagde] maar [eiser] de woning volledig op zijn naam zal krijgen. [eiser] is van mening dat [gedaagde] de woning dan binnen drie maanden na datum taxatierapport dient te ontruimen en heeft zijn nieuwe vordering onder 4) aldus
ingekleed.
[eiser] gaat er daarbij, kennelijk, van uit dat de beslissing in het vonnis van 19 januari 2022 niet alleen betekent dat [eiser] vanaf 23 februari 2023 de verdeling van de woning kan vorderen, maar dat deze verdeling ook kan betekenen dat [gedaagde] de bewoning van de woning ten gevolge van de verdeling eerder dan per [geboortedatum dochter] 2024 zal moeten
staken.
[gedaagde] is van mening dat de beslissing in het vonnis van 19 januari 2022 alleen betrekking heeft op de verdeling van de woning (de bepaling onder 2.4) en niet ook op de bewoning door [gedaagde] (de bepaling onder 2.5). Volgens [gedaagde] kan zij dus - hoe de verdeling ook verloopt - niet worden verplicht om de woning eerder dan per [geboortedatum dochter] 2024 te verlaten.
4.5.
De voorzieningenrechter zal [gedaagde] niet volgen in haar standpunt en overweegt daartoe als volgt.
De bepalingen onder 2.4 en 2.5 sluiten qua datum, maar ook inhoudelijk nauw op elkaar aan. Op dit geheel sluit ook aan dat onder 2.6 in het convenant wordt bepaald dat, kort gezegd, [gedaagde] zo lang zij in de
gemeenschappelijkewoning woont het overgrote deel van de aan de woning/bewoning verbonden lasten dient te dragen (zie rov. 2.2.).
Uitgaande van de opvatting van [gedaagde] bestaat de mogelijkheid dat de woning volledig eigendom is van [eiser] , terwijl [gedaagde] er nog verscheidene maanden lang als enige (met de kinderen van partijen) gebruik van zal maken.
De bepaling onder 2.6 geldt dan niet meer. Onduidelijk is wie de genoemde lasten dan zal voldoen. De oorspronkelijke samenhang in het geheel van rechten en plichten, die volgt uit de bepalingen onder 2.4 tot en met 2.6 in het convenant, is dan verloren gegaan. Deze uitkomst is niet verenigbaar met (de geest van) het convenant. [gedaagde] heeft niets gesteld dat de voorzieningenrechter tot een ander oordeel kan leiden.
4.6.
Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat de verdeling van de woning kan betekenen dat [gedaagde] de bewoning ervan eerder dan per [geboortedatum dochter] 2024 zal moeten staken. De voorzieningenrechter ziet geen reden om gebruik te maken van het bepaalde in artikel 3:178 lid 3 BW, ook niet om daarmee enkel de bewoning van de woning door [gedaagde] tot [geboortedatum dochter] 2024 mogelijk te maken.
Met het voorgaande is niet gezegd dat de voorzieningenrechter ook instemt met de termijn die [eiser] hanteert in zijn genoemde vordering onder 4); die kwestie komt hierna aan de orde (zie rov. 4.9.).
4.7.
De eerste stap in de verdeling conform de gewijzigde eis is de taxatie van de woning. De (nieuwe) vordering onder 1) heeft hierop betrekking.
[gedaagde] gaat akkoord met de taxatie als zodanig. Anders dan [gedaagde] lijkt te menen, heeft [eiser] geen taxatie door [naam makelaar 1] gevorderd. Deze wordt wel genoemd als verkoopmakelaar in de vordering onder 5). Tegen die benoeming heeft [gedaagde] geen bezwaar gemaakt. Om een onafhankelijke taxatie te bevorderen, zal de voorzieningenrechter bepalen dat de
taxatiedient te geschieden, zoals voorgestaan door [gedaagde] , door [naam makelaar 2] te [vestigingsplaats] .
Mocht deze de taxatie niet kunnen of willen uitvoeren, dan dient [gedaagde] binnen een week nadat zij hiervan op de hoogte is gesteld aan [eiser] de namen van drie andere mogelijke taxateurs (niet zijnde [naam makelaar 1] ) door te geven en is [eiser] gerechtigd om een van de door [gedaagde] genoemden de taxatie van de woning op te dragen.
Gelet op hetgeen de voorzieningenrechter heeft geoordeeld onder 4.5. is er geen reden om, zoals bepleit door [gedaagde] , de (opdracht tot) taxatie uit te stellen tot (ten minste) 20 juni 2024.
[eiser] vordert dat [gedaagde] haar medewerking aan de taxatie zal verlenen binnen twee weken na betekening van het vonnis. Omdat niet vast staat dat de taxatie binnen deze termijn zal kunnen geschieden, zal de voorzieningenrechter bepalen dat de medewerking moet worden verleend binnen twee weken na betekening van het vonnis en zoveel langer als nodig is om de taxateur zijn werkzaamheden te laten afronden.
Gelet op de omstandigheid dat, zoals hierna zal blijken, de vordering onder 6) volledig zal worden toegewezen, zal de voorzieningenrechter aan de veroordeling naar aanleiding van de vordering onder 1) geen dwangsomveroordeling verbinden.
Met inachtneming van het voorgaande zal de voorzieningenrechter de vordering onder 1) toewijzen.
De voorzieningenrechter zal verstaan dat de partij die als eerste de beschikking krijgt over het taxatierapport een exemplaar (of een afschrift) daarvan onmiddellijk ter beschikking dient te stellen aan de andere partij, dit met het oog op het belang dat in enkele uit te spreken veroordelingen toekomt aan de dagtekening van het taxatierapport als ingangsdatum van een termijn.
4.8.
De tweede stap in de verdeling conform de gewijzigde eis komt erop neer dat [gedaagde] desgewenst haar
‘eerste recht van koop’kan uitoefenen. De (nieuwe) vorderingen onder 2) en 3) hebben hierop betrekking.
[gedaagde] geeft aan niet akkoord te gaan met de vordering onder 2) en wil, waar het betreft de datum waarop zij zich uiterlijk moet uitspreken, vasthouden aan het bepaalde onder 2.9 in het convenant (uitlating uiterlijk op 20 juni 2024, zie rov. 2.2.).
De voorzieningenrechter verwerpt dit bezwaar onder verwijzing naar hetgeen werd overwogen en geoordeeld in rov. 4.5. Ook aan het bepaalde onder 2.9 kan [gedaagde] na het vonnis van 19 januari 2022 niet onverkort vasthouden.
Om dezelfde reden zal de voorzieningenrechter, anders dan door [gedaagde] wordt bepleit, ook in verband met de vordering onder 3) geen rekening houden met de (ingangs)datum 20 juni 2024.
Om dezelfde reden als in verband met de taxatie (zie rov. 4.7.), zal de rechtbank bepalen dat de te stellen termijn van twee maanden zo nodig wordt verlengd met de tijd die nodig is om de notaris zijn werkzaamheden te laten afronden.
Met inachtneming van het voorgaande zal de voorzieningenrechter de vorderingen onder 2) en 3) toewijzen.
4.9.
De (nieuwe) vordering onder 4) heeft betrekking op de derde stap in de verdeling van de woning, waarvan niet zeker is dat deze aan de orde zal komen.
[gedaagde] heeft bepleit om, ervan uitgaande dat dit wel het geval is, de termijn waarbinnen zij de woning moet verlaten te stellen op zes maanden na 20 juni 2024.
De voorzieningenrechter zal [gedaagde] hierin niet volgen. Dat is in de eerste plaats het geval om de hiervoor al enkele keren genoemde reden: [gedaagde] kan, gelet op de beslissing in het vonnis van 19 januari 2022, niet langer vasthouden aan deze (ingangs)datum (zie de
rov. 4.5., 4.7. en 4.8.).
Daar komt bij dat de termijnverlenging die [gedaagde] nu voorstaat nog verder gaat dan het in het convenant bepaalde. Uitgaande van de regeling in het convenant (onder 2.4 en 2.7, zie rov. 2.2.) had [gedaagde] , als [eiser] haar aandeel zou overnemen, de woning uiterlijk op
21 september 2024 moeten verlaten.
Verder is van belang dat [gedaagde] al geruime tijd weet dat de
kansbestaat dat zij (met de kinderen van partijen) de woning (met aangebouwde, door [gedaagde] gebruikte, kapsalon) op enig moment zal moeten verlaten. Daarvan uitgaande zal [gedaagde] zonder twijfel al voorbereidingen voor de - eventuele - verhuizing hebben getroffen; dat had althans van haar mogen worden verwacht.
De vordering onder 4) zal daarom ongewijzigd worden toegewezen.
4.10. De vierde stap in de verdeling is alleen aan de orde als [gedaagde] noch [eiser] het aandeel van ‘de ander’ kunnen of willen overnemen. In dat geval zal de woning moeten worden verkocht en geleverd aan een derde. Hierop ziet de (nieuwe) vordering onder 5).
De voorzieningenrechter ziet geen reden om, zoals door [gedaagde] bepleit, het moment vanaf wanneer zij moet meewerken aan de verkoop te stellen op drie in plaats van op twee maanden na datum taxatie, alleen al omdat dit verlangen niet van een toelichting is voorzien. De verwijzing naar de (ingangs)datum 24 juni 2024 laat de voorzieningenrechter verder buiten beschouwing om de eerder gegeven reden (zie de rov. 4.5., 4.7., 4.8. en 4.9.).
Mocht [naam makelaar 1] niet kunnen of willen optreden als verkoopmakelaar, dan dient [gedaagde] binnen een week nadat zij hiervan op de hoogte is gesteld aan [eiser] de namen van drie andere mogelijke makelaars door te geven en is [eiser] gerechtigd om een van de door [gedaagde] genoemden in te schakelen als verkoopmakelaar.
Om dezelfde reden als in verband met de taxatie (zie rov. 4.7.), zal de rechtbank bepalen dat de te stellen termijn van twee maanden zo nodig wordt verlengd met de tijd die nodig is om de makelaar in staat te stellen het verkoopproces af te ronden.
Voor het overige zal de vordering onder 5) ongewijzigd worden toegewezen.
4.11.
De vordering onder 6) is niet betwist en zal volledig worden toegewezen.
De subsidiair ingestelde vordering onder 7) is niet aan de orde.
4.12.
Omdat partijen gewezen levensgezellen zijn, zal de voorzieningenrechter de proceskosten op de voet van artikel 237 Rv compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis, en zoveel langer als nodig is om de taxateur zijn werkzaamheden te laten afronden, haar volledige medewerking te verlenen aan de taxatie van de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] , door [naam makelaar 2] te [vestigingsplaats] (dan wel een andere, conform het bepaalde in rov. 4.7. benoemde taxateur), waarbij de kosten van de taxatie voor rekening van beide partijen komen, ieder voor de helft;
5.2.
verstaat dat de partij die als eerste de beschikking krijgt over het taxatierapport een exemplaar (of een afschrift) daarvan per omgaande ter beschikking dient te stellen aan de andere partij;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na ontvangst van het taxatierapport aan [eiser] aan te geven of zij de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] al dan niet kan en wil overnemen tegen de getaxeerde waarde en bepaalt dat als [gedaagde] [eiser] niets laat weten, dit dient te worden beschouwd als een mededeling aan het adres van [eiser] dat [gedaagde] de woning niet zal overnemen;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om, in geval zij de woning kan en wil overnemen tegen de getaxeerde waarde, binnen een termijn van twee maanden na datum taxatierapport, en zoveel langer als nodig is om de notaris zijn werkzaamheden te laten afronden, haar volledige medewerking te verlenen aan de notariële overdracht van (het aandeel van [eiser] in) de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] op naam van [gedaagde] , onder de opschortende voorwaarde dat [eiser] zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om, voor het geval dat zij de woning niet kan of wil overnemen tegen de getaxeerde waarde en [eiser] dat wel kan en wil, binnen een termijn van drie maanden na datum taxatierapport de woning te ontruimen en schoon op te leveren, alsmede haar volledige medewerking te verlenen aan de notariële overdracht van (het aandeel van [gedaagde] in) de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] op naam van [eiser] , onder de opschortende voorwaarde dat [gedaagde] zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] om, in geval dat geen van partijen de woning kan en wil overnemen tegen de getaxeerde waarde, binnen een termijn van twee maanden na datum taxatierapport, en zoveel langer als nodig is om de verkoopmakelaar zijn werkzaamheden te laten afronden, haar volledige medewerking te verlenen aan het verkooptraject en daarop volgende overdracht van de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] aan een derde via [naam makelaar 1] (dan wel een andere, conform het bepaalde in rov. 4.10. benoemde makelaar), waarbij onder verkoop mede moet worden begrepen het meewerken aan bezichtigingen van de woning door potentiële kopers en het tekenen van het koopcontract, waarbij de vraagprijs zal worden bepaald op basis van de getaxeerde waarde en in overleg met de makelaar en de laatprijs in onderling overleg wordt bepaald en bij gebreke van overeenstemming hierover tussen partijen door de makelaar zal worden bepaald;
5.7.
bepaalt dat, indien [gedaagde] de hiervoor onder 5.1., 5.4., 5.5. en 5.6. bedoelde medewerking niet verleent, het in deze te wijzen vonnis zo nodig in de plaats treedt van de noodzakelijke medewerking, toestemming, wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] ter zake:
- de taxatie van de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] ;
- de notariële akte van levering van haar aandeel in de woning, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] , aan [eiser] ;
- de stukken die het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank en de beperking van het hypotheekrecht betreffen;
- het volledige verkooptraject via de makelaar;
- de notariële akte van levering van de woning, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] , aan koper(s);
5.8.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2023.