Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Het verloop van de procedure
- de dagvaarding;
- de akte houdende producties met producties 1 t/m 5;
- de door [gedaagde] in het geding gebrachte producties 1 en 2;
- de mondelinge behandeling;
- de pleitnota van [gedaagde] ;
- akte houdende eiswijziging van 27 juli 2023 van [eiser] ;
- de akte uitlating van 14 augustus 2023 van [gedaagde] .
2.De feiten
3.Het geschil
3.1.1. Toen [gedaagde] twee jaar na het sluiten van het convenant, anders dan zij eerder had aangegeven, nog steeds geen inkomen had gerealiseerd dat haar in staat zou stellen de woning geheel over te nemen, werd [eiser] genoodzaakt om de in rov. 2.3. genoemde bodemzaak aan te spannen, des te meer omdat hij sinds het sluiten van het convenant was geconfronteerd met de - voor hem onvoorziene en onbillijke - financiële gevolgen van de in het convenant gemaakte afspraken.
3.1.3. Gelet op de inhoud van de artikelen 2.7 en 2.9 van het convenant, gelezen in verband met de (eind)datum in het dictum van het vonnis van 19 januari 2022, had [gedaagde] uiterlijk drie maanden vóór die (eind)datum, dus uiterlijk op 22 november 2022, moeten aangeven of zij de woning zou overnemen en had deze overname uiterlijk op 22 februari 2023 moeten zijn gerealiseerd. [gedaagde] heeft [eiser] hieromtrent echter niets meegedeeld, ondanks het feit dat [eiser] haar meerdere keren kenbaar had gemaakt dat hij uit de onverdeeldheid wenste te geraken en de woning eventueel zelf wilde overnemen. [gedaagde] heeft zelfs voortdurend geweigerd om haar medewerking te verlenen.
3.1.5. Omdat [gedaagde] uiterlijk 22 november 2022 kenbaar had moeten maken of zij de woning ging overnemen, maar dat niet heeft gedaan en ook nadien op geen enkele wijze heeft laten zien dat zij wil meewerken om uit de onverdeeldheid te geraken, dient [gedaagde] nu niet langer de mogelijkheid te worden geboden om de woning over te nemen of (verder) te bewonen.
Verder is het hem onmogelijk om zijn eigen middelen, bestaande in het opgebouwde spaartegoed in een spaarpolis die is verpand aan de hypotheekhouder en uit de helft van de overwaarde in de woning, te gebruiken voor investeringen in onroerend goed of in een eigen onderneming. Deze middelen zijn immers nog steeds volledig geblokkeerd.
[eiser] dient voorts nog steeds extra maandelijkse lasten te dragen ter zake de premie overlijdensrisicoverzekering ten behoeve van de hypotheek, de premie voor de polis bij Nationale Nederlanden, welke verpand is aan de hypotheekbank, en de helft van het eigenaarsdeel van de gemeentelijke belastingen.
- de stukken die het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank en de beperking van het hypotheekrecht betreffen;
- het volledige verkooptraject via de makelaar;
- de notariële akte van levering van de woning, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] , aan koper(s);
- het volledige verkooptraject via de makelaar;
subsidiair:
7) een zodanige beslissing neemt als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
zowel primair als subsidiair:
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de eiswijziging als zodanig. De voorzieningenrechter ziet geen reden om de eiswijzing, met het oog op de eisen van een goede procesorde, ambtshalve buiten beoordeling te laten. Daarom zal worden geoordeeld op de gewijzigde eis zoals weergeven in rov. 3.3.
4.De beoordeling
Daarnaast heeft [eiser] gelet op de eiswijziging, kennelijk, zijn standpunt laten varen dat [gedaagde] haar
‘eerste recht van koop’conform artikel 2.7 van het convenant heeft verspeeld. Gelet op het thans onder 2) gevorderde krijgt [gedaagde] namelijk als eerste de mogelijkheid om aan te geven of zij de woning volledig op haar naam kan en wil krijgen. Pas daarna krijgt [eiser] , eventueel, deze mogelijkheid; zie de vordering onder 3). Dit betekent dat ook een ander deel van de toelichting op de oorspronkelijke eis (zie m.n. de rov. 3.1.3. tot en met 3.1.5.) niet, althans minder relevant is geworden.
Partijen zijn het er verder over eens, nu de gewijzigde eis aldus luidt en [gedaagde] zich daartegen niet heeft verzet, dat de verdeling - in welke vorm dan ook - dient te geschieden op basis van de waarde van de woning conform de taxatie die op korte termijn zal plaatsvinden.
Eerder bleek al (zie rov. 4.2.) dat partijen het er inmiddels over eens zijn dat [gedaagde] , als zij dat wil en als dat kan uitgaande van de getaxeerde waarde, het recht heeft om de woning volledig op haar naam te krijgen. [eiser] zal dan genoegen moeten nemen met een geldbedrag. Verkoop en levering van de woning aan een derde zijn dan niet aan de orde.
19 januari 2022, in het geval niet [gedaagde] maar [eiser] de woning volledig op zijn naam zal krijgen. [eiser] is van mening dat [gedaagde] de woning dan binnen drie maanden na datum taxatierapport dient te ontruimen en heeft zijn nieuwe vordering onder 4) aldus
ingekleed.
[eiser] gaat er daarbij, kennelijk, van uit dat de beslissing in het vonnis van 19 januari 2022 niet alleen betekent dat [eiser] vanaf 23 februari 2023 de verdeling van de woning kan vorderen, maar dat deze verdeling ook kan betekenen dat [gedaagde] de bewoning van de woning ten gevolge van de verdeling eerder dan per [geboortedatum dochter] 2024 zal moeten
staken.
[gedaagde] is van mening dat de beslissing in het vonnis van 19 januari 2022 alleen betrekking heeft op de verdeling van de woning (de bepaling onder 2.4) en niet ook op de bewoning door [gedaagde] (de bepaling onder 2.5). Volgens [gedaagde] kan zij dus - hoe de verdeling ook verloopt - niet worden verplicht om de woning eerder dan per [geboortedatum dochter] 2024 te verlaten.
De bepalingen onder 2.4 en 2.5 sluiten qua datum, maar ook inhoudelijk nauw op elkaar aan. Op dit geheel sluit ook aan dat onder 2.6 in het convenant wordt bepaald dat, kort gezegd, [gedaagde] zo lang zij in de
gemeenschappelijkewoning woont het overgrote deel van de aan de woning/bewoning verbonden lasten dient te dragen (zie rov. 2.2.).
Uitgaande van de opvatting van [gedaagde] bestaat de mogelijkheid dat de woning volledig eigendom is van [eiser] , terwijl [gedaagde] er nog verscheidene maanden lang als enige (met de kinderen van partijen) gebruik van zal maken.
De bepaling onder 2.6 geldt dan niet meer. Onduidelijk is wie de genoemde lasten dan zal voldoen. De oorspronkelijke samenhang in het geheel van rechten en plichten, die volgt uit de bepalingen onder 2.4 tot en met 2.6 in het convenant, is dan verloren gegaan. Deze uitkomst is niet verenigbaar met (de geest van) het convenant. [gedaagde] heeft niets gesteld dat de voorzieningenrechter tot een ander oordeel kan leiden.
Met het voorgaande is niet gezegd dat de voorzieningenrechter ook instemt met de termijn die [eiser] hanteert in zijn genoemde vordering onder 4); die kwestie komt hierna aan de orde (zie rov. 4.9.).
[gedaagde] gaat akkoord met de taxatie als zodanig. Anders dan [gedaagde] lijkt te menen, heeft [eiser] geen taxatie door [naam makelaar 1] gevorderd. Deze wordt wel genoemd als verkoopmakelaar in de vordering onder 5). Tegen die benoeming heeft [gedaagde] geen bezwaar gemaakt. Om een onafhankelijke taxatie te bevorderen, zal de voorzieningenrechter bepalen dat de
taxatiedient te geschieden, zoals voorgestaan door [gedaagde] , door [naam makelaar 2] te [vestigingsplaats] .
Mocht deze de taxatie niet kunnen of willen uitvoeren, dan dient [gedaagde] binnen een week nadat zij hiervan op de hoogte is gesteld aan [eiser] de namen van drie andere mogelijke taxateurs (niet zijnde [naam makelaar 1] ) door te geven en is [eiser] gerechtigd om een van de door [gedaagde] genoemden de taxatie van de woning op te dragen.
Gelet op hetgeen de voorzieningenrechter heeft geoordeeld onder 4.5. is er geen reden om, zoals bepleit door [gedaagde] , de (opdracht tot) taxatie uit te stellen tot (ten minste) 20 juni 2024.
Gelet op de omstandigheid dat, zoals hierna zal blijken, de vordering onder 6) volledig zal worden toegewezen, zal de voorzieningenrechter aan de veroordeling naar aanleiding van de vordering onder 1) geen dwangsomveroordeling verbinden.
Met inachtneming van het voorgaande zal de voorzieningenrechter de vordering onder 1) toewijzen.
De voorzieningenrechter zal verstaan dat de partij die als eerste de beschikking krijgt over het taxatierapport een exemplaar (of een afschrift) daarvan onmiddellijk ter beschikking dient te stellen aan de andere partij, dit met het oog op het belang dat in enkele uit te spreken veroordelingen toekomt aan de dagtekening van het taxatierapport als ingangsdatum van een termijn.
‘eerste recht van koop’kan uitoefenen. De (nieuwe) vorderingen onder 2) en 3) hebben hierop betrekking.
[gedaagde] geeft aan niet akkoord te gaan met de vordering onder 2) en wil, waar het betreft de datum waarop zij zich uiterlijk moet uitspreken, vasthouden aan het bepaalde onder 2.9 in het convenant (uitlating uiterlijk op 20 juni 2024, zie rov. 2.2.).
De voorzieningenrechter verwerpt dit bezwaar onder verwijzing naar hetgeen werd overwogen en geoordeeld in rov. 4.5. Ook aan het bepaalde onder 2.9 kan [gedaagde] na het vonnis van 19 januari 2022 niet onverkort vasthouden.
Om dezelfde reden zal de voorzieningenrechter, anders dan door [gedaagde] wordt bepleit, ook in verband met de vordering onder 3) geen rekening houden met de (ingangs)datum 20 juni 2024.
Om dezelfde reden als in verband met de taxatie (zie rov. 4.7.), zal de rechtbank bepalen dat de te stellen termijn van twee maanden zo nodig wordt verlengd met de tijd die nodig is om de notaris zijn werkzaamheden te laten afronden.
Met inachtneming van het voorgaande zal de voorzieningenrechter de vorderingen onder 2) en 3) toewijzen.
[gedaagde] heeft bepleit om, ervan uitgaande dat dit wel het geval is, de termijn waarbinnen zij de woning moet verlaten te stellen op zes maanden na 20 juni 2024.
De voorzieningenrechter zal [gedaagde] hierin niet volgen. Dat is in de eerste plaats het geval om de hiervoor al enkele keren genoemde reden: [gedaagde] kan, gelet op de beslissing in het vonnis van 19 januari 2022, niet langer vasthouden aan deze (ingangs)datum (zie de
rov. 4.5., 4.7. en 4.8.).
Daar komt bij dat de termijnverlenging die [gedaagde] nu voorstaat nog verder gaat dan het in het convenant bepaalde. Uitgaande van de regeling in het convenant (onder 2.4 en 2.7, zie rov. 2.2.) had [gedaagde] , als [eiser] haar aandeel zou overnemen, de woning uiterlijk op
21 september 2024 moeten verlaten.
Verder is van belang dat [gedaagde] al geruime tijd weet dat de
kansbestaat dat zij (met de kinderen van partijen) de woning (met aangebouwde, door [gedaagde] gebruikte, kapsalon) op enig moment zal moeten verlaten. Daarvan uitgaande zal [gedaagde] zonder twijfel al voorbereidingen voor de - eventuele - verhuizing hebben getroffen; dat had althans van haar mogen worden verwacht.
De vordering onder 4) zal daarom ongewijzigd worden toegewezen.
4.10. De vierde stap in de verdeling is alleen aan de orde als [gedaagde] noch [eiser] het aandeel van ‘de ander’ kunnen of willen overnemen. In dat geval zal de woning moeten worden verkocht en geleverd aan een derde. Hierop ziet de (nieuwe) vordering onder 5).
De voorzieningenrechter ziet geen reden om, zoals door [gedaagde] bepleit, het moment vanaf wanneer zij moet meewerken aan de verkoop te stellen op drie in plaats van op twee maanden na datum taxatie, alleen al omdat dit verlangen niet van een toelichting is voorzien. De verwijzing naar de (ingangs)datum 24 juni 2024 laat de voorzieningenrechter verder buiten beschouwing om de eerder gegeven reden (zie de rov. 4.5., 4.7., 4.8. en 4.9.).
Mocht [naam makelaar 1] niet kunnen of willen optreden als verkoopmakelaar, dan dient [gedaagde] binnen een week nadat zij hiervan op de hoogte is gesteld aan [eiser] de namen van drie andere mogelijke makelaars door te geven en is [eiser] gerechtigd om een van de door [gedaagde] genoemden in te schakelen als verkoopmakelaar.
Om dezelfde reden als in verband met de taxatie (zie rov. 4.7.), zal de rechtbank bepalen dat de te stellen termijn van twee maanden zo nodig wordt verlengd met de tijd die nodig is om de makelaar in staat te stellen het verkoopproces af te ronden.
Voor het overige zal de vordering onder 5) ongewijzigd worden toegewezen.
De subsidiair ingestelde vordering onder 7) is niet aan de orde.