Uitspraak
RECHTBANK Limburg
1.De procedure
- de nagezonden producties 13 t/m 20 van Lukoil,
- de producties 1 t/m 3 van [gedaagde] ,
- de mondelinge behandeling van 24 augustus 2023,
- de spreekaantekeningen van partijen.
2.De feiten
Vader verhuurde het benzinestation aan [naam bv] (hierna: Automobielbedrijf). Vader was in 2013 (mede-)aandeelhouder in en (mede)bestuurder van Automobielbedrijf. Hij deelde deze posities met zijn zoon [naam zoon] . De goederen van vader stonden in 2013 al enkele jaren onder bewind. Feitelijk werd Automobielbedrijf in 2013 geleid door [naam zoon] .
Bij beschikking van deze rechtbank is de heer J [naam vereffenaar] (hierna: de vereffenaar) benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap. De vereffenaar is met ingang van 3 maart 2020 en tot op heden in functie.
Sinds enig moment in 2019 betaalt Lukoil de door haar verschuldigde huur niet langer aan Automobielbedrijf, maar door deze over te boeken op een bankrekening van de ervan [naam erven] .
In november en/of december 2019 heeft [gedaagde] jegens Lukoil per e-mail de onderhuurovereenkomst opgezegd.
Lukoil heeft [naam zoon] , [gedaagde] en de vereffenaar gedagvaard en heeft gevorderd, samengevat en voor zover van belang: (1) de verklaring voor recht dat in september 2019, althans in januari 2020 een huurovereenkomst met betrekking tot het benzinestation tussen Lukoil en [naam zoon] en [gedaagde] tot stand is gekomen, en (2) een verbod aan het adres van de beide broers [naam erven] om het huurgenot van Lukoil van het benzinestation te belemmeren.
In deze zaak, met zaaknummer 9762073 / CV EXPL 22-1293, heeft de kantonrechter op 30 november 2022 vonnis gewezen (prod. 2 dv). De kantonrechter heeft alle vorderingen van Lukoil afgewezen en deze veroordeeld in de proceskosten. Tegen het vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
‘Het uitbaten zonder mijn toestemming is een onrechtmatige daad waar nu een einde aan komt. DUS 1-AUGUSTUS 2023 IS EINDE OEFENING VOOR JULLIE!!!’.
[gedaagde] heeft Lukoil op dezelfde dag per WhatsApp (prod. 5 dv) bericht dat het gehuurde per 1 augustus 2023
‘verboden terrein’zou zijn voor Lukoil.
[gedaagde] heeft op 1 augustus 2023 in het garagepand de stroomvoorziening voor het benzinestation uitgeschakeld. Het benzinestation kan daardoor niet meer worden gebruikt door Lukoil om benzine te leveren aan haar klanten. Daarnaast heeft [gedaagde] op of rond 1 augustus 2023 een sleutelkast met inhoud, bevestigd op of bij het garagepand, verwijderd. Door middel van de sleutel in de sleutelkast (met code) had Lukoil toegang tot het garagepand om zelfstandig plotseling optredende stroomstoringen te (laten) verhelpen.
‘Beste [naam zoon] ,Als ik jou was zou ik de stroom niet terug aanzetten!Doe je dit toch zijn alle gevolgen voor jou rekening.(…)Dus bedenk je goed voordat je de schakelaar omdraait!Waarom zou je zaken doen met ‘russen’ terwijl je 20.000 € méér huur kunt krijgen van een Nederlands bedrijf?(…)’.
2.12. [naam zoon] heeft bij brief van zijn advocaat van 1 augustus 2023 (prod. 10 dv) [gedaagde] gesommeerd om zijn onrechtmatige handelen jegens Lukoil per direct te staken en verder achterwege te laten.
3.Het geschil
4.De beoordeling
(mede-)eigenaar van het benzinestation, op 1 augustus jl. de stroomtoevoer vanuit het garagepand naar het benzinestation afsloot en de sleutelkast verwijderde.
(b) in juli 2019 is weliswaar een addendum opgesteld om de contractsovername door de broers [naam erven] te bewerkstellingen, maar dat addendum is niet meegetekend door [gedaagde] en heeft ook verder geen rechtsgevolgen gehad; in en vlak na december 2019 hebben nog onderhandelingen door de naastbetrokkenen plaatsgevonden over een allonge met dezelfde strekking, maar ook dat stuk is niet ondertekend door [gedaagde] ;
(c) de gebeurtenissen zoals vermeld onder (b) hebben geen afbreuk gedaan aan het (voort)bestaan van de huurovereenkomst tussen Lukoil en Automobielbedrijf;
(d) datzelfde geldt voor:
(d1) de beëindiging, in de loop van 2019, van de huurovereenkomst ter zake het benzinestation tussen Automobielbedrijf en de nalatenschap (waarbij van belang is dat deze beëindiging tot op de vonnisdatum geen invloed heeft gehad op het huurgenot van Lukoil);
(d2) de in september 2019 doorgevoerde turbo-liquidatie van Automobielbedrijf (die volgens de kantonrechter ten onrechte is geschied, gelet op het (voort)bestaan van de huurovereenkomst met Lukoil, en die daarom ongedaan zou moeten worden gemaakt door middel van de heropening van de liquidatie),
(d3) de opzegging van de huurovereenkomst met Lukoil in december 2019 door [gedaagde] (die daartoe niet bevoegd was), en
(d4) de omstandigheid dat de door Lukoil verschuldigde huur, ingevolge een afspraak met [naam zoon] , niet langer rechtstreeks aan Automobielbedrijf wordt betaald, maar wordt gestort op een bankrekening van de erven [naam erven] ;
(e) na en als gevolg van de verduidelijking van de bestaande huurrelatie in het vonnis van de kantonrechter heeft Lukoil geen belang bij toewijzing van haar verbods- en gebodsvorderingen.
Gelet op het vonnis van de kantonrechter staat verder vast dat Lukoil [gedaagde] (en waarschijnlijk ook [naam zoon] ) niet kan aanspreken tot het verschaffen van dit huurgenot, althans niet als contractuele wederpartijen op grond van het gebeurde in 2019/2020 zoals vermeld in rov. 4.3. onder (b).
Ook dit alles kan Lukoil niet baten, ervan uitgaande dat Automobielbedrijf haar het gehuurde niet langer ter beschikking kan stellen en [gedaagde] en [naam zoon] daartoe, vooralsnog, niet verplicht zijn. De voorzieningenrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling niet kunnen vaststellen dat Lukoil dit probleem voldoende onderkent.
Vast staat dat [gedaagde] mede-eigenaar is van het benzinestation. Gesteld noch gebleken is dat ter zake van het
beheervan het benzinestation - dat hier aan de orde is - sprake is van een beheersregeling (artikel 3:168 BW). Dat betekent dat [gedaagde] in uitgangspunt alleen tezamen met de andere mede-eigenaar [naam zoon] kan optreden (artikel 3:170 leden 2 en 3 BW). Belangrijker nog is dat tot op heden de vereffenaar in functie is, die in de plaats van de erven het beheer voert over de nalatenschap (artikel 4:211 lid 1 BW).
Wellicht wil [gedaagde] zich beroepen op artikel 3:170 lid 1 BW en stellen dat hij op grond daarvan tóch bevoegd is om (alleen) op te treden. Deze, mogelijke, uitzondering ziet echter alleen op
‘gewoon onderhoud’en het
‘behoud’van het gemeenschappelijk goed en op
‘handelingen die geen uitstel kunnen lijden’. [gedaagde] heeft niet deugdelijk onderbouwd dat hiervan sprake is in verband met het gebruik dat Lukoil tot voor kort maakte van het benzinestation. Ook in zijn ogen is sprake van een zakelijk geschil, dat geen verband houdt met de staat van het benzinestation, maar dat enkel verband houdt de door hem als mede-eigenaar wenselijk geachte huurprijs (zie rov. 2.11.).
[gedaagde] heeft gesteld dat hij niet het beheer voert over deze bankrekening, maar dat de vereffenaar daarvoor verantwoordelijk is. Dat moge zo zijn, maar [gedaagde] heeft ook gesteld dat mag worden verwacht dat de vereffenaar zijn taak binnenkort zal beëindigen en dat dan zal blijken dat de omvang van de activa in de nalatenschap de omvang van de schulden daarin verre overtreft. Of dat zo is, staat niet vast (zie de eerste beperking genoemd in rov. 4.5.). Niettemin uitgaande van de eigen stellingen van [gedaagde] , mag ervan uit worden gegaan dat de vereffening van de nalatenschap op niet al te lange termijn zal worden beëindigd met als resultaat een aanzienlijke, tussen de erven [naam erven] te verdelen, nalatenschap. Daarvan uitgaande zullen ook de door Lukoil in de afgelopen jaren betaalde huurpenningen rechtstreeks in het vermogen van [gedaagde] (en [naam zoon] ) vloeien.
[naam zoon] is op dit moment niet in staat om zijn, kennelijke, standpunt dat de huurrelatie met Lukoil moet worden voortgezet ten opzichte van [gedaagde] door te zetten. De vereffening is nog niet afgerond en als dat wel het geval is, zullen de erven van vader de nalatenschap nog moeten verdelen. Anderzijds kan op dit moment niet worden uitgesloten dat het benzinestation in het kader van die verdeling zal worden toegescheiden aan [naam zoon] . In dat geval staat niets een vernieuwing van de huurrelatie met Lukoil in de weg.
De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat [gedaagde] de veroordeling zal naleven en de stroomtoevoer tijdig zal herstellen en verder ongestoord zal laten, en dat dit zal betekenen: (a) dat Lukoil het benzinestation opnieuw zal kunnen gebruiken op de wijze als aanvankelijk overeengekomen met Automobielbedrijf, waarbij (b) Lukoil anderzijds zal doorgaan met de huurbetalingen op de inmiddels gebruikelijke wijze, namelijk op de eerder genoemde ervenrekening.
De voorzieningenrechter overweegt voor alle duidelijkheid dat het onder 5.1. uit te spreken verbod aan het adres van [gedaagde] , om af te zien van gedragingen waarmee het huurgenot van Lukoil van het benzinestation wordt belemmerd, en de daaraan te koppelen dwangsomveroordeling onder 5.2. ook zien op de hiervoor beschreven oplossing voor plotselinge stroomstoringen. [gedaagde] dient hierin aanleiding te zien, niet alleen om de stroomtoevoer tijdig te herstellen en daarna in stand te laten, maar ook om de hiervoor beschreven oplossing via een sleutelkast met code en sleutel tijdig te herstellen en daarna in stand te laten.
Het staat [gedaagde] vrij om met Lukoil te overleggen over een andere, passende, oplossing voor plotselinge stroomstoringen (zoals het afgeven van een sleutel, onder het maken van afspraken over het gebruik ervan). Tot deze afspraken zijn gemaakt, gelden ter zake de in dit vonnis onder 5.1. en 5.2. te treffen voorzieningen.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter de - erg ruim en onbepaald geformuleerde - vordering onder (2) (zie rov. 3.1.) afwijzen.
Lukoil is in de onderhavige procedure in kort geding opgekomen tegen de feitelijke aantasting van haar huurgenot door [gedaagde] . Dat kan worden begrepen. Anderzijds dient Lukoil ook te begrijpen dat haar huurgenot van het benzinestation op dit moment een wankele basis heeft en dat zij dat huurgenot op wat langere termijn alleen kan veiligstellen als zij daaromtrent voor de bevoegde rechter een bodemprocedure voert, met een geëigende vordering, en als zij van haar kant alle andere (mogelijk) relevante (rechts)personen in die procedure betrekt, aan haar zijde dan wel als gedaagden.
Gelet op dit een en ander zal de voorzieningenrechter de uit te spreken voorziening beperken in tijd en het voortduren ervan aan voorwaarden verbinden, een en ander conform de beslissing in het dictum.
5.De beslissing
€ 1.500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij na betekening van dit vonnis niet aan de in rov. 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 150.000,- is bereikt;
25 augustus 2023 en aangevuld op 31 augustus 2023.