ECLI:NL:RBLIM:2023:5146

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
C/03/321397 KG ZA 23-304
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over benzinestation tussen erfgenamen na overlijden eigenaar

In deze zaak gaat het om een kort geding tussen Lukoil Netherlands B.V. en een van de erfgenamen van de overleden eigenaar van een benzinestation. De eigenaar had het benzinestation verhuurd aan zijn werkmaatschappij, die het op haar beurt onderverhuurde aan Lukoil. Na het overlijden van de eigenaar ontstond er een conflict tussen de twee erfgenamen, waarbij de ene broer, die aandeelhouder en bestuurder was van de werkmaatschappij, de huur opzegde en de stroom naar het benzinestation afsluit. Lukoil vorderde in kort geding een verbod op deze handelingen, omdat deze de huurrelatie en het huurgenot aantastten. De voorzieningenrechter oordeelde dat het optreden van de broer de erfrechtelijke situatie miskent en dat hij niet bevoegd was om zelfstandig te handelen. De voorzieningenrechter verbood de broer om het huurgenot van Lukoil te belemmeren, maar beperkte de voorziening in tijd en stelde voorwaarden aan het voortduren ervan. De zaak illustreert de complexiteit van huurrelaties en erfrechtelijke kwesties, vooral in situaties van mede-eigendom en de rol van een vereffenaar. De voorzieningenrechter benadrukte dat partijen de juridische weg moeten volgen om hun rechten te handhaven.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/321397 / KG ZA 23-304
Uitwerking van het verkort vonnis in kort geding van 25 augustus 2023,gegeven op 31 augustus 2023
in de zaak van
LUKOIL NETHERLANDS B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Maastricht,
eisende partij,
hierna te noemen: Lukoil,
advocaat: mr. J.L. ten Hove,
tegen
[gedaagde],
wondende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.J.L.J. Pfeil.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure in kort geding blijkt uit:
- de dagvaarding met de producties 1 t/m 12,
- de nagezonden producties 13 t/m 20 van Lukoil,
- de producties 1 t/m 3 van [gedaagde] ,
- de mondelinge behandeling van 24 augustus 2023,
- de spreekaantekeningen van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. Vanwege de spoedeisendheid van deze zaak heeft de voorzieningenrechter een verkort vonnis gewezen, dat, behalve de personalia van partijen en het procesverloop tot op 24 augustus 2023, alleen de beslissing bevatte. De uitwerking van het verkort vonnis volgt per heden.

2.De feiten

2.1.
De heer [naam vader] (de vader van [gedaagde] , hierna: vader) was tot zijn overlijden op [overlijdensdatum] 2016 eigenaar van het benzinestation aan de [adres 1] te [vestigingsplaats] (hierna: het benzinestation).
Vader verhuurde het benzinestation aan [naam bv] (hierna: Automobielbedrijf). Vader was in 2013 (mede-)aandeelhouder in en (mede)bestuurder van Automobielbedrijf. Hij deelde deze posities met zijn zoon [naam zoon] . De goederen van vader stonden in 2013 al enkele jaren onder bewind. Feitelijk werd Automobielbedrijf in 2013 geleid door [naam zoon] .
2.2.
Automobielbedrijf heeft met ingang van 1 november 2013 het benzinestation verhuurd aan Verolma Maastricht Beheer B.V. (prod. 1 dv, deze huurovereenkomst hierna te noemen: de onderhuurovereenkomst). Verolma Maastricht Beheer B.V. is de oude handelsnaam van Lukoil.
2.3.
In de onderhuurovereenkomst wordt onder andere bepaald:
‘(…)1.2
Het gehuurde zal uitsluitend worden gebruikt als LUKOIL Express tankstation, met name een verkooppunt voor motorbrandstoffen en oliën en aanverwante artikelen, alles in de ruimste zin van het woord;
Partijen komen uitdrukkelijk overeen dat het tankstation als onbemand tankstation zal worden uitgebaat (...).(…)2.1
Deze overeenkomst wordt aangegaan voor de duur van 10 jaar ingaande op 1 november 2013, derhalve eindigend op 31 oktober 2023.
Indien deze overeenkomst niet tegen het einde van de in lid 1 genoemde termijn door huurder wordt opgezegd met inachtneming van een termijn van 3 maanden, wordt deze overeenkomst onder dezelfde voorwaarden en condities verlengd met een periode van 5 jaar, derhalve tot en met 31 oktober 2028.
Indien deze overeenkomst vervolgens niet tegen het einde van de hiervoor genoemde
verlengingstermijn door huurder wordt opgezegd met inachtneming van een termijn van 3
maanden, wordt deze overeenkomst onder dezelfde voorwaarden en condities nogmaals
verlengd met een periode van 5 jaar, derhalve tot en met 31 oktober 2033.(…)’
2.4.
[gedaagde] en zijn broer [naam zoon] zijn de enige erfgenamen van vader. [naam zoon] heeft de nalatenschap van vader (hierna: de nalatenschap) beneficiair aanvaard. [gedaagde] heeft zich niet uitgelaten over zijn positie ten opzichte van de nalatenschap. Ingevolge het bepaalde in artikel 4:192 lid 4 BW geldt dat (ook) [gedaagde] de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard.
Bij beschikking van deze rechtbank is de heer J [naam vereffenaar] (hierna: de vereffenaar) benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap. De vereffenaar is met ingang van 3 maart 2020 en tot op heden in functie.
2.5.
[naam zoon] , die op dat moment al enkele jaren 100% aandeelhouder in en enig bestuurder van Automobielbedrijf was, heeft in 2019 besloten tot ontbinding van Automobielbedrijf langs de weg van het bepaalde in artikel 2:19 lid 4 BW (de zgn. turbo-liquidatie). Dit besluit is geëffectueerd op 25 september 2019.
Rondom het moment van de turbo-liquidatie heeft [naam zoon] namens Automobielbedrijf de huurovereenkomst ter zake het benzinestation met vader (inmiddels: de nalatenschap) opgezegd, althans beëindigd.
Sinds enig moment in 2019 betaalt Lukoil de door haar verschuldigde huur niet langer aan Automobielbedrijf, maar door deze over te boeken op een bankrekening van de ervan [naam erven] .
In november en/of december 2019 heeft [gedaagde] jegens Lukoil per e-mail de onderhuurovereenkomst opgezegd.
2.6.
Lukoil is ter zake haar aanspraak op huurgenot van het benzinestation en de positie dienaangaande van [naam zoon] en [gedaagde] (en van de nalatenschap) een rechtszaak ten overstaan van de kantonrechter in deze rechtbank begonnen.
Lukoil heeft [naam zoon] , [gedaagde] en de vereffenaar gedagvaard en heeft gevorderd, samengevat en voor zover van belang: (1) de verklaring voor recht dat in september 2019, althans in januari 2020 een huurovereenkomst met betrekking tot het benzinestation tussen Lukoil en [naam zoon] en [gedaagde] tot stand is gekomen, en (2) een verbod aan het adres van de beide broers [naam erven] om het huurgenot van Lukoil van het benzinestation te belemmeren.
In deze zaak, met zaaknummer 9762073 / CV EXPL 22-1293, heeft de kantonrechter op 30 november 2022 vonnis gewezen (prod. 2 dv). De kantonrechter heeft alle vorderingen van Lukoil afgewezen en deze veroordeeld in de proceskosten. Tegen het vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.7.
Op 25 juni 2023 heeft [gedaagde] Lukoil per e-mail (prod. 3 dv) aangezegd dat Lukoil per 1 augustus 2023 de locatie [het benzinestation, voorzieningenechter] diende te verlaten en dat hij Lukoil zo nodig persoonlijk zou verwijderen indien zij de locatie dan niet zou hebben verlaten. [gedaagde] heeft Lukoil daarbij meegedeeld:
‘Het uitbaten zonder mijn toestemming is een onrechtmatige daad waar nu een einde aan komt. DUS 1-AUGUSTUS 2023 IS EINDE OEFENING VOOR JULLIE!!!’.
2.8.
Lukoil heeft bij bief van 26 juni 2023 (prod. 4 dv) [gedaagde] onder andere meegedeeld, samengevat: (a) dat de kantonrechter uitdrukkelijk heeft bepaald dat de onderhuurovereenkomst nog van kracht is, (b) dat [gedaagde] niet bevoegd was om de onderhuurovereenkomst op te zeggen, (c) dat [gedaagde] volstrekt eenzijdig handelt, omdat [naam zoon] zijn stellingname niet deelt en niet tot beëindiging van de onderhuurovereenkomst wil overgaan, (d) dat de onderhuurovereenkomst in stand blijft tot en met 31 oktober 2023 en dat die overeenkomst bij gebreke van een opzegging door Lukoil op dezelfde voorwaarden wordt verlengd tot en met 31 oktober 2028, en (e) dat [gedaagde] niet in de positie is om een ontruiming van het benzinestation aan te zeggen. Lukoil heeft [gedaagde] gesommeerd om de onderhuurovereenkomst te gehengen en te gedogen en het huurgenot van Lukoil niet te belemmeren.
2.9.
De advocaat van [gedaagde] heeft Lukoil op 6 juli 2023 telefonisch bericht dat zijn cliënt de sommatie van 26 juni 2023 niet zou opvolgen.
[gedaagde] heeft Lukoil op dezelfde dag per WhatsApp (prod. 5 dv) bericht dat het gehuurde per 1 augustus 2023
‘verboden terrein’zou zijn voor Lukoil.
2.10.
De hoofdschakelaar van de stroomvoorziening voor het benzinestation bevindt zich in het naastgelegen bedrijfsgebouw aan de [adres 2] (het oude, inmiddels niet meer in gebruik zijnde garagepand, hierna: het garagepand). Het garagepand maakt geen deel uit van het door Lukoil van Automobielbedrijf gehuurde. [gedaagde] en [naam zoon] hebben toegang tot het garagepand.
[gedaagde] heeft op 1 augustus 2023 in het garagepand de stroomvoorziening voor het benzinestation uitgeschakeld. Het benzinestation kan daardoor niet meer worden gebruikt door Lukoil om benzine te leveren aan haar klanten. Daarnaast heeft [gedaagde] op of rond 1 augustus 2023 een sleutelkast met inhoud, bevestigd op of bij het garagepand, verwijderd. Door middel van de sleutel in de sleutelkast (met code) had Lukoil toegang tot het garagepand om zelfstandig plotseling optredende stroomstoringen te (laten) verhelpen.
2.11.
Op de meterkast in het garagepand, waarin zich de stroomschakelaars bevinden, heeft [gedaagde] op of rond 1 augustus 2023 een handgeschreven brief ten behoeve van [naam zoon] bevestigd die, voor zover van belang, als volgt luidt:
‘Beste [naam zoon] ,Als ik jou was zou ik de stroom niet terug aanzetten!Doe je dit toch zijn alle gevolgen voor jou rekening.(…)Dus bedenk je goed voordat je de schakelaar omdraait!Waarom zou je zaken doen met ‘russen’ terwijl je 20.000 € méér huur kunt krijgen van een Nederlands bedrijf?(…)’.
2.12. [naam zoon] heeft bij brief van zijn advocaat van 1 augustus 2023 (prod. 10 dv) [gedaagde] gesommeerd om zijn onrechtmatige handelen jegens Lukoil per direct te staken en verder achterwege te laten.
2.13.
Op 8 augustus 2023 heeft Lukoil [gedaagde] per e-mail (prod. 11 dv) opnieuw gesommeerd om zijn onrechtmatige handelen te staken en gestaakt te houden en hem aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade.
2.14.
[gedaagde] is tot op heden niet bereid gebleken om de stroomtoevoer vanuit het garagepand naar het benzinestation te herstellen en om de sleutelkast/noodvoorziening voor stroomstoringen te herstellen.

3.Het geschil

3.1.
Lukoil vordert, samengevat en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(1) om [gedaagde] met onmiddellijke ingang te verbieden om het huurgenot van Lukoil van het benzinestation te belemmeren, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom,
(2) om [gedaagde] te gebieden om Lukoil onmiddellijk toegang te geven tot de elektriciteitskast in het garagepand, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom,
met veroordeling van [gedaagde] in de volledige proceskosten.
3.2.
Lukoil legt aan de vordering ten grondslag, samengevat, dat [gedaagde] , door de stroomtoevoer naar het benzinestation af te sluiten en de sleutelkast te verwijderen, jegens haar onrechtmatig handelt en dat Lukoil daardoor sinds 1 augustus 2023 dagelijks een marge van gemiddeld € 500,00 op aan derden te verkopen benzine en andere brandstoffen misloopt.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang is gegeven gelet op de aard van de zaak. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat Lukoil onnodig heeft getalmd alvorens het onderhavige kort geding aanhangig te maken.
4.2.
De onderhavige zaak heeft, kort gezegd, betrekking op het huurgenot van het benzinestation dat Lukoil op dit moment en in de toekomst (al dan niet) kan ontlenen aan de door haar in 2013 met Automobielbedrijf gesloten onderhuurovereenkomst. Vast staat dat de eigendom van het benzinestation nimmer heeft toebehoord aan Automobielbedrijf: zij huurde het benzinestation van vader en nadien van de nalatenschap.
Volgens Lukoil vormt de onderhuurovereenkomst een afdoende basis voor het door haar geclaimde huurgenot van het benzinestation, nu en in de toekomst, en dient [gedaagde] daarom als ‘derde’ iedere feitelijke aantasting van dat huurgenot achterwege te laten.
Volgens [gedaagde] kan Lukoil het door haar geclaimde huurgenot niet, althans niet langer ontlenen aan de onderhuurovereenkomst, dient zij het gehuurde daarom te ontruimen en stond hij in zijn recht toen hij, als (mede-)erfgenaam van zijn vader en daarmee
(mede-)eigenaar van het benzinestation, op 1 augustus jl. de stroomtoevoer vanuit het garagepand naar het benzinestation afsloot en de sleutelkast verwijderde.
4.3.
Beide partijen beroepen zich ter ondersteuning van hun standpunten op het (in rov. 2.6. genoemde) vonnis van de kantonrechter in deze rechtbank. In dit vonnis, dat inmiddels kracht van gewijsde heeft gekregen, heeft de kantonrechter, samengevat en voor zover van belang, als volgt geoordeeld:
(a) ter zake het benzinestation is in 2019 noch nadien een huurovereenkomst tot stand gekomen op grond waarvan [gedaagde] en [naam zoon] , als opvolgers van Automobielbedrijf, het benzinestation verhuren aan Lukoil;
(b) in juli 2019 is weliswaar een addendum opgesteld om de contractsovername door de broers [naam erven] te bewerkstellingen, maar dat addendum is niet meegetekend door [gedaagde] en heeft ook verder geen rechtsgevolgen gehad; in en vlak na december 2019 hebben nog onderhandelingen door de naastbetrokkenen plaatsgevonden over een allonge met dezelfde strekking, maar ook dat stuk is niet ondertekend door [gedaagde] ;
(c) de gebeurtenissen zoals vermeld onder (b) hebben geen afbreuk gedaan aan het (voort)bestaan van de huurovereenkomst tussen Lukoil en Automobielbedrijf;
(d) datzelfde geldt voor:
(d1) de beëindiging, in de loop van 2019, van de huurovereenkomst ter zake het benzinestation tussen Automobielbedrijf en de nalatenschap (waarbij van belang is dat deze beëindiging tot op de vonnisdatum geen invloed heeft gehad op het huurgenot van Lukoil);
(d2) de in september 2019 doorgevoerde turbo-liquidatie van Automobielbedrijf (die volgens de kantonrechter ten onrechte is geschied, gelet op het (voort)bestaan van de huurovereenkomst met Lukoil, en die daarom ongedaan zou moeten worden gemaakt door middel van de heropening van de liquidatie),
(d3) de opzegging van de huurovereenkomst met Lukoil in december 2019 door [gedaagde] (die daartoe niet bevoegd was), en
(d4) de omstandigheid dat de door Lukoil verschuldigde huur, ingevolge een afspraak met [naam zoon] , niet langer rechtstreeks aan Automobielbedrijf wordt betaald, maar wordt gestort op een bankrekening van de erven [naam erven] ;
(e) na en als gevolg van de verduidelijking van de bestaande huurrelatie in het vonnis van de kantonrechter heeft Lukoil geen belang bij toewijzing van haar verbods- en gebodsvorderingen.
4.4.
Gelet op het beroep dat zowel Lukoil als [gedaagde] in de onderhavige procedure daarop hebben gedaan, heeft het vonnis van de kantonrechter tussen hen gezag van gewijsde. Dat is met name van belang voor de beslissingen in de vorige rov. genoemd onder (a), (b), (d3) en (d4), die zowel Lukoil als [gedaagde] rechtstreeks aangaan. De beslissing onder (e) is niet langer van belang in de relatie tussen Lukoil en [gedaagde] , omdat zij is gegeven uitgaande van de situatie dat het huurgenot van Lukoil feitelijk niet werd of zou worden aangetast. Daarvan is inmiddels, sinds 1 augustus 2023, wel sprake.
4.5.
Zoals al volgt uit het vonnis van de kantonrechter, zijn niet alleen Lukoil en [gedaagde] betrokken bij de juridische en feitelijke verwikkelingen rondom het benzinestation. Daarbij betrokken zijn ook: Automobielbedrijf, [naam zoon] en (als beheerder van de nalatenschap:) de vereffenaar. Deze (rechts)personen zijn in de onderhavige procedure niet gedagvaard en zijn daardoor ook niet aan het woord geweest. Lukoil en [gedaagde] hebben gesteld hoe (zij denken dat) hun positie is, maar de juistheid van die stellingen heeft de voorzieningenrechter niet kunnen verifiëren bij de desbetreffende (rechts)persoon. Daar komt bij dat sprake is van een procedure in kort geding, met een beknopt debat tussen de wel betrokken procespartijen, en zonder de mogelijkheid van bewijslevering.
4.6.
Rekening houdend met deze beide beperkingen kan over de verhouding van alle genoemde betrokkenen ten opzichte van (het huurgenot van Lukoil van) het benzinestation het volgende worden gezegd.
4.6.1.
Tot aan het overlijden van vader is sprake geweest van een probleemloze situatie: vader verhuurde als eigenaar het benzinestation aan Automobielbedrijf, die het (onder)verhuurde aan Lukoil. Lukoil genoot daardoor het met Automobielbedrijf overeengekomen huurgenot. Lukoil betaalde de overeengekomen huur aan Automobielbedrijf, die op haar beurt de door haar verschuldigde huur betaalde aan vader, die daardoor indirect profiteerde van de onderverhuur aan Lukoil.
4.6.2.
Na overlijden van vader heeft het huurgenot van Lukoil enige tijd probleemloos voortgeduurd. [naam zoon] en [gedaagde] waren (en zijn) de erfgenamen van vader en hebben diens nalatenschap beneficiair aanvaard (zie rov. 2.4.). De verplichtingen van vader uit hoofde van de huurovereenkomst met Automobielbedrijf waren onder algemene titel overgegaan op zijn erven. Een aantal jaren lang hebben die erven niets gedaan dat in de weg stond aan het huurgenot van het benzinestation van Lukoil.
4.6.3.
In 2019 is, aanvankelijk in hoofdzaak door toedoen van [naam zoon] , verandering gekomen in deze situatie: hij heeft de (hoofd)huurovereenkomst ter zake het benzinestation met de nalatenschap namens Automobielbedrijf opgezegd en hij heeft de turbo-liquidatie van dezelfde vennootschap doorgezet (zie rov. 2.5.). Voor zover na te gaan (en daarbij vooral lettend op de uitlatingen van Lukoil en van [gedaagde] in de onderhavige procedure) is deze turbo-liquidatie, anders dan de kantonrechter heeft gesuggereerd, tot op heden niet ongedaan gemaakt.
4.6.4.
Gezien het voorgaande kan worden betwijfeld of Lukoil, nu en in de toekomst, een voldoende grondslag voor het door haar geclaimde huurgenot van het benzinestation kan ontlenen aan de onderhuurovereenkomst met Automobielbedrijf. Het is de vraag of die wederpartij thans nog bestaat, en zou dat het geval zijn, dan lijkt Automobielbedrijf zichzelf in de positie te hebben gebracht waarin zij feitelijk en juridisch niet langer in staat is om Lukoil het overeengekomen huurgenot te verschaffen.
Gelet op het vonnis van de kantonrechter staat verder vast dat Lukoil [gedaagde] (en waarschijnlijk ook [naam zoon] ) niet kan aanspreken tot het verschaffen van dit huurgenot, althans niet als contractuele wederpartijen op grond van het gebeurde in 2019/2020 zoals vermeld in rov. 4.3. onder (b).
4.6.5.
Lukoil heeft, door [gedaagde] niet betwist, gesteld dat zij haar verplichtingen uit hoofde van de onderhuurovereenkomst tot op heden steeds en volledig is nagekomen, en dat zij voornemens is om dat ook in de toekomst te blijven doen. In verband hiermee heeft Lukoil, opnieuw onbetwist, gesteld dat zij inmiddels de huur tot en met september 2023 heeft betaald op de ervenrekening en dat deze betaling, net als de eerdere betalingen, door de erven zonder protest is behouden.
Ook dit alles kan Lukoil niet baten, ervan uitgaande dat Automobielbedrijf haar het gehuurde niet langer ter beschikking kan stellen en [gedaagde] en [naam zoon] daartoe, vooralsnog, niet verplicht zijn. De voorzieningenrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling niet kunnen vaststellen dat Lukoil dit probleem voldoende onderkent.
4.7.
Anderzijds kan ook de juistheid van de standpunten van [gedaagde] worden betwijfeld, waarmee de grondslag ontvalt aan zijn optreden op en rond 1 augustus 2023, te weten: het afsluiten van de stroom naar het benzinestation en het verwijderen van de sleutelkast (zie rov. 2.10.). De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.
4.7.1.
[gedaagde] is van mening dat hij gerechtigd is om op te treden tegen, wat hij noemt, het inmiddels onrechtmatige gebruik van het benzinestation door Lukoil. [gedaagde] heeft niet aangegeven op welke juridische grond hij zijn optreden baseert.
Vast staat dat [gedaagde] mede-eigenaar is van het benzinestation. Gesteld noch gebleken is dat ter zake van het
beheervan het benzinestation - dat hier aan de orde is - sprake is van een beheersregeling (artikel 3:168 BW). Dat betekent dat [gedaagde] in uitgangspunt alleen tezamen met de andere mede-eigenaar [naam zoon] kan optreden (artikel 3:170 leden 2 en 3 BW). Belangrijker nog is dat tot op heden de vereffenaar in functie is, die in de plaats van de erven het beheer voert over de nalatenschap (artikel 4:211 lid 1 BW).
Wellicht wil [gedaagde] zich beroepen op artikel 3:170 lid 1 BW en stellen dat hij op grond daarvan tóch bevoegd is om (alleen) op te treden. Deze, mogelijke, uitzondering ziet echter alleen op
‘gewoon onderhoud’en het
‘behoud’van het gemeenschappelijk goed en op
‘handelingen die geen uitstel kunnen lijden’. [gedaagde] heeft niet deugdelijk onderbouwd dat hiervan sprake is in verband met het gebruik dat Lukoil tot voor kort maakte van het benzinestation. Ook in zijn ogen is sprake van een zakelijk geschil, dat geen verband houdt met de staat van het benzinestation, maar dat enkel verband houdt de door hem als mede-eigenaar wenselijk geachte huurprijs (zie rov. 2.11.).
4.7.2.
Daarbij is van belang dat de door Lukoil verschuldigde huur inmiddels al geruime tijd wordt betaald door overboeking op een bankrekening van de erven [naam erven] . Van enig bezwaar tegen deze gang van zaken van de zijde van [gedaagde] is niet gebleken.
[gedaagde] heeft gesteld dat hij niet het beheer voert over deze bankrekening, maar dat de vereffenaar daarvoor verantwoordelijk is. Dat moge zo zijn, maar [gedaagde] heeft ook gesteld dat mag worden verwacht dat de vereffenaar zijn taak binnenkort zal beëindigen en dat dan zal blijken dat de omvang van de activa in de nalatenschap de omvang van de schulden daarin verre overtreft. Of dat zo is, staat niet vast (zie de eerste beperking genoemd in rov. 4.5.). Niettemin uitgaande van de eigen stellingen van [gedaagde] , mag ervan uit worden gegaan dat de vereffening van de nalatenschap op niet al te lange termijn zal worden beëindigd met als resultaat een aanzienlijke, tussen de erven [naam erven] te verdelen, nalatenschap. Daarvan uitgaande zullen ook de door Lukoil in de afgelopen jaren betaalde huurpenningen rechtstreeks in het vermogen van [gedaagde] (en [naam zoon] ) vloeien.
4.7.3.
Verder is van belang dat [gedaagde] met zijn meer recente optreden volledig voorbijgaat aan de positie en de standpunten van zijn broer en mede-erfgenaam [naam zoon] . Waar het betreft de bevoegdheid tot het beheer van het benzinestation is daarover in rov. 4.7.1. het nodige opgemerkt. In rov. 2.12 is gebleken dat [naam zoon] het niet eens is met de opstelling van [gedaagde] jegens Lukoil en de daarvan het gevolg zijnde afsluiting van de stroom op 1 augustus jl.
[naam zoon] is op dit moment niet in staat om zijn, kennelijke, standpunt dat de huurrelatie met Lukoil moet worden voortgezet ten opzichte van [gedaagde] door te zetten. De vereffening is nog niet afgerond en als dat wel het geval is, zullen de erven van vader de nalatenschap nog moeten verdelen. Anderzijds kan op dit moment niet worden uitgesloten dat het benzinestation in het kader van die verdeling zal worden toegescheiden aan [naam zoon] . In dat geval staat niets een vernieuwing van de huurrelatie met Lukoil in de weg.
4.7.4.
Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het optreden van [gedaagde] voorbarig en bovendien te solistisch is. Dat is des te meer het geval nu [gedaagde] voor de weg van de eigenrichting heeft gekozen, door feitelijk in te grijpen in het huurgenot van Lukoil, en niet ervoor heeft gekozen om zijn (vermeende) rechten te handhaven door middel van de daartoe tussen zakelijke partijen geëigende weg, die van de procedure ten overstaan van de bevoegde rechter. De voorzieningenrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling niet kunnen vaststellen dat [gedaagde] deze laatste optie zelfs maar heeft overwogen.
4.8.
Gelet op al het voorgaande ziet de voorzieningenrechter voldoende reden om [gedaagde] te verbieden om het huurgenot van Lukoil van het benzinestation te belemmeren, op welke wijze dan ook, zulks op straffe van verbeurte van dwangsommen.
De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat [gedaagde] de veroordeling zal naleven en de stroomtoevoer tijdig zal herstellen en verder ongestoord zal laten, en dat dit zal betekenen: (a) dat Lukoil het benzinestation opnieuw zal kunnen gebruiken op de wijze als aanvankelijk overeengekomen met Automobielbedrijf, waarbij (b) Lukoil anderzijds zal doorgaan met de huurbetalingen op de inmiddels gebruikelijke wijze, namelijk op de eerder genoemde ervenrekening.
4.9.
Onder het huurgenot van het benzinestation valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook dat wordt voorzien in een oplossing voor het geval de stroomvoorziening van het benzinestation wegvalt door een plotselinge storing (zie eerder rov. 2.10.). Tijdens de mondelinge behandeling is deze kwestie uitgebreid besproken. [gedaagde] heeft toen onvoldoende weersproken: (1) dat Lukoil tot 1 augustus jl. over de mogelijkheid beschikte om met behulp van een sleutel, die voor haar toegankelijk was via een met een code te openen sleutelkast, het garagepand te betreden, om vervolgens de stroomstoring te (laten) verhelpen, en (2) dat deze mogelijkheid door toedoen van [gedaagde] niet langer bestaat, omdat hij de sleutelkast met inhoud op of rond 1 augustus 2023 heeft verwijderd.
De voorzieningenrechter overweegt voor alle duidelijkheid dat het onder 5.1. uit te spreken verbod aan het adres van [gedaagde] , om af te zien van gedragingen waarmee het huurgenot van Lukoil van het benzinestation wordt belemmerd, en de daaraan te koppelen dwangsomveroordeling onder 5.2. ook zien op de hiervoor beschreven oplossing voor plotselinge stroomstoringen. [gedaagde] dient hierin aanleiding te zien, niet alleen om de stroomtoevoer tijdig te herstellen en daarna in stand te laten, maar ook om de hiervoor beschreven oplossing via een sleutelkast met code en sleutel tijdig te herstellen en daarna in stand te laten.
Het staat [gedaagde] vrij om met Lukoil te overleggen over een andere, passende, oplossing voor plotselinge stroomstoringen (zoals het afgeven van een sleutel, onder het maken van afspraken over het gebruik ervan). Tot deze afspraken zijn gemaakt, gelden ter zake de in dit vonnis onder 5.1. en 5.2. te treffen voorzieningen.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter de - erg ruim en onbepaald geformuleerde - vordering onder (2) (zie rov. 3.1.) afwijzen.
4.10.
Als [gedaagde] definitief een einde wil maken aan het gebruik van het benzinestation door Lukoil en Lukoil wil dwingen tot ontruiming van het benzinestation, dan dient hij dat te doen langs juridische weg, door bij de bevoegde rechter een bodemprocedure te entameren tegen Lukoil, met een geëigende vordering, en door in die procedure ook alle andere (mogelijk) relevante (rechts)personen zoals eerder genoemd (zie rov. 4.5.) te betrekken, aan zijn zijde dan wel als gedaagden.
Lukoil is in de onderhavige procedure in kort geding opgekomen tegen de feitelijke aantasting van haar huurgenot door [gedaagde] . Dat kan worden begrepen. Anderzijds dient Lukoil ook te begrijpen dat haar huurgenot van het benzinestation op dit moment een wankele basis heeft en dat zij dat huurgenot op wat langere termijn alleen kan veiligstellen als zij daaromtrent voor de bevoegde rechter een bodemprocedure voert, met een geëigende vordering, en als zij van haar kant alle andere (mogelijk) relevante (rechts)personen in die procedure betrekt, aan haar zijde dan wel als gedaagden.
Gelet op dit een en ander zal de voorzieningenrechter de uit te spreken voorziening beperken in tijd en het voortduren ervan aan voorwaarden verbinden, een en ander conform de beslissing in het dictum.
4.11.
In hetgeen de voorzieningenrechter heeft overwogen in rov. 4.10. over de positie van Lukoil en in de nemen beslissing, die slechts ten dele uitvalt in het voordeel van Lukoil, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde] , met ingang van zaterdag 26 augustus 2023, 12 uur in de middag, om het huurgenot van Lukoil van het benzinestation aan de [adres 1] te [vestigingsplaats] te belemmeren door het afsluiten en/of afgesloten houden van de elektriciteitstoevoer vanuit het bedrijfspand aan de [adres 2] te [vestigingsplaats] naar het benzinestation, het blokkeren van de toegang tot het benzinestation en ieder ander daartoe geëigend handelen of nalaten;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Lukoil een dwangsom te betalen van
€ 1.500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij na betekening van dit vonnis niet aan de in rov. 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 150.000,- is bereikt;
5.3.
bepaalt dat de onder 5.1. en 5.2. uitgesproken voorzieningen gelden voor de duur van drie maanden, te rekenen vanaf zaterdag 26 augustus 2023, 12 uur in de middag, en dat die voorzieningen dan van rechtswege eindigen, tenzij binnen de genoemde periode van drie maanden: (a) door één van de partijen in de onderhavige procedure, alleen dan wel tezamen met een of meer andere betrokkenen, (b) jegens de andere partij, alleen dan wel tezamen met een of meer andere betrokken, (c) een bodemprocedure bij de bevoegde rechter aanhangig wordt gemaakt, die, gelet op de ingestelde vordering(en), geëigend is om duidelijkheid te brengen over de juridische grond of gronden waarop Lukoil het gebruik van het onder 5.1. genoemde benzinestation (al dan niet als huurder op basis van de op 6 september 2013 tussen [naam bv] en Verolma Maastricht Beheer B.V. gesloten huurovereenkomst) mag voortzetten, of juist dient te beëindigen;
5.4.
bepaalt dat, als de onder 5.3. genoemde bodemprocedure tijdig aanhangig wordt gemaakt, de onder 5.1. en 5.2. uitgesproken voorzieningen blijven gelden tot in de genoemde bodemprocedure eindvonnis (in eerste aanleg) is gewezen, onverminderd de mogelijkheid voor alle betrokken procespartijen om gedurende de genoemde bodemprocedure door middel van een vordering ex artikel 223 Rv, of door middel van een zelfstandig kort geding, te bewerkstelligen dat een andere voorziening wordt getroffen;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken op
25 augustus 2023 en aangevuld op 31 augustus 2023.
CM