13.6.Het voorgaande betekent dat, aangezien de omgevingsvergunning voor het windturbinepark nog niet onherroepelijk is, paragraaf 3.2.3a van het Activiteitenbesluit in het onderhavige geval niet van toepassing is. Dit betekent dat voor het windturbinepark de genoemde uitspraak van 30 juni 2021 van toepassing is en de in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling opgenomen normen voor geluid, externe veiligheid, slagschaduw en lichtschittering derhalve buiten toepassing gelaten moeten worden. Dat betekent weer dat het windturbinepark alleen aanvaardbaar is als verweerder eigen normen hanteert, die zijn
voorzien van een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering, waarbij niet (zonder meer) wordt teruggevallen op de windturbinebepalingen van het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling. De rechtbank zal hierna beoordelen of daar in het onderhavige geval sprake van is.
14. In de ruimtelijke onderbouwing van ‘Windpark Holtum-Noord’ van Royal Haskoning DHV van 24 januari 2020, die behoort bij het bestreden besluit wordt verwezen naar de in artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit genoemde jaargemiddelde grenswaarde van Lden 47 dB en Lnight 41 dB op de gevel van gevoelige gebouwen. Onder verwijzing naar de berekeningen van het geluidsonderzoek wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de eisen gesteld in het Activiteitenbesluit. In het bestreden besluit heeft verweerder in paragraaf 2.2.3 onder de kop ‘geluid’ eveneens verwezen naar de in artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit opgenomen normen en naar de in het derde lid van dit artikel genoemde mogelijkheid van het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met bijzondere lokale omstandigheden. Volgens verweerder is in de omgeving van de windturbines sprake van zo’n bijzondere lokale omstandigheid, vanwege de reeds aanwezige geluidsbelasting ten gevolge van andere geluidsbronnen op de gevels van de woningen. Uit de aanvraag van de OBM blijkt dat met de in aanmerking te nemen best beschikbare technieken (BBT) een geluidsreductie van minimaal 2 dB kan worden gerealiseerd. Een reductie van 2 dB betekent dat de maximale geluidsbelasting Lden maximaal 45 dB zal bedragen, welke waarde overeen komt met de door de WHO geadviseerde waarde voor windturbinegeluid. Gelet hierop kan volgens verweerder worden geconcludeerd dat een geluidsreductie van 2 dB op de immissiepunten een voldoende aanvaardbaar woon- en leefklimaat garanderen.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met bovenstaande motivering weliswaar strengere geluidsnormen heeft vastgesteld dan opgenomen in het Activiteitenbesluit, maar dat verweerder evengoed ter bepaling van deze strengere normering, evenals in de situatie die aan de orde was in de eerdergenoemde zaak van de Afdeling van 30 juni 2021, wel heeft aangesloten bij de normen die genoemd worden in artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit. Immers, ter bepaling van de normering die in het maatwerkvoorschrift is neergelegd is verweerder uitgegaan van de 47 dB Lden en heeft hiervan, op grond van de BBT en in overeenstemming met de adviesnormen van de WHO, 2 dB afgetrokken. Dit betreft daarmee niet zonder meer vastgestelde geluidsnormen die voorzien zijn van een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering. Voor zover verweerder aansluit bij de adviesnormen van het WHO merkt de rechtbank op dat dit, naast een adviesnorm, een algemene norm is en dat met het aansluiten daarbij niet kan worden gezegd dat een op de lokale situatie toegesneden motivering is geleverd. Het geluidsonderzoek van 18 december 2019 en de m.e.r.-beoordelingsnotitie van 19 december 2019 bevatten evenmin een dergelijke motivering, omdat hierin weliswaar rekening is gehouden met de reeds aanwezige geluidsbelasting en cumulatie van geluid, maar vervolgens als uitgangspunt voor de strengere normering de in het Activiteitenbesluit genoemde norm van 47 dB Lden heeft gehanteerd, zonder hiervoor een milieubeoordeling te maken, noch te motiveren waarom is aangesloten bij de buiten toepassing te laten norm van 47 dB Lden. Verweerder heeft verder bij de geluidsnormering niet gekeken naar de cumulatieve effecten van de drie windturbines en heeft de Lnight niet concreet onderbouwd.
16. Gelet op het voorgaande slagen de beroepsgronden zoals onder 11 samengevat. Met de maatwerkvoorschriften heeft verweerder weliswaar wel een aspect ingevuld dat betrekking heeft op de lokale situatie, maar naar het oordeel van de rechtbank is dit geen volwaardige invulling van de door de Afdeling bedoelde eigen norm en de vereiste motivering daarvan. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en berust in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet op een deugdelijke motivering.
17. In het bestreden besluit heeft verweerder ten aanzien van de externe veiligheid geconcludeerd dat de veiligheidsnormen als opgenomen in artikel 3.15a van het Activiteitenbesluit in samenhang met artikel 3.14 van de Activiteitenregeling niet zullen worden overschreden en van het daarbij gehanteerde beleid niet zal worden afgeweken, zodat er geen wezenlijke effecten ten aanzien van externe veiligheid bestaan.
18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de toetsing van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo ten onrechte ervan is uitgegaan dat vergunninghouders zich – wat betreft het effect op de externe veiligheid – dienen te houden aan de windturbinebepalingen, omdat deze bepalingen, zoals onder 13.6 geoordeeld, buiten toepassing gelaten moeten worden. Het bestreden besluit is ook in zoverre in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
19. De rechtbank stelt vast dat verweerder onder kop ‘2.2.3 Kenmerken van het potentiële effect’ in het kader van de OBM, toetsing m.e.r.-beoordelingsplicht in de alinea ‘slagschaduw’ heeft verwezen naar artikel 3.12 van de Activiteitenregeling waarin is bepaald dat de windturbine voorzien moet zijn van een automatische stilstandvoorziening. Op grond hiervan is volgens verweerder een stilstandvoorziening verplicht en zal bij de drie windturbines worden aangebracht en ingeregeld. Er zullen dus geen belangrijke negatieve effecten ten aanzien van slagschaduw optreden, aldus verweerder.
20. Artikel 3.12 van de Activiteitenregeling is opgenomen in de bij genoemde uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2021 buiten toepassing gelaten paragraaf 3.2.3. van de Activiteitenregeling. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder, als door vergunninghouders gesteld, is uitgegaan van een strengere norm dan die genoemd in artikel 3.12 van de Activiteitenregeling en zo dit wel het geval is, deze niet heeft geborgd. In de ruimtelijke onderbouwing van 24 januari 2020 blijkt evenmin dat verweerder is afgeweken van de in artikel 3.12 van de Activiteitenregeling opgenomen norm, omdat de op figuur 4.7 ‘Contouren slagschaduw’ aangegeven kwetsbare objecten (zwarte puntjes) die boven de slagschaduwnorm uitkomen, allemaal zijn gelegen in de contour ‘wettelijke 6 uur norm slagschaduw’. Het bestreden besluit is in zoverre eveneens in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
21. Gelet op het voorgaande is verweerder er bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid in het kader van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo en bij de beoordeling in het kader van de OBM ten onrechte van uitgegaan dat vergunninghouders zich bij de bouw en het gebruik van het windturbinepark hebben te houden aan de windturbinebepalingen als opgenomen in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Nu de verleende omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo niet in stand kan blijven, kan ook de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, gelet op artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, niet in stand blijven.
Aanvullende motivering van vergunninghouders
22. Naar het oordeel van de rechtbank kan het aanvullend stuk van Windpark Holtum-Noord B.V. van 25 november 2022, noch de ‘Nadere onderbouwing Normen Windpark Holtum-Noord’ van Sweco van eveneens 25 november 2022 met daarin een motivering voor de naar haar mening afwijkende (strengere) normen voor externe veiligheid, geluid en slagschaduw als actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering worden gezien als bedoeld in rechtsoverweging 65 van de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2021. Dit betreffen immers stukken van vergunninghouders en ter zitting is door verweerder aangegeven dat hij dit stuk niet heeft overgenomen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder niet, naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2021, een concrete aanvullende motivering heeft gegeven bij de verleende omgevingsvergunning.
23. In aanvulling op hetgeen onder 22 is overwogen, merkt de rechtbank nog het volgende op. Verweerder heeft op 9 februari 2021 ingestemd met het ‘Afwegingskader en zoekgebieden grootschalige opwek zonne- en windenergie gemeente Sittard-Geleen’ waarin is vastgesteld dat tot en met 2030 alleen windmolens worden toegestaan op bedrijventerrein Holtum-Noord: er is geen ruimte voor meer windmolens dan de drie daar al geplande windmolens. De gemeenteraad van Sittard-Geleen heeft vervolgens in november 2021 een motie aangenomen waarin is overwogen dat de regering aan zet is om een milieubeoordeling te maken en dat er in de tussentijd geen nieuwe besluiten meer kunnen worden genomen over windturbineparken. De rechtbank leidt hieruit af dat verweerder van de gemeenteraad ook niet alsnog eigen normen met aanvullende motivering mag geven voor onderhavig windturbinepark.
24. De rechtbank ziet geen aanleiding om de overige door eisers tegen het bestreden besluit aangevoerde beroepsgronden te bespreken. Daarvoor acht de rechtbank relevant dat verweerder niet al tijdens deze procedure heeft aangegeven bij het slagen van het betoog over het Nevele-arrest, concrete mogelijkheden voor herstel van het bestreden besluit te zien en verwijst de rechtbank tevens naar hetgeen onder 22 en 23 is overwogen. Voor de rechtbank is, ook na de zitting, onduidelijk in hoeverre verweerder voornemens is na vernietiging van het bestreden besluit over te gaan tot herstel van de motivering daarvan. Onderhavige uitspraak impliceert immers dat verweerder, zolang de wettelijke windturbinebepalingen buiten toepassing moeten blijven, eigen normen zal moeten stellen en motiveren, terwijl dit niet strookt met de onder 23 genoemde motie. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat op dit moment de meerwaarde van het bespreken van de overige beroepsgronden, ook vanuit oogpunt van finale geschilbeslechting, ongewis is.
Conclusie en gevolgen
25. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
26. Gelet op hetgeen onder 24 is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor toepassing van de bestuurlijke lus. Voor de rechtbank is onzeker hoe en wanneer verweerder tot een nieuw besluit gaat komen en wat de inhoud daarvan zal zijn, zodat de rechtbank daarvoor ook geen aanwijzingen kan geven. De rechtbank ziet om deze reden ook af van het geven van een termijn voor een nieuwe beslissing op de aanvraag.
27. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bedraagt € 1.674,- voor de onder 3 tot en met 6 genoemde eisers, omdat de gemachtigden van deze eisers een beroepschrift hebben ingediend en aan de zitting hebben deelgenomen.Deze vergoeding bedraagt € 837,- voor de onder 7 en 8 genoemde eisers, omdat de gemachtigde van deze eisers een beroepschrift heeft ingediend. Verder dient verweerder € 12,42 aan reiskosten te betalen aan [naam 19] van Overslagbedrijf Haven Born B.V. Voor het overige zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.