ECLI:NL:RBLIM:2023:5115

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
ROE 21/3435
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor een tuinhuis met overkapping

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het legaliseren van een tuinhuis met overkapping op zijn perceel in Weert. De rechtbank Limburg heeft op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan. Eiser had eerder op 22 juni 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd, die was verleend, maar na bezwaar van een derde-partij heeft het college van burgemeester en wethouders op 2 december 2021 besloten deze vergunning te herroepen. Eiser betwistte de motivering van dit besluit en stelde dat de weigering onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank stelde vast dat verweerder niet had aangetoond dat de realisatie van het tuinhuis zou leiden tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige waarden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de derde-partij, met inachtneming van de uitspraak. Eiser kreeg het griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21 / 3435

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Gijsen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Hendrickx).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] (de derde-partij).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2021 heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het legaliseren van een tuinhuis met overkapping op het perceel [adres] in [woonplaats] . Tegen dit besluit heeft de derde-partij bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 2 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de derde-partij gegrond verklaard en besloten om de verleende omgevingsvergunning te herroepen in die zin dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning van eiser alsnog wordt geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de partner van eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder, de derde-partij en de partner van de derde-partij.
De zaak is aangehouden, verweerder heeft stukken gestuurd naar de rechtbank en eiser en de derde-partij hebben hierop gereageerd.
Op 14 juni 2023 heeft de rechtbank partijen medegedeeld het niet nodig te vinden om opnieuw een zitting te houden en deze daarom achterwege te laten, tenzij een van de partijen binnen twee weken aangeeft dat deze mondeling op een zitting wil worden gehoord. Geen van de partijen heeft aangegeven opnieuw een zitting te wensen.
De rechtbank heeft vervolgens op 18 juli 2023 het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Op 28 april 2021 heeft eiser bij verweerder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het legaliseren van een tuinhuis met een overkapping op het perceel [adres] in [woonplaats] . De aanvraag ziet op de activiteiten ‘bouwen’ [1] en ‘handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening’ [2] . Bij besluit van 22 juni 2021 heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Volgens verweerder is het tuinhuis met de overkapping niet geplaatst ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’. Daarom is het tuinhuis volgens verweerder in strijd met artikel 21.2.3, sub b, van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Woongebieden 2019’. Verweerder is daarom met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en in samenhang met de door verweerder vastgestelde beleidsregels van 1 mei 2018 afgeweken van het bestemmingsplan.
1.1.
De derde-partij heeft op 5 juli 2021 een bezwaarschrift ingediend tegen de verleende omgevingsvergunning. Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten om het bezwaar van de derde-partij gegrond te verklaren. Verweerder heeft besloten de verleende omgevingsvergunning te herroepen in die zin dat de op 28 april 2021 ingekomen aanvraag om een omgevingsvergunning van eiser op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo alsnog wordt geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan. Volgens verweerder kan niet van het bestemmingsplan worden afgeweken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 1°, van de Wabo in samenhang met artikel 21.4.1 en artikel 21.4.4 van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Woongebieden 2019’ omdat de stedenbouwkundige waarden onevenredig worden aangetast en daarnaast de verkeersveiligheid onevenredig wordt aangetast. Daarmee wordt niet voldaan aan de voorwaarden uit het bestemmingsplan om af te wijken van de regels uit datzelfde bestemmingsplan. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid niet langer als weigeringsgrond wordt gezien voor de omgevingsvergunning. Dit omdat dit ziet op een haag en niet op het tuinhuis waarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd.
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit, de weigering van de omgevingsvergunning, en heeft hiertegen beroep ingesteld. Op hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, zal de rechtbank hierna ingaan.
Gronden van beroep en beoordeling
3. Eiser heeft - samengevat - in beroep aangevoerd dat hij weliswaar niet betwist dat het tuinhuis met overkapping in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Woongebieden 2019’, maar dat verweerder onvoldoende in het bestreden besluit heeft gemotiveerd waarom hij is afgeweken van het primaire besluit van 22 juni 2021 waarbij de omgevingsvergunning verleend was. Gezien het voorgaande is het bestreden besluit volgens eiser ondeugdelijk gemotiveerd en daarmee in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder de onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld door het realiseren van het tuinhuis onvoldoende heeft aangetoond. Tevens heeft eiser in beroep aangevoerd dat verweerder het beginsel van hoor en wederhoor in de bezwaarprocedure heeft geschonden. Eiser heeft in dit kader erop gewezen dat op 5 oktober 2021 een hoorzitting heeft plaatsgevonden. Aangezien de derde-partij niet bij deze hoorzitting aanwezig was, is deze in de gelegenheid gesteld om nog een schriftelijke reactie in te dienen. De derde-partij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt middels het schrijven van 21 oktober 2021. Verweerder heeft eiser pas gelijktijdig met het bestreden besluit op de hoogte gesteld van het bestaan van de schriftelijke reactie van de derde-partij. Eiser heeft hier niet op mogen reageren hetgeen, gezien de onverwachte uitkomst in de bezwaarprocedure, volgens eiser wel in de rede had gelegen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank stelt voorop dat in bezwaar op grond van artikel 7:11 van de Awb een volledige heroverweging dient plaats te vinden. Verweerder heeft zich gelet daarop terecht op het standpunt gesteld dat een beslissing op een aanvraag, al dan niet na herstel van een fout, in een beslissing op bezwaar anders kan luiden dan in het primaire besluit. Die beslissing op bezwaar dient uiteraard wel van een volledige en dragende motivering te worden voorzien (artikel 3:46 van de Awb). Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
5.1.
De rechtbank acht allereerst van belang dat de gevraagde vergunning met het primaire besluit is verleend op grond van het Bor. In dat kader is door verweerder overwogen dat de aanduiding ‘bijgebouwen’ in het bestemmingsplan berust op een misvatting, dat deze aanduiding bij de volgende herziening van het bestemmingsplan zal worden aangepast, en dat er gelet daarop geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. In het bestreden besluit wordt daar niet meer op ingegaan. Verweerder overweegt daarin enkel dat er geen gebruik kan worden gemaakt van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid en dat verweerder ook niet van het bestemmingsplan wil afwijken omdat er sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder baseert zich daarbij op een advies van een stedenbouwkundige, dat niet is bijgevoegd en waarvan de datum en inhoud dus niet (voorafgaand aan of) met het bestreden besluit bekend zijn gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het diametraal gewijzigde standpunt in bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd. Het bestreden besluit is reeds om die reden onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd.
5.2.
De rechtbank acht verder van belang dat de weigeringsgrond inzake de verkeersveiligheid wel aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, maar door verweerder – naar het oordeel van de rechtbank terecht – niet langer wordt gehandhaafd omdat de verkeersveiligheid hoogstens wordt beïnvloed door de aanwezige haag en niet (direct) door het aangevraagde tuinhuis. Verder is van belang dat uit het bestreden besluit (zie pagina 5 van 6) blijkt dat het advies van de stedenbouwkundige uitgaat van de bestaande situatie. Dit is de situatie waarbij het tuinhuis met overkapping gedeeltelijk op gemeentegrond staat. De aangevraagde omgevingsvergunning, en dus de aangevraagde situatie, ziet echter juist op het verplaatsen van het tuinhuis waardoor dit niet meer op gemeentegrond staat. Het advies van de stedenbouwkundige ziet daarmee dus niet op de aangevraagde situatie. Inhoudelijk is het advies van de stedenbouwkundige bovendien niet concludent en overtuigend. De conclusie van de stedenbouwkundige dat
“het huidige beeld van het bijgebouw door zijn positionering en uitstraling niet bijdraagt aan het karakteristiek beeld van de stedenbouwkundige structuur”wordt immers niet gedragen door de rest van het advies en de aangevraagde situatie. Verweerder heeft dit advies niet aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen. Daarom is er sprake van een motiveringsgebrek en reeds hierom is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit vernietigd worden.
6. Naar aanleiding van hetgeen ter zitting is besproken en naar aanleiding van het geconstateerde gebrek heeft verweerder een nieuw stedenbouwkundig advies laten opstellen. Daarnaast zijn partijen met elkaar in gesprek gegaan om, naar aanleiding van hetgeen ter zitting is besproken, te bekijken welke mogelijkheden er zijn. De rechtbank zal aan de hand van de nader van partijen verkregen informatie beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand moeten blijven.
7. In het nieuwe stedenbouwkundig advies van 8 februari 2023 schrijft de stedenbouwkundige:
“omdat het voorstel niet past binnen het bestemmingsplan, afbreuk doet aan het stedenbouwkundig ensemble en afbreuk doet aan de beeldbepalende uitstraling van de entree van het hofje van de [adres] wordt vanuit stedenbouwkundig aspect geadviseerd om niet mee te werken. De oplossing voor de voorgestelde bebouwing ligt in een andere positionering die wel ligt binnen het gebied met de aanduiding bijgebouwen”. Verweerder heeft dit advies zonder nadere motivering overgenomen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het motiveringsgebrek hiermee niet heeft hersteld. Uit het stedenbouwkundig advies blijkt namelijk niet dat er sprake is van een “onevenredige aantasting” als bedoeld in artikel 21.4.4 van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Woongebieden 2019’. Verweerder had moeten toelichten waarom de door de stedenbouwkundige geconstateerde aantasting van de stedenbouwkundige waarden een
onevenredigeaantasting zoals bedoeld in het hiervoor genoemde bestemmingsplan is. Dit geldt te meer nu de stedenbouwkundige de haag, waarachter het tuinhuis is geplaatst en waardoor het tuinhuis grotendeels aan het zicht wordt onttrokken, niet heeft meegenomen. Dit betekent dus dat ook al zou het aangevraagde tuinhuis worden verwijderd, de haag er nog steeds staat en er dus nog steeds geen open doorkijk is vanaf de [straatnaam] . Dat juist het tuinhuis tot een onevenredige aantasting als bedoeld in artikel 21.4.4 van het bestemmingsplan zou leiden is tegen die achtergrond door verweerder onvoldoende gemotiveerd.
9. De rechtbank acht verder van belang dat tijdens een gesprek tussen partijen, waarvan ook een verslag naar de rechtbank is gestuurd, door eiser alternatieven en/of mogelijke voorschriften voor het tuinhuis zijn benoemd namelijk dat het puntdak een plat dak kan worden zodat het lager is. Daarnaast kan het dak een groen dak worden met plantjes en mos en verder kan de zijkant van het tuinhuis groen geschilderd worden zodat het bouwwerk meer opgaat in de groene omgeving. De stedenbouwkundige heeft tijdens het gesprek hierover aangegeven dat dit idee beter past binnen de stedenbouwkundige opzet van het hofje dan het huidige bouwwerk. Wel heeft de stedenbouwkundige erop gewezen dat dit dan wel mogelijk precedentwerking tot gevolg kan hebben voor de grondstroken aan de toegangswegen van de vier hofjes. Verweerder is op deze mogelijk aan een vergunning te verbinden voorschriften niet nader ingegaan. De gemachtigde van eiser heeft wel een e-mail naar de rechtbank gestuurd waaruit blijkt dat de portefeuillehouder binnen de gemeente geen akkoord heeft gegeven op de door eiser voorgestelde alternatieven, maar elke toelichting ontbreekt daarin.
9.1.
De rechtbank is onduidelijk gebleven waarom verweerder ook met die alternatieven c.q. voorschriften niet wil meewerken en er dus nog steeds sprake is van een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige waarden als bedoeld in artikel 21.4.4 van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat het gebrek in het bestreden besluit niet is hersteld.
10. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder zal opnieuw op het bezwaar van derde-partij moeten beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder zal opnieuw moeten onderzoeken en motiveren in hoeverre er sprake is van een
onevenredigeaantasting (als bedoeld in het bestemmingsplan), indachtig de door eiser voorgestelde voorschriften. In hoeverre omwonenden, waaronder derde-partij, zicht hebben op de bovenkant van het tuinhuis en dit wel of niet mooi vinden, is daarbij dus niet van (doorslaggevend) belang.
Conclusie
11. Gezien het voorgaande is het beroep van eiser gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11.2.
De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Genders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2023 .
griffier
rechter
De griffier is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 30 augustus 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.