ECLI:NL:RBLIM:2023:5088

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
ROE 23/341
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen in de Bedrijveninvesteringszone voor logiesverstrekkende onroerende zaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil over drie onroerende zaken waarin logies wordt verstrekt. De eiseres, gevestigd te [vestigingsplaats 1], had bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen in de Bedrijveninvesteringszone (BIZ) voor het belastingjaar 2022. De aanslagen betroffen drie onroerende zaken, te weten [adres 1], [adres 2] en [adres 3], met een totale belastingaanslag van € 4.161,60. De rechtbank oordeelde dat de aanslagen terecht waren opgelegd, omdat de Verordening geen uitzondering biedt voor gezamenlijk geëxploiteerde onroerende zaken. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor een onverbindendverklaring van de Verordening en dat de hoogte van de aanslagen niet onredelijk was, mede gezien de voordelen die de eiseres als logiesverstrekker had van de gefinancierde initiatieven. Het beroep van de eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23 / 341

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats 1] , eiseres

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen,verweerder (gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).

Procesverloop

Verweerder heeft op 30 september 2022 aan eiseres voor het belastingjaar 2022 voor de onroerende zaken [adres 1] en [adres 2] en [adres 3] te [vestigingsplaats 2] (de onroerende zaken) aanslagen in de Bedrijveninvesteringszone (BIZ) opgelegd van respectievelijk € 780,30, € 2.601,- en € 780,30 (totaal: € 4.161,60).
Het tegen deze aanslag gemaakte bezwaar is bij uitspraak op bezwaar van 23 december 2022 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
Bij brief van 18 april 2023 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat het beroep op 23 augustus 2023 om 9.30 uur in Roermond (Willem II Singel 67) op een zitting zal worden behandeld.
Eiseres heeft op 21 april 2023 een aanvullend stuk ingezonden.
Op het aangekondigde tijdstip van de behandeling van het beroep heeft de rechtbank het bericht ontvangen dat [naam directeur] , directeur van eiseres, zich voor de behandeling op de rechtbanklocatie in Maastricht had gemeld. Verweerders gemachtigden waren wel in Roermond aanwezig. De rechtbank heeft daarop telefonisch met [naam directeur] contact opgenomen en met instemming van de gemachtigden van verweerder afgesproken om eiseres, ondanks dat zij ervan op de hoogte was gesteld dat de behandeling in Roermond zou plaatsvinden, tegemoet te komen en de behandeling van het beroep uit te stellen tot 11.45 uur (indien op dat moment de behandeling van de andere zaken op die zitting was afgerond).
Het onderzoek ter zitting heeft op 23 augustus 2023 op dat tijdstip plaatsgevonden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Eiseres heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Nadat de rechtbank het onderzoek op zitting had gesloten en de gemachtigden van verweerder de rechtbank hadden verlaten, heeft [naam directeur] telefonisch met de rechtbank contact opgenomen. Zij gaf te kennen dat ze onderweg naar de rechtbank vertraging had opgelopen en daarom niet op het afgesproken tijdstip aanwezig was. De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen en eiseres alsnog op een zitting te horen. In die beslissing is meegewogen dat de zittingslocatie in de kennisgeving van de zitting kenbaar is gemaakt, tussen het oorspronkelijke en het uitgestelde tijdstip van behandeling een tijdspanne van ruim twee uur zat, een bericht van vertraging voorafgaande aan de uitgestelde behandeling achterwege is gebleven en de gemachtigden van verweerders niet meer op de rechtbank aanwezig waren.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wet op de bedrijveninvesteringszones (Wet BIZ) kan de gemeenteraad kan onder de naam BIZ-bijdrage een belasting instellen ter zake van binnen een bepaald gebied in de gemeente (bedrijveninvesteringszone) gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen.
Op 1 juli 2019 heeft de gemeenteraad van Valkenburg aan de Geul de Verordening Bedrijveninvesteringszone Valkenburg aan de Geul 2020-2024 (de Verordening) vastgesteld.
In artikel 1, aanhef en onder b, van de Verordening wordt onder bedrijveninvesteringszone (BI-Zone) verstaan het bij deze verordening aangewezen gebied in de gemeente, waarbinnen de BIZ-bijdrage wordt geheven. Het aangewezen gebied is vermeld op de bij de Verordening behorende en daarvan deel uitmakende kaart.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening, wordt onder de naam ‘BIZ-bijdrage’ jaarlijks een directe belasting geheven ter zake van binnen de BI-Zone gelegen onroerende zaken die op grond van artikel 220a van de Gemeentewet niet in hoofdzaak tot woning dienen en in de WOZ-administratie staan geregistreerd met een objectsoortcode zoals opgenomen in de bij de Verordening behorende en daarvan deel uitmakende bijlage ‘Belastingobjecten BIZ-bijdrage’.
In artikel 3 van de Verordening is de onroerende zaak bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet woz) aangewezen als belastingobject.
Op grond van artikel 16 van de Wet woz wordt – voor zover van belang – voor de toepassing van die wet als één onroerende zaak aangemerkt: (a) een gebouwd eigendom en (d) een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a bedoelde eigendommen die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren.
De BIZ-bijdrage wordt ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Verordening geheven van de gebruiker van een in de BI-Zone gelegen belastingobject.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Verordening wordt de BIZ-bijdrage geheven naar de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet woz voor het belastingobject vastgestelde waarde zoals deze geldt voor het kalenderjaar.
Voor zover van belang is in artikel 7, eerste lid, van de Verordening bepaald dat het tarief voor het belastingjaar 2022 voor een logiesverstrekker (categorie C) bij woz-waardes van meer dan € 350.000,- maar niet meer dan € 500.000,- en meer dan € 2.500.000,- respectievelijk € 780,30 en € 2.601.000,- bedragen.
De woz-waardes van de onroerende zaken staan in rechte vast en bedragen € 473.000,- ( [adres 1] ), € 3.041.000,- ( [adres 2] ) en € 474.000,- ( [adres 3] ).
2. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de vakantieappartementen op het adres [adres 1] ( [naam 1] ), het hotel-restaurant op het adres [adres 2] ( [naam 2] ) en de groepsaccommodatie op het adres [adres 3] ( [naam 3] ) binnen de BI-Zone gelegen onroerende zaken zijn, die niet in hoofdzaak dienen tot woning en staan geregistreerd met een objectsoortcode zoals opgenomen in de bij de Verordening behorende en daarvan deel uitmakende bijlage ‘Belastingobjecten BIZ-bijdrage’ (categorie C). Evenmin is in geschil dat eiseres de onroerende zaken exploiteert. Uit het vorenstaande volgt dat eiseres op grond van artikel 2, eerste lid, en artikel 4, eerste lid, van de Verordening voor de onroerende zaken BIZ-bijdrage is verschuldigd.
3. Partijen houdt verdeeld of voor iedere onroerende zaak afzonderlijk BIZ-bijdrage moet worden betaald. Eiseres vindt dat zij maar één keer BIZ-bijdrage (over de geconsolideerde woz-waarde van de onroerende zaken) is verschuldigd. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat sprake is van één exploitatie. [naam 1] en [naam 3] worden namelijk niet zelfstandig geëxploiteerd, zij vallen onder de exploitatie van [naam 2] . Eiseres heeft er daarbij op gewezen dat zij bij de draagvlakmeting ook maar één stem mocht uitbrengen.
4. De rechtbank overweegt dat voor de vraag of in de zin van de Verordening sprake is van één of meerdere onroerende za(a)k(en) artikel 16 van de Wet woz leidend is. De rechtbank is van oordeel dat, nu de objectafbakening van de onroerende zaken in het kader van de Wet woz, onbestreden is gebleven, in rechte vaststaat dat op grond van artikel 16 van de Wet woz over 2022 sprake is van drie afzonderlijke onroerende zaken. De rechtbank ziet hier overigens, gelet op onder meer het gebruik en de ligging van de onroerende zaken, geen zodanige samenhang om een samenstel in de zin van artikel 16, aanhef en onder d, van de Wet woz aan te nemen. Uit de Verordening volgt in dat geval dat voor iedere onroerende zaak afzonderlijk BIZ-bijdrage is verschuldigd. De Verordening voorziet niet in een uitzondering voor gezamenlijk geëxploiteerde onroerende zaken en evenmin is er een grondslag om voor het aantal te belasten onroerende zaken belang toe te kennen aan het aantal uitgebrachte stemmen bij de draagvlakmeting. Verweerder heeft daarover bij verweerschrift toegelicht dat, ongeacht het aantal bijdrageplichtige onroerende zaken, op grond van het Reglement draagvlakmeting Bedrijveninvesteringszone Valkenburg per bijdrageplichtige slechts één stem mag worden uitgebracht.
5. Uit het vorenstaande volgt dat de aanslagen BIZ-bijdrage op grond van de Verordening terecht aan eiseres zijn opgelegd.
6. Eiseres heeft gesteld dat zij het onredelijk vindt dat zij voor drie gezamenlijk geëxploiteerde onroerende zaken afzonderlijk BIZ-bijdrage is verschuldigd en de hoogte van die bijdrage in totaal 2,5 keer hoger is dan de vrijwillige bijdrages die zij in 2019 voor vaststelling van de Verordening aan organisaties die een bijdrage leveren aan het toerisme in Valkenburg betaalde. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres op 21 april 2023 een factuur van Visit Zuid-Limburg van 8 oktober 2019 ten bedrage van € 2.564,22 overgelegd. Omdat, anders dan dat voor bijdrages aan bijvoorbeeld Visit Zuid-Limburg geldt, alle ondernemers binnen de BI-zone verplicht zijn om hieraan bij te dragen, ging eiseres er juist vanuit dat invoering van de BIZ-bijdrage zou leiden tot (en tot doel had) een verlaging van de lasten. Zij is van mening dat zij hierover niet juist is voorgelicht.
7. Omdat de Verordening, waaruit het object en de hoogte van de bijdrage volgt, zijn grondslag vindt in de Wet BIZ, zijnde een wet in formele zin, is hier geen plaats voor onverbindendverklaring. Ook ziet de rechtbank, gelet op de hoogte van de aanslagen, het uitblijven van heffing over 2020 en 2021 (vanwege de coronapandemie en de watersnood) en de voordelen die eiseres als logiesverstrekker van de uit de BIZ-bijdrage gefinancierde initiatieven heeft, geen grond om een individuele en buitensporige last aan te nemen en de Verordening op dit punt voor eiseres buiten toepassing te laten. Met andere woorden, de rechtbank vindt het in dit geval niet onredelijk dat eiseres per onroerende zaak afzonderlijk tegen de bij de Verordening voor 2022 vastgestelde tarieven in de BIZ-bijdrage wordt betrokken. De rechtbank betrekt daarbij dat de gemeente Valkenburg, zoals onbestreden is gesteld, door middel van voorlichtingsavonden en mailingen de werking van de BIZ-bijdrage heeft toegelicht en eiseres bij de draagvlakmeting haar goedkeuring heeft gegeven aan de BIZ-bijdrage (inclusief de maatstaf en de hoogte van de bijdrage).
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aanslag terecht aan eiseres is opgelegd. Het beroep is daarom ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B.A. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D.R.H. Lechanteur, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 23 augustus 2023

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).