3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 9 juli 2021 heeft rond 22.50 uur een ongeval plaatsgevonden op de Zandweg in de gemeente Echt-Susteren, buiten de bebouwde kom van Echt. De Zandweg is een onverharde weg, zonder verlichting. De verdachte is met een door hem bestuurd landbouwvoertuig over [slachtoffer] heen gereden, die op dat moment -naar de rechtbank aanneemt- op de weg lag, met naast hem een fiets. [slachtoffer] is diezelfde avond overleden aan de verwondingen die hij hierdoor heeft opgelopen.
Vrijspraak
Primair artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW)
Aan de verdachte wordt primair verweten dat het verkeersongeval met dodelijke afloop aan zijn schuld te wijten is.
Juridisch kader
Of er sprake is van ‘schuld’ in de zin van artikel 6 WVW hangt af van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. De schuld moet betrekking hebben op het verkeersongeval. Het gaat dus niet om de relatie tussen de schuld en de dood en/of het letsel, maar om de relatie tussen de schuld en het ongeval dat heeft plaatsgevonden. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte dusdanig onvoorzichtig of onoplettend heeft gehandeld, dat sprake is van schuld zoals hierboven bedoeld. De rechtbank baseert dit oordeel op het volgende.
Gelet op de tekst van de tenlastelegging en hetgeen de officier van justitie in zijn requisitoir heeft gesteld, is het voornaamste verwijt dat aan de verdachte wordt gemaakt, dat hij in de nacht (dat wil zeggen in het donker) is gaan rijden
zonder zijn dimlicht aan te zetten en/of terwijl hij een beperkt zichtveld had.
Rijden zonder dimlicht?
Naar het oordeel van de rechtbank staat niet vast dat verdachte geen dimlicht voerde. De enige aanwijzing hiervoor is te vinden op pagina 4 van de VOA. Daar staat: “De stadslichten waren ontstoken…”. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de verschillende standen van de verlichting aan de voorkant allemaal via één knop geregeld werden. De rechtbank concludeert hieruit dat - als de knop op de stand ‘stadslichten’ stond, zoals de VOA suggereert - de dimlichten dus niet konden brandden. De verdachte heeft ter zitting tevens verklaard dat hij wél dimlicht voerde. Nu in de VOA meermalen het begrip ‘dimlicht’ gebruikt wordt als het over de gevoerde verlichting gaat, is de rechtbank van oordeel dat de ene zin op pagina 4 van de VOA - afgezet tegen de stellige verklaring van verdachte - onvoldoende overtuigend bewijs is om vast te stellen dat de verdachte geen dimlicht voerde, maar slechts stadslicht. Voor dit deel van de tenlastelegging is daarom onvoldoende bewijs.
Rijden met een beperkt zichtveld?
De rechtbank overweegt allereerst dat zij ervan uit gaat dat de opsteller van de tenlastelegging met “beperkt zichtveld” heeft bedoeld: (te) beperkt zich door (te) beperkte verlichting en
nietom een zichtlijnbeperking gaat. In de VOA is immers wel een zicht(lijn) onderzoek gedaan, waaruit blijkt dat de IBC tanks het zicht op de eerste 14,5 meter direct vóór de bestuurder beperkten. De VOA heeft hier echter geen conclusie aan verbonden en benoemt deze zichtbeperking ook niet als oorzaak van het ongeval. Daarnaast heeft ook de officier van justitie enkel gewezen op de verlichting van het voertuig van verdachte.
De rechtbank stelt ten aanzien van de verlichting van het voertuig vast, dat de IBC tanks deels voor de lampen zaten. Hierdoor kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders, dan dat dit het effect van het gevoerde licht in enige mate moet hebben verminderd. Uit de VOA blijkt echter niet in welke mate. De rechtbank stelt ook vast dat op geen enkele wijze blijkt dat het beschikbare licht te gering was om op verantwoorde wijze in het donker op een onverlichte weg te (gaan) rijden. Tot slot staat nergens in de VOA onderbouwd vermeld dat de belemmering van de verlichting van zodanige aard en mate was dat dit kan worden aangemerkt als de oorzaak van het ongeval. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet vast te stellen dat er een oorzakelijk verband is tussen het beperkte zichtveld, noch dat het ongeval hierdoor redelijkerwijs voorzienbaar was. Ook voor dit deel van de tenlastelegging is daarom onvoldoende bewijs.
Resterende verwijten?
Dan blijft over het verwijt dat de verdachte niet tijdig heeft geremd en/of is uitgeweken. Uit het dossier blijkt dat de verdachte ongeveer 15 kilometer per uur reed. Naar het oordeel van de rechtbank is dat een gepaste snelheid gezien de omstandigheden. De verdachte heeft verklaard op de weg te hebben gelet en niet te weten waarom hij het slachtoffer en de fiets niet heeft gezien. Feit is echter dat hij het slachtoffer en de fiets klaarblijkelijk niet heeft gezien. Zijdens de verdediging is niet aangevoerd, noch is dat gebleken, dat verdachte het slachtoffer en de fiets in de gegeven omstandigheden onmogelijk heeft kúnnen zien, wat de rechtbank bij gebrek aan meer informatie tot de conclusie brengt dat hij een enkel moment onoplettend is geweest. De rechtbank is van oordeel dat deze onoplettendheid een verkeersfout is, die niet zodanig ernstig van aard is dat er sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW, hoe ernstig het gevolg ook is voor het slachtoffer.
Subsidiair (artikel 5 WVW)
Op grond van de hierna weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank wel van oordeel dat door het gedrag van de verdachte gevaar op de weg is veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW. De rechtbank baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen:
Bewijsmiddelen
Verbalisant [verbalisant]relateerde -zakelijk weergegeven- onder meer als volgt:
Op 9 juli 2021 kreeg ik kennis van een verkeersongeval aan de Zandweg te Echt, gemeente Echt-Susteren. De bestuurder van de tractor was met een fietser in aanrijding gekomen. De bestuurder van de tractor is over de fietser en diens fiets heengereden. De tractor en de bestuurder werden ter plaatse aangetroffen.
Betrokken voertuig 1: Tractor John Deere 6130r. Bestuurder: [verdachte] .
De afdeling
VOAvan de Politie Eenheid Limburg deed onderzoek naar de oorzaak, toedracht en gevolgen van het ongeval. Het proces-verbaal van de VOA vermeldt -zakelijk weergegeven- onder meer het volgende:
Het ongeval vond plaats op de Zandweg gelegen buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Echt, gemeente Echt-Susteren. Ten tijde van het ongeval was het nacht, als bedoeld in artikel 1 van het RVV 1990.
De bestuurder van de betrokken fiets is om een voor ons onbekende reden ten val gekomen en hij heeft ten tijde van de aanrijding bij zijn fiets op het wegdek gelegen. Uit de aangetroffen positie van de fiets en de bestuurder van de fiets volgt dat de fietser voor de overrijding is gevallen en niet door de John Deere is aangereden. Hierop volgend is de bestuurder van de John Deere over de bestuurder van de fiets en de fiets gereden.
Het ongeval is ontstaan doordat de bestuurder van het landbouwvoertuig zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kon brengen. De bestuurder van de John Deere had het ongeval kunnen voorkomen door zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen.
De verdachteheeft bij de politie onder meer -zakelijk weergegeven- verklaard:
Ik heb met mijn tractor over de Zandweg gereden, ik heb daar toen niemand gezien. Op een gegeven moment voelde ik dat ik met de tractor ergens overheen reed. Ik zag daarna dat er een man achter mijn tractor lag. De Zandweg is een weg van verhard zand zonder verlichting. Ik heb voor of na het verkeersongeval niet geremd. Ik schat dat ik ongeveer 15 kilometer per uur reed.
Bewijsoverweging
Op basis van voormelde feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte een verkeersfout heeft gemaakt die aan hem te verwijten is. Hij heeft immers onvoldoende opgelet. Had hij dat wel gedaan, dan had hij het slachtoffer kunnen zien liggen en had hij tijdig kunnen stoppen of uitwijken. De verdachte heeft door zijn onoplettendheid gevaar op de weg veroorzaakt, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt.