ECLI:NL:RBLIM:2023:5087

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
03/048208-22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval met landbouwvoertuig op onverharde weg: vrijspraak voor artikel 6 WVW, veroordeling artikel 5 WVW. Geldboete en voorwaardelijke rijontzegging.

Op 9 juli 2021 vond een dodelijk verkeersongeval plaats op de Zandweg in Echt-Susteren, waarbij de verdachte met zijn landbouwvoertuig een fietser aanreed. De verdachte werd beschuldigd van schuld aan het ongeval op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De rechtbank oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gehandeld, en sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel gevaar op de weg had veroorzaakt, wat leidde tot een veroordeling op basis van artikel 5 WVW. De verdachte kreeg een geldboete van € 1.000 en een voorwaardelijke rijontzegging van één jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoon van de verdachte, die geen eerdere verkeersfeiten had begaan sinds het ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/048208-22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 augustus 2023
In de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.H.A. Horsch, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 augustus 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte met zijn landbouwvoertuig een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor een andere weggebruiker is overleden, dan wel dat verdachte met zijn landbouwvoertuig gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit bewezen, in die zin, dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. Hij baseert dit op de verklaringen van de verdachte en op de VerkeersOngevallenAnalyse (VOA) die is opgesteld. Er is sprake van een aanmerkelijke mate van schuld, aldus de officier van justitie. Hij heeft daarbij betrokken dat op de verdachte een bijzondere zorgplicht rustte, omdat hij als “professionele” bestuurder aangemerkt kan worden. Bovendien heeft de verdachte ter zitting verklaard dat de verlichting van zijn voertuig enigszins belemmerd werd door zogenoemde Intermediate Bulk Containers (hierna: IBC tanks), die aan de voorkant waren gemonteerd. Door desalniettemin te gaan rijden in het donker over een onverharde, onverlichte weg heeft de verdachte een verkeerde risico-afweging gemaakt.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte integraal vrij te spreken aangezien niet kan worden vastgesteld dat het verkeersongeval in causaal verband staat met datgene dat aan verdachte wordt verweten. Bovendien is geen sprake van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen door de verdachte.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Op 9 juli 2021 heeft rond 22.50 uur een ongeval plaatsgevonden op de Zandweg in de gemeente Echt-Susteren, buiten de bebouwde kom van Echt. De Zandweg is een onverharde weg, zonder verlichting. De verdachte is met een door hem bestuurd landbouwvoertuig over [slachtoffer] heen gereden, die op dat moment -naar de rechtbank aanneemt- op de weg lag, met naast hem een fiets. [slachtoffer] is diezelfde avond overleden aan de verwondingen die hij hierdoor heeft opgelopen.
Vrijspraak
Primair artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW)
Aan de verdachte wordt primair verweten dat het verkeersongeval met dodelijke afloop aan zijn schuld te wijten is.
Juridisch kader
Of er sprake is van ‘schuld’ in de zin van artikel 6 WVW hangt af van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. De schuld moet betrekking hebben op het verkeersongeval. Het gaat dus niet om de relatie tussen de schuld en de dood en/of het letsel, maar om de relatie tussen de schuld en het ongeval dat heeft plaatsgevonden. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte dusdanig onvoorzichtig of onoplettend heeft gehandeld, dat sprake is van schuld zoals hierboven bedoeld. De rechtbank baseert dit oordeel op het volgende.
Gelet op de tekst van de tenlastelegging en hetgeen de officier van justitie in zijn requisitoir heeft gesteld, is het voornaamste verwijt dat aan de verdachte wordt gemaakt, dat hij in de nacht (dat wil zeggen in het donker) is gaan rijden
zonder zijn dimlicht aan te zetten en/of terwijl hij een beperkt zichtveld had.
Rijden zonder dimlicht?
Naar het oordeel van de rechtbank staat niet vast dat verdachte geen dimlicht voerde. De enige aanwijzing hiervoor is te vinden op pagina 4 van de VOA. Daar staat: “De stadslichten waren ontstoken…”. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de verschillende standen van de verlichting aan de voorkant allemaal via één knop geregeld werden. De rechtbank concludeert hieruit dat - als de knop op de stand ‘stadslichten’ stond, zoals de VOA suggereert - de dimlichten dus niet konden brandden. De verdachte heeft ter zitting tevens verklaard dat hij wél dimlicht voerde. Nu in de VOA meermalen het begrip ‘dimlicht’ gebruikt wordt als het over de gevoerde verlichting gaat, is de rechtbank van oordeel dat de ene zin op pagina 4 van de VOA - afgezet tegen de stellige verklaring van verdachte - onvoldoende overtuigend bewijs is om vast te stellen dat de verdachte geen dimlicht voerde, maar slechts stadslicht. Voor dit deel van de tenlastelegging is daarom onvoldoende bewijs.
Rijden met een beperkt zichtveld?
De rechtbank overweegt allereerst dat zij ervan uit gaat dat de opsteller van de tenlastelegging met “beperkt zichtveld” heeft bedoeld: (te) beperkt zich door (te) beperkte verlichting en
nietom een zichtlijnbeperking gaat. In de VOA is immers wel een zicht(lijn) onderzoek gedaan, waaruit blijkt dat de IBC tanks het zicht op de eerste 14,5 meter direct vóór de bestuurder beperkten. De VOA heeft hier echter geen conclusie aan verbonden en benoemt deze zichtbeperking ook niet als oorzaak van het ongeval. Daarnaast heeft ook de officier van justitie enkel gewezen op de verlichting van het voertuig van verdachte.
De rechtbank stelt ten aanzien van de verlichting van het voertuig vast, dat de IBC tanks deels voor de lampen zaten. Hierdoor kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders, dan dat dit het effect van het gevoerde licht in enige mate moet hebben verminderd. Uit de VOA blijkt echter niet in welke mate. De rechtbank stelt ook vast dat op geen enkele wijze blijkt dat het beschikbare licht te gering was om op verantwoorde wijze in het donker op een onverlichte weg te (gaan) rijden. Tot slot staat nergens in de VOA onderbouwd vermeld dat de belemmering van de verlichting van zodanige aard en mate was dat dit kan worden aangemerkt als de oorzaak van het ongeval. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet vast te stellen dat er een oorzakelijk verband is tussen het beperkte zichtveld, noch dat het ongeval hierdoor redelijkerwijs voorzienbaar was. Ook voor dit deel van de tenlastelegging is daarom onvoldoende bewijs.
Resterende verwijten?
Dan blijft over het verwijt dat de verdachte niet tijdig heeft geremd en/of is uitgeweken. Uit het dossier blijkt dat de verdachte ongeveer 15 kilometer per uur reed. Naar het oordeel van de rechtbank is dat een gepaste snelheid gezien de omstandigheden. De verdachte heeft verklaard op de weg te hebben gelet en niet te weten waarom hij het slachtoffer en de fiets niet heeft gezien. Feit is echter dat hij het slachtoffer en de fiets klaarblijkelijk niet heeft gezien. Zijdens de verdediging is niet aangevoerd, noch is dat gebleken, dat verdachte het slachtoffer en de fiets in de gegeven omstandigheden onmogelijk heeft kúnnen zien, wat de rechtbank bij gebrek aan meer informatie tot de conclusie brengt dat hij een enkel moment onoplettend is geweest. De rechtbank is van oordeel dat deze onoplettendheid een verkeersfout is, die niet zodanig ernstig van aard is dat er sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW, hoe ernstig het gevolg ook is voor het slachtoffer.
Subsidiair (artikel 5 WVW)
Op grond van de hierna weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank wel van oordeel dat door het gedrag van de verdachte gevaar op de weg is veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW. De rechtbank baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen:
Bewijsmiddelen
Verbalisant [verbalisant]relateerde -zakelijk weergegeven- onder meer als volgt [2] :
Op 9 juli 2021 kreeg ik kennis van een verkeersongeval aan de Zandweg te Echt, gemeente Echt-Susteren. De bestuurder van de tractor was met een fietser in aanrijding gekomen. De bestuurder van de tractor is over de fietser en diens fiets heengereden. De tractor en de bestuurder werden ter plaatse aangetroffen.
Betrokken voertuig 1: Tractor John Deere 6130r. Bestuurder: [verdachte] .
De afdeling
VOAvan de Politie Eenheid Limburg deed onderzoek naar de oorzaak, toedracht en gevolgen van het ongeval. Het proces-verbaal van de VOA vermeldt -zakelijk weergegeven- onder meer het volgende:
Het ongeval vond plaats op de Zandweg gelegen buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Echt, gemeente Echt-Susteren. Ten tijde van het ongeval was het nacht, als bedoeld in artikel 1 van het RVV 1990.
De bestuurder van de betrokken fiets is om een voor ons onbekende reden ten val gekomen en hij heeft ten tijde van de aanrijding bij zijn fiets op het wegdek gelegen. Uit de aangetroffen positie van de fiets en de bestuurder van de fiets volgt dat de fietser voor de overrijding is gevallen en niet door de John Deere is aangereden. Hierop volgend is de bestuurder van de John Deere over de bestuurder van de fiets en de fiets gereden.
Het ongeval is ontstaan doordat de bestuurder van het landbouwvoertuig zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kon brengen. De bestuurder van de John Deere had het ongeval kunnen voorkomen door zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen.
De verdachteheeft bij de politie onder meer -zakelijk weergegeven- verklaard [3] :
Ik heb met mijn tractor over de Zandweg gereden, ik heb daar toen niemand gezien. Op een gegeven moment voelde ik dat ik met de tractor ergens overheen reed. Ik zag daarna dat er een man achter mijn tractor lag. De Zandweg is een weg van verhard zand zonder verlichting. Ik heb voor of na het verkeersongeval niet geremd. Ik schat dat ik ongeveer 15 kilometer per uur reed.
Bewijsoverweging
Op basis van voormelde feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte een verkeersfout heeft gemaakt die aan hem te verwijten is. Hij heeft immers onvoldoende opgelet. Had hij dat wel gedaan, dan had hij het slachtoffer kunnen zien liggen en had hij tijdig kunnen stoppen of uitwijken. De verdachte heeft door zijn onoplettendheid gevaar op de weg veroorzaakt, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
T.a.v. feit 1 subsidiair:
op 9 juli 2021 te Echt, in de gemeente Echt-Susteren als bestuurder van een voertuig (landbouwvoertuig), daarmee rijdende op de weg, Zandweg, terwijl het nacht was als bedoeld in artikel 1 van Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met voornoemd voertuig heeft gereden en daarbij onvoldoende heeft gelet op de weg voor hem en/of op mogelijke weggebruikers op die weg voor hem en vervolgens de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig niet tijdig en niet voldoende heeft verminderd en/of niet behoorlijk is uitgeweken om een overrijding van een op de weg liggende fietser te voorkomen, waardoor een overrijding is ontstaan door verdachtes voertuig en voornoemde fietser en diens fiets, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
T.a.v. subsidiair:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De straf en/of de maatregel

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren en een voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van één jaar met een proeftijd van twee jaren.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een bewezenverklaring een taakstraf op te leggen en een geheel voorwaardelijke rijontzegging. Volgens hem is verder sprake van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen strafvervolging moet aanvangen/plaatsvinden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft op 9 juli 2021 als bestuurder van een landbouwvoertuig niet goed op de weg voor hem gelet, waardoor gevaar op de weg is ontstaan en een overrijding is veroorzaakt. Ten gevolge van het ongeval is [slachtoffer] komen te overlijden. Uit het strafblad van de verdachte volgt dat hij in 2020 een strafbeschikking heeft betaald voor overtreding van artikel 5 WVW. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Omdat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt van het primair ten laste gelegde misdrijf, komt zij tot een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat een geldboete, in combinatie met een bijkomende ontzegging van de rijbevoegd, recht doet aan verdachte’s handelen. Gelet op het feit dat verdachte sinds het ongeval geen nieuwe verkeersfeiten heeft begaan en zijn rijbewijs nodig heeft voor de uitoefening van zijn werkzaamheden, zal de rechtbank de ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk opleggen.
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegende zal de rechtbank opleggen een geldboete ter hoogte van € 1.000,00 (zegge: duizend euro). Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van één jaar.
Overschrijding van de redelijke termijn?
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is aangevangen op het moment dat de verdachte een brief over de vervolging heeft ontvangen, en niet – zoals gesteld door de raadsman – op het moment dat de verdachte door de politie werd verhoord. De verdachte kon tijdens zijn verhoor immers nog niet de redelijke verwachting hebben dat hij vervolgd zou gaan worden. Na ontvangst van de genoemde brief zijn nog geen twee jaar verstreken, zodat overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM niet aan de orde is.

6.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en op artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

7.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;

Bewezenverklaring

  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 1.000,00;
  • beveelt dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal volgt, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen;
  • ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
  • bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter de tenuitvoerlegging gelast omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Feuth, voorzitter, mr. P.W.E.C. Pulles en mr. J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A.J.A.P. Merk, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 augustus 2023.
Buiten staat
Mr. Pulles is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
T.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 9 juli 2021 te Echt, in de gemeente Echt-Susteren als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (landbouwvoertuig), daarmede rijdende over de weg, Zandweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten, [slachtoffer] , werd gedood,
welke gedragingen zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte,
terwijl het nacht was als bedoeld in artikel 1 van Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990,
met voornoemd motorrijtuig heeft gereden zonder daarbij dimlicht te voeren en/of met een beperkt zichtveld en/of (daarbij) niet, althans onvoldoende, heeft gelet op de weg voor hem en/of op mogelijke weggebruikers op die weg voor hem en/of (vervolgens) de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig en/of niet voldoende heeft verminderd en/of niet behoorlijk is uitgeweken om een aan- of overrijding met/van een hem, verdachte, tegemoetkomende, dan wel op de weg liggende, fietser te voorkomen, althans niet in staat is geweest om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien,
waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aan- of overrijding is ontstaan met/tussen/door zijn, verdachtes, motorrijtuig en voornoemde fietser, zijnde voornoemde [slachtoffer] , en/of diens fiets;
T.a.v. feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 9 juli 2021 te Echt, in de gemeente Echt-Susteren als bestuurder van een voertuig (landbouwvoertuig), daarmee rijdende op de weg, Zandweg, terwijl het nacht was als bedoeld in artikel 1 van Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990,
met voornoemd voertuig heeft gereden zonder daarbij dimlicht te voeren en/of met een beperkt zichtveld en/of (daarbij) niet, althans onvoldoende, heeft gelet op de weg voor hem en/of op mogelijke weggebruikers op die weg voor hem en/of (vervolgens) de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig niet tijdig en/of niet voldoende heeft verminderd en/of niet behoorlijk is uitgeweken om een aan- of overrijding met/van een hem, verdachte, tegemoetkomende, dan wel op de weg liggende, fietser te voorkomen, althans niet in staat is geweest om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien,
waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aan- of overrijding is ontstaan met/tussen/door zijn, verdachtes, voertuig en voornoemde fietser en/of diens fiets,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, team Verkeer, proces-verbaalnummer PL2471-2021106735-1, gesloten d.d. 13 oktober 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 127.
2.Proces-verbaal van aanrijding misdrijf, d.d. 13 oktober 2021, p. 2 – 6;
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 10 juli 2021, p. 92 – 97;