ECLI:NL:RBLIM:2023:5080

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
C/03/310067 / BZ RK 22/1986
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klacht ex artikel 56c Wet zorg en dwang met betrekking tot de bevoegdheid van vertegenwoordigers

Op 23 mei 2023 heeft de Rechtbank Limburg een beschikking gegeven in een zaak waarin Stichting Zorggroep Noord- en Midden Limburg (verzoekster) een klacht indiende tegen de beslissing van de Klachtencommissie Onvrijwillige Zorg. De klacht was ingediend door verweerder, de zoon van betrokkene, die stelde dat hij en zijn zus bevoegd waren om namens hun moeder een klacht in te dienen. De rechtbank moest beoordelen of de zoon en dochter van betrokkene als vertegenwoordigers konden optreden in het kader van artikel 55 van de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank oordeelde dat de klacht niet door betrokkene zelf was ingediend en dat er geen sprake was van een nabestaande die de klacht kon indienen. De rechtbank concludeerde dat de zoon en dochter niet bevoegd waren om de klacht in te dienen, omdat de mentor, die door de kantonrechter was benoemd, de wettelijk vertegenwoordiger was in aangelegenheden betreffende verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. De rechtbank verklaarde de klacht van verzoekster gegrond en vernietigde de beslissing van de Klachtencommissie, waardoor verweerder niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn klacht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Zaaknummer: C/03/310067 / BZ RK 22/1986
Beslissing over klacht ex artikel 56c Wet zorg en dwang (Wzd)
Beschikking van 23 mei 2023 van de rechtbank Limburg op het ingediende verzoekschrift van:
STICHTING ZORGGROEP NOORD- EN MIDDEN-LIMBURG,
hierna te noemen verzoekster,
gevestigd te Venlo,
advocaten: mr. L.A.P. Arends en mr. M. Swelsen
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door
[verweerder] ,
hierna te noemen verweerder,
ingediend bij de klachtencommissie op 24 mei 2022 namens zijn moeder
[betrokkene] , hierna te noemen betrokkene.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift ex artikel 56cg van de wet zorg en dwang, verder Wzd, bij de griffie van deze rechtbank ontvangen op 10 oktober 2022, met bijlagen;
  • het verweerschrift, ingekomen op 24 november 2022;
1.2.
Verweerder heeft bij brief van 24 mei 2022 bij de klachtencommissie namens betrokkene een klacht ingediend. De klacht betreft een ontslagverzoek waarop verzoekster niet is ingegaan en verzoekster geweigerd heeft het ontslagverzoek te behandelen. Met het ontslagverzoek werd een overplaatsing van moeder naar een verpleeginrichting in Duitsland beoogd.
1.3.
De klachtencommissie heeft op 26 augustus 2022 de klacht gegrond verklaard en heeft opdracht gegeven om een beslissing te nemen op het verzoek van betrokkene met inachtneming van alles wat in de uitspraak naar voren is gekomen.
1.4.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 1 december 2022.
De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
  • namens verzoekster, [naam beleidsadviseur] , beleidsadviseur stichting Zorggroep Noord- en Midden-Limburg, bijgestaan door de advocaten, mr. L.A.P. Arends en mr. M. Swelsen;
  • [naam mentor] , de mentor van betrokkene;
  • [verweerder] , verweerder en zoon van betrokkene;
  • [naam dochter] , de dochter van betrokkene.
1.5.
De advocaten van verzoekster hebben ter zitting pleitaantekeningen overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Aan betrokkene wordt sedert december 2016 door verzoekster zorg verleend krachtens de wet Bopz c.q. de Wzd. Op 24 juni 2022 is een opvolgende rechterlijke machtiging verleend geldend tot en met 24 juni 2024.
2.2.
Op 13 juli 2017 heeft de rechtbank Limburg bewind en mentorschap ingesteld voor betrokkene, waarbij [naam bewindvoering] zich bereid heeft verklaard bewind en mentorschap op zich te nemen.
2.3.
Bij e-mailbericht van 21 februari 2022 heeft verweerder een ontslagverzoek c.q. namens zijn moeder ingediend bij verzoekster.
2.4.
Verzoekster heeft bij brief van 25 februari 2022 te kennen gegeven niet inhoudelijk op het verzoek in te gaan en heeft verwezen naar de bewindvoerder/mentor die als gesprekspartner aangaande het zorgbeleid van betrokkene is aangesteld.
2.5.
De mentor heeft verweerder per e-mail van 25 maart 2022 bericht als wettelijk vertegenwoordiger niet achter het ontslagverzoek van betrokkene te staan. Verzoekster heeft de mentor laten weten het verzoek niet in behandeling te nemen.
2.6.
Verweerder heeft bij e-mail van 24 mei 2022 namens betrokkene bij de klachtencommissie cliënten een klacht ingediend nu verzoekster geen besluit heeft genomen op het ontslagverzoek, dan wel geen besluit wil nemen omdat zij kennelijk van opvatting is dat alleen de wettelijk vertegenwoordiger bevoegd is om een ontslagverzoek in te dienen.
2.7.
De Raad van Bestuur van De Zorggroep heeft bij brief van 2 augustus 2022 de klacht van verweerder voorgelegd aan de Klachtencommissie Onvrijwillige Zorg, hierna te noemen KCOZ.
2.8.
Bij brief van 15 augustus 2022 heeft de mentor De Zorggroep laten weten dat de zoon van betrokkene niet bevoegd is om een klacht in te dienen bij De Zorggroep. Als wettelijk vertegenwoordiger kan zij zich niet vinden in de gestelde klachten en staat zij niet achter de zienswijze van de zoon van betrokkene.
2.9.
Bij brief van 16 augustus 2022 heeft De Zorggroep de KCOZ verzocht om de klacht van verweerder niet-ontvankelijk te verklaren en niet verder in behandeling te nemen.
2.10.
De KCOZ heeft bij e-mail van 19 augustus 2022 een nadere onderbouwing ten aanzien van de wilsbekwaamheid van betrokkene opgevraagd.
2.11.
De Zorggroep heeft bij brief van 22 augustus 2022, gericht aan de KCOZ, toegelicht dat De Zorggroep, gelet op haar geheimhoudingsplicht, geen zorginhoudelijke informatie ter onderbouwing kan overleggen en niet zal verschijnen op de klachtzitting.
2.12.
Bij e-mail van 23 augustus 2022 heeft de KCOZ De Zorggroep laten weten dat de KCOZ tot het oordeel is gekomen dat de commissie bevoegd is om de klacht te beoordelen en op basis van de aangeleverde stukken binnen twee weken uitspraak zal doen.
2.13.
De KCOZ heeft op 26 augustus 2022 de klacht gegrond verklaard.

3.Het verzoek

3.1.
Naar het oordeel van verzoekster heeft de KCOZ de klacht van verweerder ten onrechte behandeld omdat verweerder niet bevoegd zou zijn om een klacht in te dienen, waardoor hij ten onrechte ontvankelijk is verklaard in zijn klacht. Daarnaast heeft de KCOZ ten onrechte de klacht gegrond verklaard en verzoekster onbevoegd de opdracht gegeven om een beslissing te nemen op het verzoek van verweerder.
3.2.
Verzoekster verzoekt de beslissing van de KCOZ van 26 augustus 2022 te vernietigen en de klacht van verweerder alsnog niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te verklaren.
3.3.
Verzoekster stelt dat uit jurisprudentie niet is gebleken dat een onder mentorschap gestelde cliënt zich kan laten vertegenwoordigen door een familielid terwijl de mentor het niet eens is met het indienen van de klacht.
Daarbij verwijst verzoekster naar het bepaalde in artikel 1:450 BW en 1:453, lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Hierin is bepaald dat betrokkene onbevoegd is om rechtshandelingen te verrichten in aangelegenheden van verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de mentor de enige bevoegde persoon is om voor haar wilsonbekwame cliënt als vertegenwoordiger bij een ontslagverzoek op te treden. Nu gebleken is dat de mentor de visie van verweerder niet deelde en zij dat ook herhaaldelijk aan verweerder kenbaar heeft gemaakt, heeft verzoekster het ontslagverzoek terecht niet in behandeling genomen.
3.4.
Ten aanzien van de overgelegde machtiging van betrokkene merkt verzoekster op dat betrokkene, gezien haar huidige toestandsbeeld, niet in staat is geweest om zelf nog een computer te bedienen of te schrijven. Niet is bekend in hoeverre betrokkene weloverwogen heeft ingestemd met het ontslagverzoek. Verzoekster stelt dat de klachtencommissie niet gesproken heeft met betrokkene en geen nader onderzoek heeft gedaan naar de wens van betrokkene en daarom onzeker is of de machtiging daadwerkelijk de wens van betrokkene vertegenwoordigt. Verzoekster wijst erop dat op grond van de Wzd gesteld wordt dat klager zich kan laten bijstaan door degenen die hij heeft aangewezen, maar dat op grond van het BW een cliënt onbevoegd is een ander aan te wijzen dan de mentor. De machtiging die is overgelegd strekt niet tot het indienen van een klacht. Verzoekster stelt dat de KCOZ dit niet in haar oordeelsvorming heeft betrokken, waardoor het oordeel van KCOZ onjuist is.

4.Het verweer

4.1.
Verweerder heeft gesteld dat zijn zus en hij de klacht namens en gemachtigd door hun moeder hebben ingediend. Om die reden zouden beide kinderen van betrokkene als verweerder aangemerkt moeten worden.
Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat het recht om een ontslagverzoek aan te vragen een hoogstpersoonlijk recht is en een wettelijk vertegenwoordiger niet het recht en de bevoegdheid heeft om dit te belemmeren. Nu verzoekster niet heeft gereageerd op het ontslag, is verweerder ervan uitgegaan dat verzoekster geen besluit wilde nemen danwel dat de mededeling van de wettelijk vertegenwoordiger van 25 maart 2022, waarbij zij aangeeft niet achter het verzoek te staan en verzoekster het ontslagverzoek van verweerder niet in behandeling heeft genomen, is te duiden als een besluit.
4.2.
Verweerder is van mening dat de procedure niet volgens de wettelijke voorschriften van de Wzd is verlopen, nu er geen met redenen omkleed besluit is genomen en de vermelding van een rechtsmiddel ontbreekt. Daarnaast is niet gewezen op de mogelijkheid van ondersteuning en advies door een cliëntenvertrouwenspersoon en is evenmin verzuimd de advocaat van betrokkene op de hoogte te stellen over een besluit betreffende het ontslagverzoek. De wettelijk voorgeschreven beslistermijn is daarmee ruimschoots overschreden, waardoor betrokkene bewust en opzettelijk in het ongewisse heeft verkeerd. Verweerder is van mening dat verzoekster mentorschap heeft aangevraagd om de kinderen van betrokkene uit te sluiten van allerlei zaken.
Verweerder stelt dat betrokkene gebaat is bij een overplaatsing van betrokkene naar een zorginstelling in Duitsland.

5.De standpunten ter zitting

5.1.
Namens verzoekster is ter zitting aangevoerd dat in de kern de wet een onder mentorschap gestelde als handelingsonbevoegd beschouwt. Hoewel dit bij een wilsbekwame cliënt anders kan zijn, is in het kader van de Wzd de bevoegdheid niet overdraagbaar. Betrokkene is door haar ziektebeeld niet in staat tot een wilsbekwame belangenafweging. De mentor is daarom de enige die bevoegd is om ontslag te verzoeken (artikel 48 Wzd) en/of een klacht in te dienen (artikel 55 Wzd). Verder wordt namens verzoekster gesteld dat het problematisch gedrag van de kinderen herhaaldelijk tot intimidatie van verplegend personeel heeft geleid. Ter bescherming van betrokkene heeft de rechtbank bij de instelling van mentorschap daarom bewust een professional in plaats van een familielid aangewezen als mentor.
5.2.
Verweerder heeft aangevoerd dat verzoekster nooit met verweerder en zijn zus heeft willen spreken en dat het mentorschap voor betrokkene buiten hen om is aangevraagd. De zus van verweerder had bevoegdheden en machtigingen. De gang van zaken is niet in het belang van betrokkene. Verder stelt verweerder dat de later gestelde diagnose bij opname nog niet aan de orde was. De diagnose is pas bij de aanvraag van de rechterlijke machtiging gesteld. Verweerder voert aan dat het om vrijheidsbeneming gaat en dat er minder ingrijpende maatregelen mogelijk waren.

6.Beoordeling

6.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek, aangezien het verzoekschrift binnen de in artikel 56c lid 2 Wzd gestelde termijn bij de rechtbank is ingediend.
6.2.
De vraag die ter beantwoording aan de rechtbank voorligt is de vraag of de zoon, danwel de kinderen van betrokkene in het kader van artikel 55 Wzd ontvankelijk zijn bij het indienen van een klacht bij de klachtencommissie naar aanleiding van het ontbreken van een reactie op het ontslagverzoek.
6.3.
Bij de beantwoording van die vraag stelt de rechtbank vast dat in artikel 55 Wzd gesproken wordt over de cliënt, zijn vertegenwoordiger of een nabestaande van de cliënt als personen die tot het indienen van een klacht bevoegd zijn. Vaststaat dat de klacht niet door betrokkene zelf is ingediend en er is evenmin sprake van het indienen door een nabestaande. Dat betekent dat de vraag moet worden beantwoord of de zoon en dochter als feitelijk indieners van de klacht, als vertegenwoordigers van betrokkene kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 55 Wzd.
6.4.
Uit de definitie van het begrip vertegenwoordiger in artikel 1 onder e van de Wzd blijkt dat onder het begrip vertegenwoordiger primair de wettelijk vertegenwoordiger moet worden verstaan. Eerst indien een wettelijk vertegenwoordiger ontbreekt kan een door de client gemachtigde, of indien die niet optreedt of ontbreekt, een echtgenoot, geregistreerd partner of levensgezel of indien die ontbreekt of niet optreedt een ouder, kind of ander familielid als vertegenwoordiger optreden.
6.5.
Bij beschikking van 13 juli 2017 is door de kantonrechter te Maastricht een mentor voor betrokkene benoemd. De kantonrechter heeft daarbij het volgende overwogen: “De kantonrechter heeft vastgesteld dat er bij de zoon en dochter grote weerstand bestaat tegen de opname van betrokkene in de kliniek waar ze nu verblijft. Dat is natuurlijk hun goed recht. De kans dat de weerstand zich ook uitstrekt tot de noodzaak van behandeling als zodanig  en daarmee een objectieve houding daartegenover verhindert  acht de kantonrechter dermate hoog, dat hij de benoeming van de zoon en de dochter als mentor(en) evenmin aangewezen acht. Er zal daarom een professionele mentor worden benoemd.”
6.6.
Uit artikel 1:453, eerste en tweede lid BW volgt dat de mentor als wettelijk vertegenwoordiger geldt in aangelegenheden betreffende zijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank tevens vast dat de mentor geldt als de vertegenwoordiger van betrokkene in het kader van artikel 55 Wzd. De zoon en dochter van betrokkene waren derhalve niet bevoegd tot het indienen van een klacht.
6.7.
De klachtencommissie heeft naar het oordeel van de rechtbank de zoon (en de dochter) daarmee ten onrechte ontvangen in de klacht. De door verzoekster ingestelde klacht tegen de op 26 augustus 2022 door de klachtencommissie genomen beslissing, acht de rechtbank gegrond.
6.8.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. Uit het dossier en de daarbij behorende stukken blijkt genoegzaam dat betrokkene niet in staat is wilsbekwame beslissingen te nemen over onder meer aangelegenheden betreffende haar verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. Dat houdt ook in dat zij niet wilsbekwaam moet worden geacht anderen te machtigen namens haar verzoeken in te dienen in relatie tot die aangelegenheden. Het machtigen van de zoon en de dochter om een ontslagverzoek in te dienen op grond van artikel 48 Wzd valt daar naar het oordeel van de rechtbank onder. De behartiging van de belangen van betrokkene bij die aangelegenheden zijn voorbehouden aan de door de kantonrechter benoemde mentor.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
verklaart de door verzoekster ingediende klacht tegen de beslissing van 26 augustus 2022 van de Klachtencommissie Onvrijwillige Zorg gegrond;
7.2.
vernietigt de door de Klachtencommissie Onvrijwillige Zorg op 26 augustus 2022 genomen beslissing;
7.3.
verklaart verweerder alsnog niet ontvankelijk in de bij de Klachtencommissie Onvrijwillige Zorg ingediende klacht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Oelmeijer, J.J.M. Wassenberg en L.N. Geerman, rechters, bijgestaan door S.F.C. Egbers-Hoebe als griffier op 23 mei 2023.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.