ECLI:NL:RBLIM:2023:5011

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
C/03/311427 / FA RK 22-4273
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en beoordeling van het gezag van rechtswege naar het recht van Uganda

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan over het verzoek van de vader om het gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind te beëindigen. De vader, die in Nederland verblijft, heeft verzocht om alleen het ouderlijk gezag over zijn kind, dat geboren is uit een relatie met de moeder, die momenteel onvindbaar is. De moeder heeft al geruime tijd geen contact meer gehad met het kind en heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in Uganda, sinds 2019 bij de vader in Nederland verblijft en dat de moeder geen verantwoordelijkheid meer neemt in het leven van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de vader alleen met het gezag te belasten, wat de rechtbank in het belang van het kind heeft toegewezen. De rechtbank heeft de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter vastgesteld op basis van het verblijf van de minderjarige in Nederland en heeft het verzoek van de vader toegewezen, waarbij het gezamenlijk gezag is beëindigd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en er is een afschrift naar het centraal gezagsregister gestuurd voor aantekening van de gewijzigde gezagssituatie.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 22 augustus 2023
Zaaknummer: C/03/311427 / FA RK 22-4273
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[de vader] ,
verzoeker, verder te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats] ,
advocaat mr. J.B.M. Rütten, kantoorhoudend te Kerkrade
en
[de moeder] ,
wederpartij, verder te noemen: de moeder,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland,
geen advocaat.
Met toepassing van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Limburg, verder te noemen: de raad,
locatie Maastricht, door de rechtbank als adviseur bij deze zaak betrokken.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vader, ontvangen op 16 november 2022;
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting van 14 april 2023, waar zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • een vertegenwoordigster van de raad.
1.3.
De moeder, volgens de wettelijke voorschriften opgeroepen, is niet verschenen.
1.4.
Na de behandeling ter zitting is de zaak vervolgens aangehouden in afwachting van de door de vader nader over te leggen stukken.
1.5.
De vader heeft bij F9-formulier van 5 mei 2023 de verzochte stukken overgelegd.
1.6.
De uitspraak van de zaak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] (roepnaam: [minderjarige] ) is geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedatum 1] 2010 uit de inmiddels beëindigde relatie tussen de moeder en de vader.
2.2.
[minderjarige] verblijft, met toestemming van de moeder, bij de vader. Uit de beschikking van 20 februari 2019 van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid blijkt dat aan [minderjarige] , als kind van de vader, een machtiging voorlopig verblijf is verstrekt. Zowel de vader als [minderjarige] hebben een verblijfstitel voor Nederland.
2.3.
De vader, de moeder en [minderjarige] hebben de Ugandese nationaliteit.

3.Het verzoek en het verweer

De vader verzoekt:
Primair: te bepalen dat de vader voortaan alleen het ouderlijk gezag uitoefent over [minderjarige] .
Subsidair: aan de vader vervangende toestemming te verlenen voor de mee-naturalisatie voor [minderjarige] .
Ter onderbouwing van het verzoek stelt de vader dat hij de moeder al jarenlang niet gezien of gesproken heeft. De moeder is vertrokken toen [minderjarige] 1,5 jaar oud was en zij is niet meer teruggekeerd. De vader is in 2016 naar Nederland gekomen omdat het toekomstperspectief in Nederland voor hem en [minderjarige] beter is. De ouders van de vader hebben toen voor [minderjarige] gezorgd. In Nederland heeft de vader in 2017 een aanvraag machtiging voorlopig verblijf voor [minderjarige] ingediend. Omdat de moeder onvindbaar was heeft het lang geduurd voor de machtiging werd verleend. Uiteindelijk is via de Nederlandse ambassade het proces in gang gezet en heeft de moeder de toestemmingsverklaring getekend. Er is DNA onderzoek gedaan en daarna is [minderjarige] in 2019 in Nederland herenigd met de vader. Sinds die tijd is er geen contact meer geweest met de moeder. De vader weet niet waar de moeder is. De vader stelt verder dat hij samen met de moeder het ouderlijk gezag heeft over [minderjarige] . De vader wil dit gewijzigd hebben nu er de komende jaren veel geregeld moet worden voor [minderjarige] zoals de naturalisatie voor [minderjarige] . Dat kan hij nu niet regelen. De moeder is al 10 jaar niet betrokken in het leven van [minderjarige] en zij heeft geen idee wat er in zijn leven speelt.
De moeder heeft geen verweer gevoerd.

4.De mening van [minderjarige]

is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Hij heeft op
5 april 2023 een gesprek met de kinderrechter gehad.
is het eens met het verzoek. Hij wil dat zijn vader alleen het gezag over hem krijgt.

5.Het advies van de raad

De raad acht het in het belang van [minderjarige] om de vader alleen met het gezag te belasten.

6.De beoordeling

Internationale bevoegdheid
6.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter. De rechtbank past op grond van artikel 10:2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) ambtshalve de regels van het internationaal privaatrecht toe. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] ten tijde van indiening van het verzoek in Nederland ligt, is de Nederlandse rechter bevoegd kennis te nemen van het verzoek (artikel
7 lid 1 Brussel II-ter Verordening (nr. 2019/1111)).
Relatieve bevoegdheid
6.2.
Op grond van artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de rechtbank Limburg bevoegd.
Toepasselijk recht
6.3.
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland ligt, zal de rechtbank op grond van artikel 17 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 ( hierna: HKBV) Nederlands recht op het verzoek toepassen.
De gezagssituatie
6.4.
Vooraleer over te gaan tot de beoordeling van het verzoek, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de vader en de moeder van [minderjarige] gezamenlijk het gezag over hem uitoefenen, zoals de vader stelt.
6.5.
Het verzoek is ingediend na de inwerkingtreding (1 mei 2011) van het HKBV 1996. Op grond hiervan is dit verdrag van toepassing bij de beantwoording van de vraag of de ouders met het gezag over [minderjarige] zijn belast. Het uitgangspunt van het HKBV 1996 en de Uitvoeringswet is dat de ouderlijke verantwoordelijkheid zoals die bestond vóór de inwerkingtreding van het verdrag, na de inwerkingtreding van dit verdrag gerespecteerd dient te worden. Artikel 30 lid 3 van de Uitvoeringswet bepaalt dat de inwerkingtreding van het HKBV 1996 de ouderlijke verantwoordelijkheid die voordien van rechtswege aan een persoon is toegekomen onverlet laat. De eerste vraag die aldus door de rechtbank beantwoord dient te worden is of de ouderlijke verantwoordelijkheid ten aanzien van [minderjarige] vóór de inwerkingtreding van het HKBV 1996 van rechtswege aan de ouders is toegekomen.
6.6.
De rechtbank stelt vast dat, aangezien het HKBV 1996 ten tijde van de geboorte van [minderjarige] nog niet in werking was getreden, de van rechtswege ontstane gezagsverhouding tussen [minderjarige] en zijn ouders beheerst wordt door het destijds geldende verdrag, het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 (hierna: HKBV 1961). Volgens artikel 3 HKBV 1961 dient het recht van de nationaliteit van de minderjarige toegepast te worden bij de vaststelling of van rechtswege een gezagsverhouding is ontstaan. Vaststaat dat [minderjarige] ten tijde van zijn geboorte, en thans ook nog, de Ugandese nationaliteit heeft. Naar het recht van Uganda wordt op grond van artikel 6 Children Act 1997 het ouderlijk gezag over een kind door de ouders uitgeoefend. De vader heeft een geboorteakte van [minderjarige] overgelegd waarop de vader en de moeder als ouders genoemd zijn. Hieruit leidt de rechtbank af dat de ouders van rechtswege gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] zijn belast.
6.7.
De gewone verblijfplaats van [minderjarige] was, sinds zijn geboorte, in Uganda. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [minderjarige] met toestemming van de moeder sinds 2019 bij de vader in Nederland verblijft. Zijn gewone verblijfplaats is sinds 2019 in Nederland. Op grond van artikel 16, lid 3, HKBV 1996, blijft de ouderlijke verantwoordelijkheid bestaan na verplaatsing van de gewone verblijfplaats van het kind naar een andere Staat. Daarmee blijven de vader en de moeder dus beiden met het gezag belast sinds [minderjarige] in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft.
Inhoudelijke beoordeling
6.8.
Op grond van artikel 1:253n BW kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien, voor zover hier van belang, de omstandigheden zijn gewijzigd. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag toekomt.
6.9.
Gebleken is dat de moeder al zeer geruime tijd geen verantwoordelijkheid meer neemt over [minderjarige] . [minderjarige] is enkele jaren door zijn grootouders verzorgd. De moeder heeft daarna erin toegestemd dat [minderjarige] bij zijn vader in Nederland opgroeit. De moeder is uit het leven van [minderjarige] verdwenen. Zij oefent haar gezag niet meer uit. Daarom is het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat alleen de vader met het gezag over [minderjarige] wordt belast. De rechtbank zal het verzoek van de vader daarom toewijzen.
6.10.
De rechtbank zal in verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit gezagsregisters bepalen dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centraal gezagsregister om daarin aantekening te laten doen van de gewijzigde gezagssituatie.
6.11.
Nu het primaire verzoek wordt toegewezen, komt de rechtbank niet toe aan behandeling van het subsidiair verzochte.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
beëindigt het gezamenlijk gezag en bepaalt dat [de vader] , geboren op
[geboortedatum 2] 1986, alleen het gezag heeft over:
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2010;
7.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, (kinder)rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van E.H.C.M. Franssen-Peeters, griffier op
22 augustus 2023.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.