ECLI:NL:RBLIM:2023:499

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
C/03/300676 / HA ZA 22-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake overeenkomst en schadevergoeding tussen Arrosso en Verran

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid V.H.G.C. Arrosso B.V. (eiseres) en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Handelsmij. Verran B.V. (gedaagde). De rechtbank beoordeelt of er een overeenkomst bestaat tussen partijen en wat de inhoud daarvan is. Arrosso vordert onder andere de vernietiging van de overeenkomst met Verran en schadevergoeding ter hoogte van € 182.337,44, alsook een schadevergoeding voor gederfde winst. De rechtbank oordeelt dat niet aannemelijk is dat er een overeenkomst is gesloten die inhoudt dat Verran minimaal de helft van de loonkosten van de werknemer moet vergoeden. De rechtbank wijst de vorderingen van Arrosso tegen [gedaagde sub 2] af, terwijl de vorderingen tegen Verran worden toegewezen, met een aanpassing van het gevorderde bedrag. Verran wordt veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank concludeert dat Arrosso niet heeft aangetoond dat er een overeenkomst was die de loonkosten van de werknemer voor 50% aan Verran zou doorbelasten. De vorderingen van Arrosso tegen [gedaagde sub 2] worden afgewezen, en Arrosso wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 2].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rolnummer: C/03/300676 / HA ZA 22-13
Vonnis van 11 januari 2023 in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
V.H.G.C. ARROSSO B.V.,
gevestigd te Weert,
eiseres,
advocaat mr. J.M. Pals,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HANDELSMIJ. VERRAN B.V.,
gevestigd te Heerlen,
gedaagde,
niet verschenen,
en:

2 [gedaagde sub 2] ,

wonend te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. F.H.C. Aarts.
Partijen zullen hierna Arrosso, Verran en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met bijlagen A tot en met I;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 4;
  • de spreekaantekeningen van de advocaten van partijen van 18 november 2022;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 november 2022.
1.2.
Vervolgens is bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
Arrosso drijft een onderneming, die zich richt op het ontzinken en herverzinken van metalen (voornamelijk staal), bijvoorbeeld geleiderails langs wegen. Enig aandeelhouder en bestuurder van Arrosso is de heer [naam bestuurder] (hierna: [naam bestuurder] ).
2.2.
[gedaagde sub 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van Verran. [gedaagde sub 2] was vanaf 1 november 2019 tot 8 maart 2021 aan Arrosso verbonden als titulair ‘directeur verkoop’ via de besloten vennootschap Verran Wegbeveiliging B.V. [gedaagde sub 2] had als taak klanten en opdrachten voor Arrosso te werven en aan te brengen.
2.3.
Bij Verran was de heer [naam werknemer 1] (hierna: [naam werknemer 1] ) per 1 oktober 2018 in dienst als ‘coördinator geleiderail projecten’. Per 1 november 2019 is [naam werknemer 1] in dienst getreden bij Arrosso. In de tussen [naam werknemer 1] en Arrosso getekende arbeidsovereenkomst zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
1.1.
Werknemer treedt met ingang van 1 november 2019 in dienst van Werkgever in de functie van bedrijfleider met de taakomschrijving uit de aan deze overeenkomst gehechte bijlage.
1.2.
Gedurende deze overeenkomst zal Werknemer door Werkgever voor 50% ( vijftig procent ) ter beschikking worden gesteld aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Durable Metal Constructions B.V. (DMC) en ook aan derden, om aldaar werkzaamheden te gaan verrichten. De voorwaarden waaronder voornoemde detachering zal plaatsvinden, stemt Handelsmaatschappij Verran B.V. af met DMC. Voor Werknemer zijn de voorwaarden uit onderhavige overeenkomst van toepassing. In overleg tussen Werknemer en Werkgever kan van dit artikel 1.2. afgeweken worden.
2.4.
De arbeidsovereenkomst tussen Arrosso en [naam werknemer 1] is per 1 februari 2022 beëindigd middels een vaststellingsovereenkomst.

3.Het geschil

3.1.
Arrosso vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. de overeenkomst tussen Arrosso en Verran te vernietigen met ingang van 1 november 2019, althans met ingang van een nader door de rechtbank te bepalen datum;
II. gedaagden ieder, hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan Arrosso te betalen:
a. een bedrag ad. € 182.337,44 ter zake vergoeding van de directe kosten en schade, voortvloeiend uit het dienstverband tussen Arrosso en [naam werknemer 1] (hetzij als waardevergoeding hetzij als schadevergoeding);
b. een schadevergoeding ter zake door Arrosso gederfde winst (marge), nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
c. het sub II.a en II.b gevorderde vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van ontstaan van de schade te berekenen tot aan de dag van algehele voldoening;
Subsidiair:
voor zover de overeenkomst tussen Arrosso en Verran niet vernietigd wordt:
III. Verran te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan Arrosso te betalen een bedrag groot € 77.776,78 ter zake detacheringsbijdrage in de loonkosten van [naam werknemer 1] over de periode vanaf 1 november 2019 tot 1 februari 2022, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente over een bedrag groot € 68.557,17 vanaf 2 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening en voor het meerdere boven € 68.557,17 vanaf de dag van dagvaarding te berekenen tot aan de dag van algehele voldoening;
IV. gedaagden ieder, hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan Arrosso te betalen:
d. een schadevergoeding ad. € 182.337,44 ter zake de directe kosten en schade, voortvloeiend uit het dienstverband tussen Arrosso en [naam werknemer 1] , waarop in mindering strekt al hetgeen krachtens de veroordeling sub III aan Arrosso is voldaan;
e. een schadevergoeding ter zake door Arrosso gederfde winst (marge), nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
f. het sub III.d en III.e (
de rechtbank begrijpt dat bedoeld zal zijn: IV.d en IV.e) gevorderde vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van ontstaan van de schade te berekenen tot aan de dag van algehele voldoening;
Primair en subsidiair:
V. gedaagden ieder te veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis en met veroordeling van gedaagden ieder, indien hij/zij niet binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis het verschuldigde bedrag heeft voldaan, in de nakosten forfaitair te begroten op € 157,- en te verhogen met € 82,- in geval van betekening.
3.2.
Verran is niet in de procedure verschenen.
3.3.
[gedaagde sub 2] voert verweer. Hij heeft verzocht Arrosso niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen, althans de vorderingen af te wijzen of het vonnis bij toewijzing van de vorderingen in ieder geval niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [gedaagde sub 2] heeft verder geconcludeerd tot veroordeling van Arrosso in de volledige kosten van [gedaagde sub 2] in deze procedure, op te maken bij staat, althans in de proceskosten volgens het liquidatietarief.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

tussen Arrosso en Verran:

4.1.
[gedaagde sub 2] heeft in de conclusie van antwoord aangevoerd dat Verran bewust niet in de procedure is verschenen. Dat heeft er volgens [gedaagde sub 2] mee te maken dat het griffierecht fors is en de verhaalsmogelijkheden bij Arrosso in geval van een proceskostenveroordeling gering zijn, omdat bij Arrosso de financiële vlag er zeer slecht bij hangt. [gedaagde sub 2] gaat ervan uit dat de rechtbank hem volgt in de stelling dat de vordering van Arrosso onrechtmatig en/of ongegrond is. Op die grond kan de rechtbank de vordering ten aanzien van Verran op de voet van artikel 139, laatste volzin, Rv afwijzen.
4.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de rechter [gedaagde sub 2] gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad van 28 mei 1999 (NJ 2000, 290), waaruit volgt dat (uit het destijds geldende artikel 107 Rv) niet mag worden afgeleid dat in een geval waarin de rechtsbetrekking tussen partijen niet noopt tot een voor alle gedaagden gelijke beslissing, een door de verschenen gedaagde(n) gevoerd en door de rechter aanvaard verweer mede ten gunste van de andere, niet verschenen gedaagde(n) strekt. Met andere woorden: door de wel verschenen gedaagde(n) aangevoerde verweren werken niet in het voordeel van de overige gedaagde(n), tenzij sprake is van een rechtsbetrekking tussen partijen die verplicht tot een voor alle gedaagden gelijke beslissing.
4.3.
Verran is vervolgens niet (alsnog) in het geding verschenen. Ter zitting heeft [gedaagde sub 2] nog aanvullend verklaard dat de vorderingen één op één gelijk zijn ten aanzien van Verran en [gedaagde sub 2] , dat deze partijen worden vereenzelvigd en dat het verweer van [gedaagde sub 2] dus ook kan worden toegerekend aan Verran. De rechtbank is evenwel anders van oordeel. In dit geval is geen sprake van een rechtsbetrekking tussen partijen die verplicht tot een voor alle gedaagden gelijkluidende beslissing. Arrosso heeft bovendien afzonderlijke grondslagen gesteld voor de vordering tegen enerzijds [gedaagde sub 2] en anderzijds Verran. Het door [gedaagde sub 2] gevoerde verweer kan dus, gelet op voornoemde uitspraak van de Hoge Raad, niet in het voordeel werken van de niet verschenen Verran.
4.4.
Ten aanzien van Verran dient (gelet op het voorgaande) als niet verschenen gedaagde de verstektoets te worden gehanteerd. Die houdt, kort gezegd, niet meer in dan dat wordt nagegaan of de eisende partij (in dit geval Arrosso) voldoende feiten heeft gesteld om tot een toewijzing van het gevorderde te kunnen komen. Daaraan heeft Arrosso voldaan. Het door Arrosso gevorderde komt de rechtbank dan ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. Dit betekent dat de primaire vordering van Arrosso tegen Verran zal worden toegewezen, met dien verstande dat het onder II gevorderde bedrag zal worden verminderd met het door de ziekteverzuimverzekeraar uitbetaalde loon van in totaal (afgerond) € 52.000,00, zoals door Arrosso ter zitting is toegelicht. Aan het subsidiair gevorderde komt de rechtbank niet toe.
4.5.
Verran zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Arrosso worden begroot op:
- dagvaarding € 105,18
- griffierecht € 5.737,00
- salaris advocaat €
1.770,00(1,0 punt × tarief € 1.770,00)
Totaal € 7.612,18.
tussen Arrosso en [gedaagde sub 2] :
4.6.
Aan haar vorderingen heeft Arrosso ten grondslag gelegd dat [gedaagde sub 2] Highway Care (HWC), een grote klant met omvangrijke opdrachten, voor Arrosso kon binnenhalen, hetgeen blijkt uit de aantekeningen die als bijlage A bij de dagvaarding zijn gevoegd. Daarbij is volgens Arrosso door Verran en [gedaagde sub 2] een omzet van 1,2 miljoen Euro en een bijbehorende winst van € 100.000,00 voorgespiegeld. Voorwaarde daarvoor was volgens Arrosso wel dat [naam werknemer 1] , die tot dat moment in dienst was van Verran, volledig door Arrosso werd overgenomen. Die overeenkomst tot overname van (het dienstverband van) [naam werknemer 1] is volgens Arrosso op 1 november 2019 gesloten, tegelijk met de overeenkomst van acquisitie met Verran Wegbeveiliging BV/ [gedaagde sub 2] . Tegen deze achtergrond en gelet op het feit dat 50% van de loonkosten via de detachering van [naam werknemer 1] naar DMC voor het HWC-werk zouden kunnen worden doorbelast aan Verran, heeft Arrosso [naam werknemer 1] aangenomen. Van de opdrachten van HWC is echter nagenoeg niets terechtgekomen. Voornoemde overeenkomst is tot stand gekomen onder invloed van bedrog, althans dwaling en zou bij een juiste voorstelling van zaken niet door Arrosso zijn gesloten, aldus nog steeds Arrosso.
4.7.
[gedaagde sub 2] heeft de stellingen van Arrosso uitgebreid en gemotiveerd betwist. Hij heeft onder meer aangevoerd dat in juni 2019 slechts de gedachte is ontstaan dat Arrosso en Verran hun samenwerking zouden uitbreiden met een activiteit die Verran al geruime tijd deed voor HWC, maar in september 2019 was die gedachte alweer verlaten. De door Arrosso overgelegde aantekeningen in dit verband (bijlage A bij de dagvaarding) worden door [gedaagde sub 2] anders uitgelegd. Het plan bleek niet haalbaar, mede doordat de financiële positie van Arrosso zwak is/was en er geen financiering door de Rabobank werd verstrekt. Bovendien heeft [naam werknemer 1] ‘gewoon’ gesolliciteerd op een functie die bij Arrosso vrijkwam en is hij op die functie aangenomen. Door het vertrek van werknemer [naam werknemer 2] , het in de ogen van [naam bestuurder] niet goed functioneren van ZZP’er [naam zzp'er] en de op handen zijnde pensionering van bedrijfsleider [naam bedrijfsleider] , was immers bij Arrosso een vacature ontstaan. Vanwege diens werkervaring bij Laura Metaal en zijn kennis en kunde in het werkveld wilde [naam bestuurder] [naam werknemer 1] als bedrijfsleider binnenhalen. Volgens [gedaagde sub 2] heeft [naam werknemer 1] vervolgens een zeer wezenlijke invulling gegeven aan het bedrijfsleiderschap. Na een intern verschil van inzicht over de te voeren koers voor Arrosso is [naam werknemer 1] door [naam bestuurder] bij Arrosso op een zijspoor gezet, waarna [naam werknemer 1] begin januari 2021 op non-actief is gesteld en daarna een ontslagprocedure volgde bij het UWV.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat Arrosso – tegenover het gemotiveerd verweer van de zijde van [gedaagde sub 2] – niet heeft aangetoond dat [gedaagde sub 2] HWC als grote klant met omvangrijke opdrachten en een gegarandeerde winst(marge) bij Arrosso heeft geïntroduceerd. Uit de betreffende aantekeningen kan worden afgeleid dat er 1,2 miljoen (Euro) aan omzet zou zijn uit opdrachten van HWC, maar ook dat er enerzijds 1,1 miljoen (Euro) aan kosten zouden zijn (van toeleveranciers) en dat er anderzijds (loon)kosten van [naam werknemer 1] zouden zijn van € 100.000,00 (per jaar). Op basis van de aantekeningen, waar Arrosso haar gestelde verwachtingen op baseert, kan dus al eenvoudig worden geconcludeerd dat geen sprake zou zijn van enige winst. Dat [gedaagde sub 2] desondanks een winst(marge) voorspiegelde, is weliswaar door Arrosso gesteld, maar is tegenover de betwisting door [gedaagde sub 2] niet nader door Arrosso onderbouwd. De rechtbank kan dan ook niet aannemen dat er grote opdrachten van HWC met een door Arrosso te verwachten winst door [gedaagde sub 2] in het vooruitzicht zijn gesteld.
4.9.
Verder stelt de rechtbank vast dat Arrosso niet gemotiveerd heeft weersproken dat [naam werknemer 1] een vacature bij Arrosso heeft ingevuld (door het aanstaande vertrek van [naam werknemer 2] en de pensionering van [naam bedrijfsleider] ) én dat [naam werknemer 1] aan zijn functie bij Arrosso een wezenlijke invulling heeft gegeven, zoals [gedaagde sub 2] gedetailleerd heeft omschreven in de conclusie van antwoord (randnummers 25 tot en met 30). Dat Arrosso door Verran werd ‘opgescheept’ met [naam werknemer 1] als (onproductieve) werknemer is daarom niet door Arrosso aangetoond. In dit kader acht de rechtbank relevant dat Arrosso evenmin heeft betwist dat (de kennelijk toch niet vertrokken) [naam werknemer 2] de huidige bedrijfsleider bij Arrosso is, in dezelfde functie als de functie die [naam werknemer 1] voorheen bij Arrosso had, en dat [naam werknemer 2] de rol van [naam werknemer 1] bij Arrosso heeft overgenomen.
4.10.
Bovendien heeft [gedaagde sub 2] gemotiveerd betwist dat tussen Arrosso en Verran een afspraak is gemaakt, waarbij 50% van de loonkosten van [naam werknemer 1] aan Verran zou kunnen worden doorberekend. Volgens [gedaagde sub 2] hield de afspraak die met Verran werd gemaakt over het uitlenen van [naam werknemer 1] in, dat de daadwerkelijk uitgeleende uren op basis van een uurtarief zouden worden doorbelast. Aangezien Arrosso met een liquiditeitstekort kampte, werd in de eerste periode een voorschotnota voor 50% van het dienstverband verstuurd, die later middels creditnota’s – als correctie op de voorschotnota’s en gebaseerd op de werkelijk uitgeleende uren – met Verran zouden worden verrekend. De rechtbank constateert dat deze door Verran gestelde gang van zaken daadwerkelijk uit meerdere emails, overzichten en facturen (met als vermelding de prestatie ‘loonkosten [naam werknemer 1] ’) volgt, zoals overgelegd als productie 2 bij de conclusie van antwoord. Hieruit blijkt ook dat over de periode van november 2019 tot en met december 2020 alle ingeleende uren met Verran zijn verrekend op basis van werkelijke urenbesteding en dat de afrekennota’s tot en met december 2020 door Verran zijn voldaan. De rechtbank kan hieruit in ieder geval niet afleiden dat er een detacheringsafspraak tussen Arrosso en Verran met betrekking tot de helft van het dienstverband van [naam werknemer 1] bestond en stelt vast dat Verran ook geen partij was bij de arbeidsovereenkomst die tussen Arrosso en [naam werknemer 1] is gesloten (zoals hiervoor onder 2.3. blijkt). Al met al is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van enige afspraak op grond waarvan Arrosso de loonkosten van [naam werknemer 1] voor 50% kon doorbelasten aan Verran.
4.11.
Gelet op het voorgaande is Arrosso er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat tussen Verran en Arrosso een overeenkomst is gesloten met de door Arrosso gestelde inhoud. Nu een dergelijke overeenkomst niet wordt aangenomen, hoeft de rechtbank niet in te gaan op de stellingen van Arrosso, die inhouden dat deze overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van bedrog, althans dwaling. De rechtbank komt ook niet toe aan bewijslevering in de vorm van een bewijsopdracht, omdat Arrosso tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde sub 2] , welke betwisting wordt ondersteund door de stukken, te weinig concrete stellingen heeft ingenomen die tot het beoogde rechtsgevolg zouden kunnen leiden.
4.12.
Zowel de primaire als de subsidiaire vorderingen van Arrosso dienen dan ook te worden afgewezen.
4.13.
Arrosso zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- griffierecht € 1.666,00
- salaris advocaat €
3.540,00(2,0 punten × tarief € 1.770,00)
Totaal € 5.206,00.
4.14.
De rechtbank ziet geen grond om Arrosso in de werkelijke proceskosten te veroordelen, zoals Vertappen heeft betoogd, omdat Arrosso misbruik van procesrecht zou maken. Van dat laatste is niet gebleken, omdat van een evident ongegronde procedure naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is. In dit kader is de rechtbank immers niet gebleken dat Arrosso zich heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid (op voorhand) kende. Arrosso heeft stellingen betrokken, die door [gedaagde sub 2] in een compleet ander licht zijn gesteld, op grond waarvan de rechtbank Arrosso geen gelijk heeft gegeven. Ten slotte is evenmin aangetoond dat deze procedure een reactie is op het feit dat [gedaagde sub 2] terugbetaling wenst van een geldlening, waarvoor [naam bestuurder] is veroordeeld door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (in een andere procedure tussen [gedaagde sub 2] en [naam bestuurder] ). Weliswaar heeft [gedaagde sub 2] zulks gesteld, maar dat is door Arrosso betwist.

5.De beslissing

De rechtbank:
tussen Arrosso en Verran:
5.1.
vernietigt de overeenkomst tussen Arrosso en Verran ten aanzien van het overnemen van (het dienstverband van) [naam werknemer 1] met ingang van 1 november 2019;
5.2.
veroordeelt Verran om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan Arrosso te betalen een bedrag van € 130.337,44 ter zake vergoeding van de directe kosten en schade, voortvloeiend uit het dienstverband tussen Arrosso en [naam werknemer 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van ontstaan van de schade tot aan de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Verran om aan Arrosso te betalen een schadevergoeding ter zake door Arrosso gederfde winst, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van ontstaan van de schade tot aan de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt Verran in de proceskosten, aan de zijde van Arrosso tot op heden begroot op € 7.612,18, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na dit vonnis, indien Verran niet binnen veertien dagen na dit vonnis het verschuldigde bedrag heeft voldaan, tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt Verran in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Verran niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.6.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen onder 5.2., 5.3., 5.4. en 5.5. uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
tussen Arrosso en [gedaagde sub 2] :
5.8.
wijst het gevorderde af,
5.9.
veroordeelt Arrosso in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 5.206,00,
5.10.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordeling onder 5.9. uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Dohmen en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: JPW