zaaknummer: ROE 23/1512
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 augustus 2023 in de zaak tussen
Erfgoedvereniging Bond Heemschut, uit Amsterdam, verzoekster
(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] )
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal
(gemachtigden: [naam gemachtigde 2] en [naam gemachtigde 3] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam derde-partij] uit [vestigingsplaats] (vergunninghouder).
Bij besluit van 3 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een boerderij in [plaats] .
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter op 11 juli 2023 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 13 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit bij wijze van ordemaatregel geschorst. Bij deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter overwogen dat partijen zullen worden uitgenodigd ter zitting te verschijnen om te beoordelen of met toepassing van artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de voorlopige voorziening wordt opgeheven of gewijzigd.
De behandeling van de zaak ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2023. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghouder is zonder bericht niet verschenen.
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de verlening van de omgevingsvergunning aan vergunninghouder. Vergunninghouder heeft op 5 november 2022 een omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen’, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), en ‘wijzigen monument’, als bedoeld in artikel in artikel 2.2, eerste lid, aanhef, onder b van de Wabo, aangevraagd ten behoeve van het verbouwen van de boerderij ‘ [naam boerderij] ’. Die boerderij is een gemeentelijk monument, gelegen op de locatie [adres] in [plaats] . Verweerder heeft de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag voor de activiteit, ‘afwijken bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef, onder c, van de Wabo. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de vergunning verleend voor deze activiteiten. Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt.
2. De voorzieningenrechter ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of verzoekster belanghebbende is bij het bestreden besluit. Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.1. Uit de gedingstukken is de voorzieningenrechter gebleken dat verzoekster zich onder meer richt op de bescherming en instandhouding van cultureel erfgoed. Uit de statuten blijkt dat verzoekster tot doel heeft het behoud en de bewaring van daarvoor in aanmerking komend cultureel erfgoed te bevorderen.
2.2. Deze doelstelling omschrijft naar het oordeel van de voorzieningenrechter in voldoende mate de algemene belangen die door de vereniging in het bijzonder worden behartigd. Niet aannemelijk is gemaakt dat deze belangen niet rechtstreeks door het bestreden besluit worden geraakt, zodat verzoekster als belanghebbende bij dat besluit moet worden beschouwd.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voordat aan de inhoudelijke beoordeling wordt toegekomen, dient de voorzieningenrechter daarom te beoordelen of verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de verzochte voorziening. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er (nog steeds, dat wil zeggen sinds het nemen van de ordemaatregel) een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. Vergunninghouder is niet bereid is te wachten met de uitvoering van de vergunde werkzaamheden, waardoor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek nodig is.
4. In deze procedure gaat het om de vraag of de verleende omgevingsvergunning, in navolging van de ordemaatregel, geschorst moet blijven. De voorzieningenrechter beoordeelt in dat kader of het bezwaar tegen het bestreden besluit een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit geschorst te houden. Die beoordeling is een voorlopig oordeel dat de rechtbank in een eventuele beroepszaak niet bindt. Verder is van belang of het bestreden besluit naar verwachting bij de beslissing op bezwaar in stand kan blijven. Eventuele gebreken aan het bestreden besluit leiden namelijk niet automatisch tot het treffen van een voorlopige voorziening, wanneer deze gebreken in de beslissing op bezwaar kunnen worden hersteld.
5. Verzoekster voert, kort samengevat, aan dat verweerder de omgevingsvergunning heeft verleend zonder rekening te houden met de beschermde elementen en cultuurhistorische waarden van het gemeentelijke monument. Verzoekster vindt het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Verzoekster bestrijdt het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: ‘de commissie’). Volgens haar is door de commissie onvoldoende rekening gehouden met de bouwhistorische waardestelling van het pand en het aspect ‘cultureel erfgoed’. Ook stelt verzoekster dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om nadere voorschriften in de omgevingsvergunning op te nemen over beschermde elementen van het monument. Veel van de elementen met een hoge cultuurhistorische waarde in zowel het interieur als het exterieur van de boerderij gaan volgens verzoekster verloren, zonder dat verweerder toelicht waarom dit geoorloofd zou zijn. Verzoekster is het onder meer niet eens is met een vergunde wijziging van delen van het metselwerk van de gevel van de boerderij in een houten façade. Verder wijst verzoekster erop dat monumentale delen van het pand volgens haar reeds zijn gesloopt zonder omgevingsvergunning.
6. De voorzieningenrechter acht het voor de duidelijkheid van belang om stil te staan bij de omvang van het geschil zoals verzoekster dat aan hem heeft voorgelegd.
6.1. Verzoekster heeft, desgevraagd op zitting, bevestigd dat zij zich enkel verzet tegen de verleende omgevingsvergunning als het gaat om de activiteit ‘wijzigen monument’. De overige activiteiten ‘bouwen’ en ‘strijdig gebruik’ maken volgens verzoekster geen deel uit van het geschil. Verzoekster heeft ter zitting toegelicht dat het geschil voor verzoekster is toegespitst op het behoud van de monumentale waarde van de boerderij en de daaraan ten grondslag gelegde onderbouwing van verweerder en het advies van de commissie. Verzoekster vindt daarmee, kort gezegd, dat het belang van monumentenzorg zich tegen vergunningverlening verzet. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter de argumenten die verzoekster heeft aangevoerd in het kader van ‘welstand’ en het niet betrekken van de monumentale waarden van de boerderij in de afweging door verweerder bij het toestaan van het strijdige gebruik op grond van het bestemmingsplan, opvatten als gericht tegen de verleende omgevingsvergunning voor de activiteit ‘wijzigen monument’ en de daaraan ten grondslag liggende onderbouwing.
7. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
7.1. Bij het nemen van een besluit op een vergunningaanvraag voor wijziging van een gemeentelijk monument moet verweerder, gezien artikel 3.2.4.2 en artikel 3.2.4.3 van de Algemene verordening gemeente Leudal (hierna: de verordening) toetsen of het belang van de monumentenzorg zich tegen de aangevraagde wijziging verzet. Verweerder heeft daarbij, vanwege de belangenafweging die gemaakt dient te worden, beoordelingsruimte. Het is dus niet zo dat de omgevingsvergunning zonder meer geweigerd dient te worden als de functiewijziging en verbouwing tot gevolg heeft dat een of meer monumentale waarden van de boerderij worden aangetast. Het gaat om de afweging van belangen, waaronder het belang van monumentenzorg. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) eerder heeft overwogenis bij het verlenen van een omgevingsvergunning als hier in geding de omschrijving bij de aanwijzing tot beschermd monument van belang. De redengevende omschrijving geeft aan welke aspecten van het monument in het bijzonder beschermingswaardig zijn. Voor het wijzigen, verstoren of verwijderen van zo'n aspect is in ieder geval een omgevingsvergunning vereist. Volgens vaste rechtspraak mag verweerder zich op een advies van de monumentencommissie baseren, tenzij dit niet zorgvuldig tot stand is gekomen of zodanige gebreken vertoont dat verweerder daarop niet had mogen afgaan.
Advies Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
8. Verzoekster is van mening dat verweerder ten onrechte het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende advisering van de commissie heeft overgenomen en dat verweerder daarom ten onrechte geen nadere eisen in de omgevingsvergunning heeft opgenomen. Verzoekster vindt dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat niet alle informatie over de beschermde elementen van de monumentale boerderij zijn meegenomen. Daartoe stelt verzoekster dat verweerder de bouwhistorische waarde en het interieur van de boerderij onvoldoende in de beoordeling heeft betrokken.
8.1. Uit de gedingstukken is de voorzieningenrechter gebleken dat verweerder de aanvraag ter beoordeling en advisering heeft voorgelegd aan de commissie. De commissie heeft op 13 april 2023 onder voorwaarden positief geadviseerd over het bouwplan, in die zin dat de monumentale waarden van het pand door het bouwplan niet onevenredig worden aangetast. In het advies van 13 april 2023 en de daaraan ten grondslag liggende eerdere adviezen van de commissie van 2 februari 2023 en 10 november 2022 is het volgende opgenomen:
Advies van 10 november 2022:
‘Door de aanvrager en ontwerper zijn de nadere uitwerkingen van het plan gepresenteerd aan de commissie. De commissie heeft kennis genomen van het plan en spreekt waardering uit voor de wijze waarop oplossingen zijn verwerkt in het plan. Zij vraagt bij de verdere uitwerking aandacht voor de volgende onderdelen:
-
Voor het nieuwe metselwerk ter plaatse van de buitengevels dienen bakstenen gekozen te worden die gelijk zijn aan de bestaande bakstenen en dienen deze schoon te zijn van kalkresten;
-
De bovenzijde van de topgevels kunnen afgedekt worden met een zinken bekleding;
-
De dagkanten van de nieuwe gevelopeningen kunnen voorzien worden van een dunne stalen bekleding in een donkere kleur (antraciet/zwart);
-
De commissie adviseert de huidige voorgevel, die uitgevoerd is in een recentere baksteen, te handhaven;
-
De drie aangebouwde bijgebouwtjes die uitgevoerd dan wel bekleed worden met hout dienen in materiaalgebruik aan elkaar aangepast te worden;
-
Zij vraagt de ontwerper te motiveren waarom gekozen is om bepaalde aanbouwtjes die in het bouwhistorisch onderzoek als positief zijn gewaardeerd te vervangen door nieuwe aanbouwsels.
Zij kan akkoord gaan met de keuzes die gemaakt zijn ten aanzien van de dakvensters, nieuwe gevelopeningen en materiaalgebruik van de gevelvullingen. Ook kan zij akoord gaan met de nieuwe structuur van de plattegronden en het realiseren van enkele vides.
Verder is zij positief over het (op dezelfde plaats) herplaatsen van de historische spantconstructie van de schuur en het bewust niet toepassen van goten aan deze schuur omdat dit historisch gezien niet gebruikelijk was.
Afgesproken wordt dat de ontwerper het plan verder uitwerkt en de aanvraag voorziet van de nodige technische gegevens en details.’
Advies van 2 februari 2023:
‘De commissie heeft het uitgewerkte plan beoordeeld en kan instemmen met het plan. De monumentale waarden van het pand, ook het gesloopte gedeelte van de Vlaamse schuur dat teruggebouwd wordt, wordt op een zorgvuldige wijze behouden. De bestaande dakpannen worden hierbij hergebruikt en waar nodig bijgekocht. De commissie vraagt wel nog aandacht voor kozijnen, deuren en ramen. De commissie verzoekt nog een goede inventarisatie te maken van alle kozijnen en de monumentale waarde hiervan, een duidelijke kozijnstaat met goede details (bestaand-nieuw), waar aan de hand van dit document bepaald kan worden welke kozijnen, ramen en deuren vervangen moeten worden of gerestaureerd moeten worden. De commissie adviseert tevens om een voorstel te doen voor de voeg van de buitengevel. De commissie kan akkoord gaan met de keuzes die gemaakt zijn ten aanzien van de dakvensters, nieuwe gevelopeningen en materiaalgebruik van de gevelvullingen. Ook kan zij akkoord gaan met de nieuwe structuur van de plattegronden en het realiseren van enkele vides. Verder is zij positief over het (op dezelfde plaats) herplaatsen van de historische spantconstructie van de schuur en het bewust niet toepassen van goten aan deze schuur omdat dit historisch gezien niet gebruikelijk was.’
Advies van 13 april 2023:
‘Door de ontwerper is een goede opname gemaakt van de bestaande kozijnen en de monumentale waarde hiervan. De conclusie is dat bijna alle ramen geen waarde meer hebben en dat de meeste vervangen moeten worden. Tevens is de conclusie dat er nog weinig samenhang is in de aanwezige raamtypes. De monumentencommissie zal bij de volgende commissievergadering (11-05-2023) een bezoek brengen aan de locatie om ter plaatse de kozijnen te beoordelen, zodat ook bezien kan worden op welke wijze de ramen teruggebracht kunnen worden. De definitieve detaillering kan/mag als voorwaarde in de vergunning opgenomen worden, maar moet wel nog positief worden beoordeeld door de commissie.’
8.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich, onder verwijzing naar het advies van 13 april 2023, op het standpunt gesteld dat de monumentale waarden van het pand niet onevenredig worden aangetast en dat het belang van monumentenzorg zich niet tegen vergunningverlening verzet.
8.3. De voorzieningenrechter dient te beoordelen of uit hetgeen verzoekster heeft aangevoerd blijkt dat de advisering van de commissie zodanige gebreken vertoont, dat verweerder daarop niet had mogen afgaan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster de advisering van de commissie onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
8.4. Volgens vaste rechtspraak van de Afdelingmag verweerder hoewel hij niet aan een deskundigenadvies is gebonden, aan dit advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het volgen van dat advies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij een belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders, indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat verweerder dit niet, of niet zonder meer, aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen.
8.5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster geen tegenrapport heeft overgelegd. Verzoekster heeft weliswaar verklaard dat zij een dergelijk rapport heeft laten opstellen, maar zij heeft ter zitting erkend dat een dergelijk rapport geen deel uitmaakt van de gedingstukken voor het onderhavige verzoek. De voorzieningenrechter kan dit daarom niet in de beoordeling betrekken. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verzoekster dat de advisering niet volledig (genoeg) is geweest, gelet op de toelichting van verweerder ter zitting, niet. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat verweerder heeft toegelicht dat aan het bestreden besluit onder meer de redengevende omschrijving, een bouwhistorische verkenning met waardestelling, een bouwhistorisch onderzoek en een dendrochronologisch onderzoek ten grondslag liggen. Ter zitting is voorts gebleken dat deze onderzoeken ook door de commissie in de advisering zijn betrokken. De stelling van verzoekster dat de advisering onvolledig zou zijn, volgt de voorzieningenrechter dan ook niet.
8.6. Verzoekster heeft daarnaast, en gelet op het voorgaande, onvoldoende gemotiveerd en geconcretiseerd aangevoerd op welke punten de advisering door de commissie volgens haar gebrekkig zou zijn. Het enkele feit dat verzoekster het met de advisering oneens is in de zin dat zij liever andere keuzes gemaakt wil zien en dat in de advisering geen puntsgewijze expliciete motivering is opgenomen voor alle bouwhistorische waarden van de boerderij, acht de voorzieningenrechter onvoldoende voor het oordeel dat de advisering zodanig ondeugdelijk zou zijn dat verweerder niet van het advies van de commissie uit mocht gaan. De voorzieningenrechter is dan ook niet gebleken dat de bouwhistorische waarden van het monument onvoldoende door de commissie bij de advisering zouden zijn betrokken, zoals door verzoekster aangevoerd.
8.7. Ook overigens is de voorzieningenrechter niet gebleken dat de advisering innerlijk niet concludent zou zijn of onzorgvuldig tot stand zou zijn gekomen. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat verweerder er ter zitting op heeft gewezen dat sprake is geweest van een intensief proces, waarbij de commissie het bouwplan meerdere keren heeft beoordeeld en waarbij vele overleggen zijn gevoerd met verweerder, de commissie en de ontwerper van het plan, alvorens op de vergunningaanvraag te beslissen. De voorzieningenrechter ziet hierin daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder het positieve advies van 13 april 2023 niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
Beoordeling door het college
9. De voorzieningenrechter zal nu het standpunt van verzoekster dat verweerder de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen gelet op de wijze waarop er wordt omgegaan met de monumentale waarden van de boerderij bespreken.
9.1. De voorzieningenrechter vat het standpunt van verzoekster over de monumentale waarde van het pand op als een beroep op de weigeringsgrond die geldt op grond van (artikel 3.2.4.3 van) de verordening, in die zin dat de omgevingsvergunning door verweerder had moeten worden geweigerd in het belang van de monumentenzorg. De voorzieningenrechter moet beoordelen of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
9.2. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopig oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het belang van monumentenzorg zich niet tegen vergunningverlening verzet. De voorzieningenrechter motiveert dit oordeel als volgt.
9.3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder van de advisering van de commissie mocht uitgaan, maar dit verweerder niet ontslaat van plicht om de belangen voldoende kenbaar af te wegen. De voorzieningenrechter beoordeelt of verweerder het belang van de verbouwing die met de functiewijzing van het monument gepaard gaat in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang bij het behoud van de beschermde elementen van het pand, zoals door verzoekster aangevoerd. Ter beantwoording van deze vraag toetst de voorzieningenrechter de door verweerder gemaakte belangenafweging, waarbij verweerder de belangen van de aanvrager dient af te wegen tegen de belangen van het gemeentelijk monument en hierbij rekening moet houden met het gebruik dat van het monument wordt gemaakt.Voor de belangenafweging is mede de redengevende omschrijving bij de aanwijzing tot beschermd monument van belang, omdat die omschrijving toelicht welke aspecten van het monument in het bijzonder beschermenswaardig zijnen komt ook betekenis toe aan het advies van de commissie.
9.4. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter gebleken dat in het kader van deze belangenafweging sprake is van een motiveringsgebrek. Uit het bestreden besluit blijkt immers niet welke belangen verweerder bij de beoordeling van de aanvraag heeft betrokken en hoe verweerder het belang dat met de functiewijziging en verbouwing van het monumentale pand is gediend, heeft afgewogen tegen het belang van de monumentenzorg. Verweerder heeft immers enkel verwezen naar het advies van de commissie, zonder te motiveren welke (nadere) belangafweging aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Ook uit de overige gedingstukken blijkt die belangenafweging niet.
9.5. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de motivering van het bestreden besluit op dit punt gebrekkig is, omdat het bestreden besluit geheel geen blijk geeft van een dergelijke belangenafweging. Verweerder heeft verder ter zitting verklaard dat dit motiveringsgebrek door haar in bezwaar zal worden hersteld door het opnemen van een aanvullende motivering. Vooruitlopend op die aanvullende motivering, heeft verweerder ter zitting een nadere toelichting gegeven over de belangen die verweerder in de afweging heeft betrokken. Verweerder heeft ter zitting ook toegelicht hoe die belangen zich tot elkaar verhouden in de afweging om al dan niet de omgevingsvergunning te verlenen.
9.6. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat om de verbouwing mogelijk te maken weliswaar enige concessies aan de monumentale waarden van de boerderij nodig zijn, maar dat de verbouwing en functiewijziging van het monumentale pand mede in het belang zijn van het behoud van het monument als zodanig. Verweerder heeft daarbij van belang geacht dat door de functiewijziging (verdere) verloedering wordt voorkomen en dat die concessies op het monumentale vlak niet zodanig zijn, dat het belang van de monumentenzorg zich daartegen verzet. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat bij de beoordeling van de aanvraag zowel de exterieure als interieure elementen zijn betrokken. Zo heeft verweerder er onder meer op gewezen dat zo veel mogelijk monumentale elementen behouden zullen blijven door deze geheel in stand te laten dan wel door bepaalde elementen, zoals de spanten van de bijbehorende schuur, te demonteren, op te slaan en terug te plaatsen. Ook heeft verweerder er ter zitting op gewezen dat vanwege gebreken in de constructie en het metselwerk aanpassingen met hout zijn vergund en dat deze aanpassingen door de commissie als positief zijn beoordeeld. Verweerder heeft er verder op gewezen dat het gros van de monumentale inpandige elementen wordt behouden. Het interieur blijft voor 70% behouden met de verleende omgevingsvergunning. Enkel de lambrisering in de hal en de oude tegels in de woonkeuken verdwijnen.
9.7. Ter zitting heeft verweerder verder toegelicht dat enkele bouwkundige aanpassingen nodig zijn om de functiewijziging naar ‘wonen’ mogelijk te maken, maar dat ervoor is gewaakt dat deze aanpassingen zodanig zijn dat deze de monumentale waarde zo min mogelijk verstoren. Verweerder heeft in dit kader onder meer verwezen naar de nieuwe gevelopening (‘schuifpui’) die wordt gerealiseerd in de bijbehorende schuur die onderdeel wordt van de woonboerderij. Deze gevelopening heeft verweerder nodig geacht voor daglichttoetreding om bewoning mogelijk te kunnen maken. Ter zitting heeft verweerder daarover toegelicht dat deze ingreep weliswaar fors is, maar dat hiermee wordt bewerkstelligd dat met één enkele ingreep de minimale bouwkundige aanpassingen worden gedaan om functiewijziging naar ‘wonen’ mogelijk te maken.
9.8. Verweerder heeft hiermee naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter (alsnog) gemotiveerd waarom het belang van de monumentenzorg zich volgens verweerder niet tegen vergunningverlening verzet. Het enkele feit dat verzoekster het niets eens is met enkele aanpassingen, zoals de gevelopening in de schuur en de wijziging van delen van het metselwerk van de gevel in een houten afwerking zoals aangegeven op de bouwtekeningen, acht de voorzieningenrechter onvoldoende voor het oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning in het belang van monumentenzorg had moeten weigeren. Gelet op het verhandelde ter zitting, acht de voorzieningenrechter het motiveringsgebrek vooralsnog herstelbaar in de beslissing op bezwaar. Verweerder dient bij de te nemen beslissing op bezwaar een nadere belangenafweging te maken, waarbij verweerder het belang dat met de functiewijziging en verbouwing van het monumentale pand is gediend kenbaar moet afwegen tegen het belang van de monumentenzorg. Ook dient verweerder daarbij de redengevende omschrijving bij de aanwijzing tot beschermd monument te betrekken.
10. Verder voert verzoekster aan dat er sloopwerkzaamheden worden verricht in afwijking van een eerder verleende vergunning en dat de sloopwerkzaamheden die door vergunninghouder worden uitgevoerd niet zijn toegestaan vanwege het ontbreken van een daarvoor verleende omgevingsvergunning, nu die werkzaamheden niet zijn aangevraagd en evenmin deel uitmaken van de onderhavige verleende vergunning. De sloopwerkzaamheden betreffen volgens verzoekster de sloop van aangewezen monumentale aanbouwen en het dak van een monumentale aanbouw van het pand.
10.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in deze procedure enkel de onderhavige omgevingsvergunning ter beoordeling voorligt, zoals die is verleend aan vergunninghouder voor de activiteit ‘wijzigen monument’. Ter zitting is vast komen te staan dat de sloop waar verzoekster aan refereert ofwel niet is vergund, ofwel onderdeel uitmaakt van een andere omgevingsvergunning waarop het verzoek om voorlopige voorziening niet ziet. De voorzieningenrechter kan mogelijke sloop van monumentale delen van de boerderij dan ook niet betrekken bij zijn voorlopig oordeel over het bestreden besluit. Indien verzoekster meent dat de voorschriften van de onderhavige omgevingsvergunning niet worden nageleefd of dat sloopwerkzaamheden plaatsvinden die niet zijn vergund, dan kan zij daartoe een handhavingsverzoek indienen.
11. Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het bestreden besluit ten aanzien van de belangenafweging niet deugdelijk is gemotiveerd. Dit gebrek kan echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden hersteld in de te nemen beslissing op bezwaar.
11.1. De voorzieningenrechter heeft daarom onvoldoende reden om aan te nemen dat de verleende omgevingsvergunning, met een verbeterde motivering, na heroverweging in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven.
11.2. De voorzieningenrechter heft de schorsing van het bestreden besluit daarom op en wijst het verzoek af.
11.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
- heft de in de uitspraak van 13 juli 2023 bij wijze van ordemaatregel getroffen voorlopige voorziening op met ingang van twee dagen na de datum van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Bergmans, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 10 augustus 2023
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 10 augustus 2023.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
BIJLAGE
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1°
Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
een monument als bedoeld in een zodanige verordening:
te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of (…)
geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning
.
Artikel 2.18
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Algemene verordening gemeente Leudal
Artikel 3.2.4.2 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een gemeentelijk monument:
a. te slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of
b. te herstellen, gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving,
materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de tuin, het park of ander reeds aangelegd onderdeel van het monument niet wijzigt, of
b. inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.
Artikel 3.2.4.3 Weigeringsgronden
De vergunning wordt geweigerd als:
het belang van de monumentenzorg zich daartegen verzet; en/of
in geval van een kerkelijk monument, de eigenaar zich daartegen verzet.