ECLI:NL:RBLIM:2023:4952

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
21/2532
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om tegemoetkoming in planschade woning door wijzigingsplan uitbreiding begraafplaats

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil over een verzoek om tegemoetkoming in planschade. Eiser, eigenaar van een woning te [woonplaats], had een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beekdaelen, omdat hij schade ondervond door de uitbreiding van een begraafplaats als gevolg van een wijzigingsplan. Het college heeft het verzoek afgewezen, wat eiser niet kon accepteren. Hij stelde dat de uitbreiding van de begraafplaats leidde tot waardevermindering van zijn woning en vroeg om een schadevergoeding.

De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen zorgvuldig bekeken. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek en voerde aan dat de schade groter was dan door de gemeente was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de schade, zoals vastgesteld door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), correct was en dat de waardevermindering van de onroerende zaak niet hoger was dan € 5.000,-. Dit bedrag viel onder het normaal maatschappelijk risico, waardoor de afwijzing van het verzoek om planschade terecht was.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn voor het doen van uitspraak, wat resulteerde in een immateriële schadevergoeding van € 500,- voor eiser. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van de schadevergoeding en de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21 / 2532

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2023

in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. drs. C.R. Janssen)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beekdaelen,verweerder
(gemachtigde: mr. E. Peeters)

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om een tegemoetkoming in planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) afgewezen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 augustus 2021(het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar deze zaak over gaat en wat aan het beroep vooraf ging
1. Eiser is eigenaar en bewoner van de vrijstaande woning, het woonperceel en aanhorigheden aan [adres] te [woonplaats] (onroerende zaak). Hij heeft verweerder bij brief van 4 juni 2020 verzocht om een tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro in verband met de vaststelling van het bestemmingsplan “2e wijziging bestemmingsplan Buitengebied Schinnen” (wijzigingsplan). Die vaststelling heeft plaatsgevonden op 10 juli 2017 en het bestemmingsplan is op 7 december 2017 in werking getreden. De schade waarvoor de tegemoetkoming wordt gevraagd bestaat uit waardevermindering van de onroerende zaak. De onroerende zaak bevindt zich naast de gronden waarvoor het wijzigingsplan geldt. Door het wijzigingsplan is een uitbreiding van de bestaande, naast eisers woonperceel gelegen, begraafplaats mogelijk geworden. De uitbreiding is gesitueerd aan de achterzijde van het woonperceel van eiser.
2. Verweerder heeft eisers planschadeclaim ter advisering voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ). De SAOZ heeft verweerder op 18 november 2020 geadviseerd het verzoek af te wijzen. Aan dit advies heeft de SAOZ ten grondslag gelegd een waarde van eisers pand ten tijde van de oude planologische situatie (bestemmingsplan Buitengebied Schinnen) van € 330.000,- en een waarde als gevolg van het wijzigingsplan van € 325.000,-. Daaruit vloeit een schade voort van € 5.000,-. Omdat dit bedrag lager is dan het forfaitair aan te houden, voor rekening van eiser komende, normaal maatschappelijk risico van 2% van de aanvangswaarde (€ 6.600,-), heeft eiser volgens de SAOZ geen recht op een tegemoetkoming in planschade. Verweerder heeft dit advies in het primaire besluit gevolgd en het verzoek afgewezen.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Eiser is het niet eens met het door verweerder gehanteerde schadebedrag. De uitbreiding van de begraafplaats leidt tot zicht op zijn woning/perceel, geluidsoverlast en ook is er overlast als gevolg van de aanleg van de hellingbaan die vanaf de bestaande begraafplaats toegang geeft tot het gedeelte van de uitbreiding en een wandelroute. Eiser heeft zijn bezwaren onderbouwd met een rapport (second opinion) van [naam] van juli 2021. Ook in dit rapport is de waarde van de onroerende zaak direct voorafgaand aan de planologische wijziging bepaald op € 330.000,-, maar de waarde na de planologische wijziging is bepaald op € 315.000,-. Gelet op de daaruit voortvloeiende schade van € 15.000,- en het forfaitair normaal maatschappelijk risico van € 6.600,-, heeft eiser volgens dit rapport recht op een tegemoetkoming in planschade van € 8.400,-.
4. Verweerder heeft de SAOZ verzocht om een reactie op het rapport van [naam] van juli 2021. De SAOZ heeft hieraan voldaan met een rapport van 13 juli 2021. De SAOZ geeft daarin aan dat het rapport van Goudemans van juli 2021 geen aanleiding geeft de inhoud en conclusie van het planschadeadvies van 18 november 2020 aan te passen.
5. Op 19 juli 2021 heeft eiser zijn bezwaren mondeling aan verweerder toegelicht.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Verweerder volgt daarbij het ambtelijk advies van 27 juli 2021. Dit advies maakt deel uit van het bestreden besluit.
Het beroep
7. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij vindt dat verweerder de bezwaarprocedure op een onzorgvuldige wijze heeft gevoerd. Verder voert hij aan dat door de uitbreiding van de begraafplaats zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast. De woonomgeving had een agrarisch en natuurlijk karakter en is veranderd in een begraafplaats. Dit heeft, mede doordat de uitbreiding hoger ligt (tegen een helling) dan het woonperceel van eiser, geleid tot een aanzienlijke waardedaling van de onroerende zaak. Eiser verwijst ook in beroep naar het rapport van [naam] van juli 2021. Verweerder is volgens eiser in het bestreden besluit niet ingegaan op dat rapport. Eiser heeft in beroep een nader rapport van [naam] , gedateerd op 21 december 2021, overgelegd. Uit de rapporten van [naam] blijkt volgens eiser dat er gerede twijfel is aan de juistheid of volledigheid van de rapporten van de SAOZ van 18 november 2020 en 13 juli 2021. Eiser vindt daarom dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze is genomen en niet deugdelijk is gemotiveerd. Hij verzoekt de rechtbank de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) opdracht te geven om een onafhankelijk advies uit te brengen.
8. Verweerder heeft op 11 oktober 2021 en 1 juni 2023 verweer gevoerd. Bij het verweerschrift van 1 juni 2023 is een nader advies van de SAOZ van 18 maart 2022 gevoegd.
9. De rechtbank toetst hierna het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Beoordeling door de rechtbank
Wel of niet meenemen van het laatste rapport van de SAOZ en inschakeling StAB
10. De SAOZ heeft op 8 september 2020 een concept-advies uitgebracht en op 18 november 2020 het definitieve advies. Eser heeft middels een rapport van Pepels van 17 november 2020 gereageerd op het concept-advies. De SAOZ heeft op 17 juni 2021 een nader advies uitgebracht naar aanleiding van het rapport van Pepels en het bezwaar van eiser. Eiser heeft bij aanvullende gronden van bezwaar een rapport van [naam] van 8 juli 2021 ingebracht. De SAOZ heeft op 13 juli 2021 in reactie daarop een nader advies uitgebracht en [naam] heeft daarop op 21 december 2021 gereageerd. Op die reactie is weer een reactie gekomen van de SAOZ van 18 maart 2022.
11. Het rapport van de SAOZ van 18 maart 2022, dat eiser pas binnen 10 dagen vóór de zitting ontving, bevat geen stellingen of argumenten die niet al in eerdere rapporten aan de orde zijn geweest. Het rapport heeft bovendien een beperkte omvang. Eiser is daarom naar het oordeel van de rechtbank door de late ontvangst van dit rapport niet in zijn procesbelangen geschaad en de rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding eiser nog gelegenheid te geven met een tegenrapport te reageren.
12. De inhoud van de rapporten heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven om eisers verzoek om de Stichting advisering Bestuursrechtspraak in te schakelen te honoreren.
Zorgvuldigheid eerdere procedure
13. Eiser heeft onder andere aangevoerd dat de procedure voorafgaand aan het wijzigingsplan niet zorgvuldig is verlopen. Hij wijst daarbij op eerdere plannen die voorzagen in een andere locatie voor uitbreiding van de bestaande begraafplaats en die volgens eiser ten onrechte geen doorgang hebben gevonden. Verder acht eiser het onzorgvuldig dat het primaire besluit pas laat is genomen en dat het bestreden besluit is gebaseerd op een ambtelijk advies van de ambtenaar die ook de hoorzitting heeft geleid.
14. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
14.1.
In dit beroep staat de tegemoetkoming in planschade ter beoordeling. De procedure tot het vaststelling van het wijzigingsplan staat nu niet ter beoordeling en dit wijzigingsplan staat in rechte vast.
14.2.
Dat verweerder volgens eiser pas laat een beslissing heeft genomen op zijn aanvraag maakt niet dat het bestreden besluit gebrekkig is. Verweerder mocht zich bij het nemen van het bestreden besluit laten adviseren door de (ambtelijk) bezwaarbehandelaar en dit advies als motivering van het bestreden besluit gebruiken.
14.3.
De rechtbank ziet in het beroep van eiser dan ook geen aanleiding dat sprake is van een onzorgvuldigheid die maakt dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Het planologisch nadeel
15. Blijkens de aangevoerde beroepsgronden, het daartegen gevoerde verweer en de daarbij overgelegde deskundigenrapporten, is het geschil inhoudelijk beperkt tot de vraag wat het planologisch nadeel is dat eiser als gevolg van het wijzigingsplan lijdt en zal lijden en tot welke vermindering van de waarde van de onroerende zaak per 7 december 2017 dit planologische nadeel heeft geleid. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit gebaseerd op de adviezen van de SAOZ van 18 november 2020 en 13 juli 2021. De rechtbank dient te beoordelen of hetgeen eiser, met verwijzing naar de rapporten van [naam] , heeft aangevoerd concrete aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde adviezen van de SAOZ van 18 november 2020 en 13 juli 2021.
16. Onder het oude regime (bestemmingsplan Buitengebied Schinnen) hadden de gronden waar de begraafplaats is uitgebreid de bestemming “Agrarisch met waarden”. Gronden met die bestemming zijn bedoeld voor (onder andere) agrarisch gebruik met daaraan ondergeschikt (onder andere) groenvoorzieningen, opslag van kuil- en ruwvoer, (perceels)ontsluitingen, verkeersvoorzieningen, recreatief medegebruik en de daarbij behorende omheiningen en/of erfafscheidingen. Gebouwen zijn op die gronden niet toegestaan, wel (onder andere) draadomheiningen/-afscheidingen van maximaal 1,5 m hoog en voederruiven, drinkbakken en/of kleinschalige recreatieve voorzieningen van maximaal 2,5 m hoog.
Als gevolg van het wijzigingsplan hebben deze gronden de bestemming “Maatschappelijk – Begraafplaats” gekregen. Gronden met die bestemming zijn bedoeld voor: begraafplaats, religieuze doeleinden met daaraan ondergeschikt groenvoorzieningen, wegen en paden, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Het oprichten van bouwwerken is niet toegestaan.
Hellingbaan
17. Eiser voert aan dat vanaf het bestaande kerkhof naar de uitbreiding een hellingbaan is aangelegd die vlak achter de garage van eiser loopt en voor overlast zorgt.
18. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
18.1.
Voor zover eiser van mening is dat de hellingbaan planologisch mogelijk is gemaakt door het wijzigingsplan, kan de rechtbank eiser hierin niet volgen. Zoals verweerder in het bestreden besluit opmerkt, bevindt de hellingsbaan achter het perceel van eiser zich op gronden waarvoor niet het wijzigingsplan, maar het bestemmingsplan Kernen geldt.
18.2.
Voor zover eiser stelt dat de hellingsbaan er gekomen is als direct gevolg van de uitbreiding van de begraafplaats (die door het wijzigingsplan mogelijk is gemaakt) en anders niet zou zijn gerealiseerd, miskent dit dat in het kader van de beoordeling van planschade een vergelijking moet worden gemaakt tussen planologische regimes, waarbij een (reële) maximalisatie van die regimes moet plaatsvinden. Ook onder het voorgaande regime was het reëel dat, binnen het bestemmingsplan Kernen, een pad / hellingsbaan zou worden gerealiseerd als wandelroute, zonder dat de begraafplaats werd uitgebreid.
18.3.
Het voorgaande betekent dat eventueel nadeel dat eiser van de hellingsbaan ondervindt, geen gevolg is van het wijzigingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
Recreatief medegebruik
19. Eiser voert, in navolging van [naam] , aan dat de maximale invulling van de planologische mogelijkheden onder het oude planologische regime gevonden moet worden in gebruik voor agrarische doeleinden en dat bij die invulling het, planologisch eveneens toegestane recreatieve medegebruik buiten beschouwing moet blijven.
20. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
20.1.
De rechtbank is met verweerder en de SAOZ van oordeel dat recreatief medegebruik (zoals het gebruik van onverharde paden door wandelaars, ruiters en fietsers, inclusief verwijsborden en straatmeubilair)
naastagrarisch gebruik mogelijk was en dit gebruik daarom bij het bepalen van het planologisch nadeel meetelt bij de gebruiksmogelijkheden van het oude regime. [naam] heeft door dit niet te doen de planologische mogelijkheden van het oude regime onderschat en het planologisch nadeel dat het wijzigingsplan heeft veroorzaakt te hoog ingeschat.
20.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
De schadefactoren
21. Eiser heeft het planologisch nadeel van het wijzigingsplan geconcretiseerd tot de volgende schadefactoren: (1) verslechtering van de situering van de onroerende zaak, (2) minder privacy door het toegenomen zicht vanaf het gebied van de uitbreiding op de woning (met name de slaapkamer op de eerste verdieping) en het perceel van eiser, en (3) toename van geluid- en verkeershinder vanaf de uitbreiding door bezoekers en aanleg- en onderhoudswerkzaamheden (zoals gebruik van grasmaaiers). De verslechtering van de situering domineert volgens [naam] bij deze factoren. De situeringswaarde is volgens [naam] sterk verminderd doordat de (maatschappelijke) norm om voor bezoekers van de begraafplaats de rust te bewaken voor eiser beperkingen met zich meebrengt.
22. Volgens de SAOZ is de situeringswaarde van de onroerende zaak in geringe mate verminderd. Dat een bewoner zich vanwege de ligging van de woning nabij een begraafplaats beperkt door meer rust te betrachten, zoals eiser stelt, is volgens de SAOZ geen rechtstreeks gevolg van de planologische situatie. Door het toegenomen menselijk verblijf op het gebied van de uitbreiding is volgens de SAOZ sprake van een lichte afname van de privacy voor eiser. De uitbreiding heeft volgens de SAOZ geleid tot een lichte toename van hinder, waaronder verkeershinder. De SAOZ heeft daarbij in aanmerking genomen dat onder het oude planologisch regime het recreatief medegebruik van het gebied van de uitbreiding reeds een zekere mate van aantasting van de privacy en hinder voor eiser met zich meebracht.
23. De rechtbank overweegt als volgt.
23.1.
De beperkingen die eiser stelt te ondervinden vanwege de, naar maatschappelijke opvattingen, te bewaren rust, zijn naar het oordeel van de rechtbank geen ruimtelijk gevolg van de gewijzigde bestemming. Bovendien deed die (zelf)beperking zich (al dan niet in mindere mate) ook voor de planologische wijziging reeds voor, nu het een uitbreiding van een bestaande begraafplaats betreft.
23.2.
Nu eisers perceel reeds aan twee zijden grenst aan de bestaande begraafplaats grenst en de uitbreiding zich niet naast, maar schuin achter het perceel van eiser bevindt, is het niet aannemelijk dat de uitbreiding tot een sterke vermindering van de situeringswaarde leidt. De SAOZ heeft terecht in de door eiser bedoelde beperkingen geen aanleiding gevonden om het planologisch nadeel wat betreft de situeringswaarde van de onroerende zaak meer dan gering te achten.
23.3.
De argumenten van eiser bieden ook geen aanknopingspunten om te betwijfelen of de SAOZ het planologisch nadeel dat eiser ten aanzien van andere schadefactoren ondervindt hoog genoeg heeft ingeschat. Zo stelt [naam] ten aanzien van de verminderde privacy en toegenomen hinder dat het aantal personen zal toenemen, maar heeft zoals onder 17.1 geoordeeld, ten onrechte het recreatief medegebruik in de oude situatie niet meegenomen. [naam] neemt bovendien, zoals onder 15.3 is geoordeeld, ten onrechte de hellingsbaan en toegenomen inkijk vanaf die hellingsbaan mee. Ook wat betreft hinder door onderhoudswerkzaamheden maakt [naam] geen juiste planologische vergelijking nu de voorheen geldende agrarische bestemming agrarische activiteiten mogelijk maakte die ook tot geluidhinder kunnen leiden. De SAOZ heeft de planologische nadelen naar het oordeel van de rechtbank niet onderschat en zelfs eerder te hoog ingeschat. De rechtbank heeft namelijk vastgesteld en verweerder heeft ter zitting ook erkend dat, anders dan de SAOZ meent, op grond van het wijzigingsplan in het gebied van de uitbreiding geen bebouwing meer is toegestaan, zodat wat betreft die bebouwingsmogelijkheden sprake is van een, door de SAOZ niet onderkend, planologisch voordeel voor eiser. [naam] heeft daarentegen, door het recreatief medegebuik onder het oude regime buiten beschouwing te laten, het planologisch nadeel te hoog ingeschat.
De waardevermindering van de onroerende zaak
24. De SAOZ heeft de waarde van de onroerende zaak per peildatum 7 december 2017 gewaardeerd op € 325.000,- en het planologisch nadeel door het wijzigingsplan daarom, uitgaande van de waarde die de onroerende zaak voordien had (€ 330.000,-), vastgesteld op € 5.000,-. Dit is ongeveer 1,5% van de eerdere waarde. Dit percentage valt binnen de categorie schade die in de jurisprudentie [1] als “lichte planschade” wordt aangeduid. Gelet op het feit dat zich hier drie schadefactoren in niet al te ingrijpende mate voordoen en die als licht tot licht nadelig worden gekwalificeerd, moet volgens verweerder een percentage van 1,5% reëel worden geacht.
25. [naam] heeft hier tegenover gesteld dat ten aanzien van de factor privacy sprake is van gemiddelde schade, ten aanzien van geluid van lichte schade en ten aanzien van situering van ernstige schade. [naam] schat de waarde van de onroerende zaak na de planwijziging op € 315.000 en stelt de waardevermindering vast op € 15.000,-.
26. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
26.1.
Gelet op hetgeen onder 20 e.v. heeft geoordeeld, is de door [naam] vastgestelde waardevermindering van de onroerende zaak te groot. Eiser heeft geen valide argumenten aangedragen om te twijfelen aan de vaststelling van de waardevermindering door de SAOZ.
Conclusie
27. Er bestaat geen twijfel dat het bedrag van de waardevermindering van de onroerende zaak niet hoger is dan € 5.000,-. Omdat dit bedrag lager is dan het normaal maatschappelijk risico van € 6.600,- heeft verweerder het verzoek om een tegemoetkoning in planschade terecht afgewezen.
28. Het beroep is ongegrond. Voor en proceskostenvergoeding door verweerder in verband met het beroep bestaat geen aanleiding.
Overschrijding redelijke termijn
29. Eiser heeft de rechtbank bij brief van 26 januari 2023 verzocht om toekenning van immateriële schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn voor het doen van een uitspraak over het geschil.
30. In de planschadezaak is het bezwaarschrift door verweerder ontvangen op 20 mei 2021. De totale behandelingsduur vanaf het bezwaar tot de datum van deze uitspraak is ongeveer twee jaar en drie maanden. De redelijke termijn (in deze zaak te stellen op twee jaar) is dus met ongeveer drie maanden overschreden, zodat er grond is aan eiser een vergoeding wegens immateriële schade toe te kennen van € 500,-. Deze overschrijding is, nu het bestreden besluit is genomen op 24 augustus 2021 en het beroep is ingesteld op 15 september 2021, volledig toe te rekenen aan de beroepsfase. De rechtbank zal daarom de Staat der Nederlanden veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 500,- wegens de overschrijding van de redelijke termijn.
31. De rechtbank veroordeelt de Staat der Nederlanden gelet op het voorgaande in de door eiser in verband met het verzoek om immateriële schadevergoeding gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). Voor toekenning van een afzonderlijk punt voor behandeling ter zitting van het verzoek om schadevergoeding bestaat in dit geval geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de immateriële schade tot
een bedrag van € 500,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiser tot een bedrag
van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023
De griffier is verhinderd deze rechter
uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 23 augustus 2023

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1023.