In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil over een verzoek om tegemoetkoming in planschade. Eiser, eigenaar van een woning te [woonplaats], had een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beekdaelen, omdat hij schade ondervond door de uitbreiding van een begraafplaats als gevolg van een wijzigingsplan. Het college heeft het verzoek afgewezen, wat eiser niet kon accepteren. Hij stelde dat de uitbreiding van de begraafplaats leidde tot waardevermindering van zijn woning en vroeg om een schadevergoeding.
De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen zorgvuldig bekeken. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek en voerde aan dat de schade groter was dan door de gemeente was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de schade, zoals vastgesteld door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), correct was en dat de waardevermindering van de onroerende zaak niet hoger was dan € 5.000,-. Dit bedrag viel onder het normaal maatschappelijk risico, waardoor de afwijzing van het verzoek om planschade terecht was.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn voor het doen van uitspraak, wat resulteerde in een immateriële schadevergoeding van € 500,- voor eiser. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van de schadevergoeding en de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.