ECLI:NL:RBLIM:2023:4918

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
C/03/313807 / HA ZA 23-46
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding van kwalitatieve verplichting na verkoop van onroerend goed

In deze zaak vorderden eisers, die het terrein met een kwalitatieve verplichting hadden gekocht, de ontbinding van deze verplichting. De Provincie Limburg, die de verplichting had opgelegd, verweerde zich door te stellen dat eisers geen partij meer waren bij de verplichting na de verkoop van het terrein aan nieuwe eigenaren. De rechtbank oordeelde dat de eisers, door de verkoop van het terrein, niet langer bevoegd waren om de ontbinding te vorderen. De rechtbank stelde vast dat de kwalitatieve verplichting was overgegaan op de nieuwe eigenaren en dat eisers geen zelfstandige rechtsgrond hadden om de vordering in te stellen. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van eisers niet toewijsbaar waren en dat zij als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moesten worden veroordeeld. De Provincie Limburg had de vordering tot nakoming van de kwalitatieve verplichting ingetrokken, waardoor deze niet meer besproken hoefde te worden. Het vonnis werd uitgesproken op 23 augustus 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/313807 / HA ZA 23-46
Vonnis van 23 augustus 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. D. Fasseur te Den Dolder,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE LIMBURG,
zetelend te Maastricht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. N.P.F.E. van der Peet te Maastricht.
Partijen zullen hierna [eisers gezamenlijk] en Provincie Limburg genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verwijzingsvonnis van de kantonrechter d.d. 25 januari 2023
  • de akte houdende producties zijdens Provincie Limburg van 30 juni 2023
  • de akte houdende producties zijdens [eisers gezamenlijk] van 3 juli 2023
  • de akte houdende wijziging van eis van [eisers gezamenlijk]
  • de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 13 juli 2023 door partijen overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij besluit van 5 augustus 2011 heeft Provincie Limburg aan de toenmalig eigenaren van de percelen grasland kadastraal bekend als [gemeente] [sectie] [nummer] en [nummer] (hierna aan te halen als “de Percelen”) subsidie verleend voor het omzetten van het grootste deel van de Percelen (ruim 3 ha nader aan te duiden als “het Terrein”) van landbouwgrond naar de ontwikkeling van “glanshaverhooiland”. Hiervoor zijn de toenmalig eigenaren een kwalitatieve verplichting aangegaan.
De kwalitatieve verplichting, vastgelegd in de notariële akte van 20 december 2011, luidt als volgt:
Artikel 3a. De begunstigde gedoogt op het terrein voor onbepaalde tijd de ontwikkeling dan wel instandhouding van het natuurbeheertype waarvoor subsidie is verleend op grond van de regeling, of de ontwikkeling, dan wel instandhouding van een ander type natuur voor zover Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg hiervoor schriftelijk toestemming hebben verleend;
b. De begunstigde laat na al datgene na dat het gestelde onder a belemmert, bemoeilijkt of verhindert;
c. De begunstigde gebruikt het terrein niet met het oog op de uitvoering van de landbouw, tenzij dit en voor zover dit in overeenstemming is met het gestelde onder a;
d. De begunstigde gebruikt het terrein niet voor andere doeleinden dan voor de ontwikkeling dan wel instandhouding van het natuurbeheertype waarvoor subsidie is verleend op grond van de regeling, of de ontwikkeling, dan wel instandhouding van een ander type natuur voor zover Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg hiervoor schriftelijk toestemming hebben verleend.”
2.2.
Op 14 oktober 2016 is [eisers gezamenlijk] eigenaar geworden van het Terrein en isde kwalitatieve verplichting als hiervoor bedoeldop hen overgegaan.
2.3.
[eisers gezamenlijk] hebben het Terrein in gebruik genomen voor hun paardenfokkerij en het laten beweiden door hun paarden.
2.4.
Op 13 april 2022 hebben [eisers gezamenlijk] aan het college van Gedeputeerde Staten (GS) verzocht de kwalitatieve verplichting zonder bijkomende kosten te ontbinden danwel omzetting van de kwalitatieve verplichting naar een ander natuurtype. Als reden daarvoor hebben [eisers gezamenlijk] aangevoerd dat het Terrein te nat is geworden voor het realiseren van het natuurtype glanshaverhooiland. Volgens [eisers gezamenlijk] heeft het verhogen van het peil van de Maas door het Rijk ertoe geleid dat het Terrein regelmatig dagen onder water staat en het nauwelijks te beheren valt en niet is te gebruiken voor begrazing door paarden.
2.5.
Bij brief van 12 juli 2022 heeft GS gereageerd op het verzoek. GS is van mening dat glanshaverhooiland op grote delen van het perceel wel haalbaar is mits het juiste beheer wordt gevoerd. Om [eisers gezamenlijk] enigszins tegemoet te komen en hen makkelijker in staat te stellen het perceel als natuur te beheren verklaart GS zich bereid het natuurbeheertype kruiden- en faunarijk grasland te dulden als streefbeheertype voor de periode dat [eisers gezamenlijk] eigenaar zijn van het Terrein. Daarbij geeft GS aan dat na verkoop van het Terrein aan een nieuwe eigenaar, de kwalitatieve verplichting voor glanshaverhooiland weer in werking zal treden.
2.6.
Tijdens deze procedure, en wel op 22 maart 2023, hebben [eisers gezamenlijk] de Percelen (waaronder het Terrein) verkocht en bij akte van 15 juni 2023 geleverd aan de nieuwe eigenaren (hierna aan te halen als “de rechtsopvolgers”). In de leveringsakte is de kwalitatieve verplichting (zoals hiervoor onder 2.1 geciteerd) vermeld en staat daaronder opgenomen:
“Voor zover in die bepalingen verplichtingen voorkomen die verkoper aan koper moet opleggen, doet hij dat hierbij en worden deze verplichtingen door koper aanvaard. Voor zover het gaat om rechten die ten behoeve van derden zijn bedongen, worden die rechten hierbij ook door verkoper voor die derde aangenomen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eisers gezamenlijk] vordert na wijziging van eis:
Primair:
De kwalitatieve verplichting zoals opgenomen in de akte getekend d.d. 20-12-2011 ten behoeve van Provincie Limburg te ontbinden;
Subsidiair:
De verplichtingen van de begunstigde(n) en hun rechtsopvolgers onder bijzondere titel als bedoeld in artikel 3 van de akte van twintig december tweeduizend elf (bijlage 1 bij dagvaarding), alsmede in artikel Artikel 4 - Onbezwaarde levering en bijzondere lasten en beperkingen, onderdeel “erfdienstbaarheden en bijzondere verplichtingen” van de akte van levering (productie/bijlage 21) waarin is bepaald:
a. De begunstigde gedoogt op het terrein voor onbepaalde tijd de ontwikkeling dan wel
instandhouding van het natuurbeheertype waarvoor subsidie is verleend op grond van de
regeling, of de ontwikkeling, dan wel instandhouding van een ander type natuur voor zo
ver Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg hiervoor schriftelijk toestemming
hebben verleend
b. De begunstigde laat al datgene na dat het gestelde onder a belemmert, bemoeilijkt of
verhindert;
c. De begunstigde gebruikt het terrein niet met het oog op de uitoefening van cle land
bouw, tenzij dit en voorzover dit in overeenstemming is met het gestelde onder a.
d. De begunstigde gebruikt het terrein niet voor andere doeleinden dan voor de ontwikke
ling dan wel instandhouding van het natuurbeheertype waarvoor subsidie is verleend op
grond van de regeling, of de ontwikkeling, dan wel instandhouding van een ander type
natuur voor zover Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg hiervoor schriftelijk
toestemming hebben verleend.
op te schorten voor de duur van de verkrijging van de onroerende zaak door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tot aan de dag waarop de provincie Limburg de ontwikkeling en instandhouding van het overeengekomen natuurbeheertype mogelijk is gemaakt.
Met veroordeling van Provincie Limburg in de kosten van deze procedure.
3.2.
Provincie Limburg voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
Provincie Limburg vordert:
Primair
1. [eisers gezamenlijk] hoofdelijk te veroordelen de kwalitatieve verplichting integraal na te komen
2 [eisers gezamenlijk] hoofdelijk te verbieden om binnen vijf dagen na dagtekening van dit vonnis nog paarden op het Terrein te weiden, tenzij Provincie Limburg daarvoor schriftelijke toestemming heeft verleend, op straffe van een dwangsom van € 500,-- die [eisers gezamenlijk] hoofdelijk verbeurt per overtreden en/of per gedeelte van de dag dat [eisers gezamenlijk] niet aan dit verbod voldoet.
Subsidiair en onder de voorwaarde dat de in conventie gevorderde ontbinding wordt toegewezen
3. [eisers gezamenlijk] hoofdelijk te veroordelen om aan Provincie Limburg te voldoen het bedrag van € 119.153,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2011, althans vanaf 13 september 2022 als dag waarop de ontbinding is gevorderd,
Met hoofdelijke veroordeling van [eisers gezamenlijk] in de proceskosten met de wettelijke rente daarover vanaf 8 dagen na dagtekening van dit vonnis.
3.5.
[eisers gezamenlijk] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
[eisers gezamenlijk] willen af van de kwalitatieve verplichting om natuur te ontwikkelen op het Terrein omdat dit daarvoor volgens hen te nat is. Het hooien van het Terrein en het beweiden ervan met paarden is vanwege de hoge (grond)waterstand volgens hen niet goed mogelijk.
4.2.
Uit de door [eisers gezamenlijk] bij akte van 3 juli 2023 overgelegde notariële leveringsakte van vijftien juni 2023 (productie 21) volgt dat [eisers gezamenlijk] het Terrein hangende deze procedure hebben verkocht en geleverd aan de rechtsopvolgers. Daarbij is ook de aan het Terrein verbonden kwalitatieve verplichting op de rechtsopvolgers overgegaan.
4.3.
Provincie Limburg heeft op grond van de eigendomsoverdracht van het Terrein en de daaraan verbonden kwalitatieve verplichting geconcludeerd dat de vordering van [eisers gezamenlijk] dient te worden afgewezen.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil en de rechtbank stelt vast, dat sprake is van een
situatie als bedoeld in artikel 225 lid 1 onder c Rv (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), zonder dat schorsing van het geding heeft plaatsgevonden. Op grond van artikel 225 lid 2 Rv wordt het geding dan op naam van [eisers gezamenlijk] voortgezet.
4.5.
[eisers gezamenlijk] hebben voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling betoogd dat zij de door hen ingestelde procedure in eigen naam ten behoeve van de rechtsopvolgers voortzetten. Zij hebben deze stelling echter, hoewel dit gelet op de gemotiveerde betwisting ervan door Provincie Limburg op hun weg had gelegen, niet deugdelijk onderbouwd.
4.6.
[eisers gezamenlijk] hebben geen stukken in deze procedure overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat zij de rechtsopvolgers middellijk vertegenwoordigen. Pas tijdens de mondelinge behandeling hebben zij melding gemaakt van een aanvullende akte op de koopovereenkomst waarin door de rechtsopvolgers in de kwalitatieve verplichting zou worden verklaard dat zij bekend zijn met de huidige (lopende) procedure over de kwalitatieve verplichtingen. Daargelaten dat hieruit niet zonder meer valt af te leiden dat [eisers gezamenlijk] de procedure ten behoeve van de rechtsopvolgers voortzetten, kan de juistheid van deze stelling niet worden vastgesteld. De betreffende akte, die volgens [eisers gezamenlijk] dateert van 4 april 2023, is hoewel het op de weg van [eisers gezamenlijk] had gelegen, niet (tijdig) in het geding gebracht. Het aanbod van [eisers gezamenlijk] tijdens de mondelinge behandeling om deze akte alsnog in te brengen is, gelet op de bezwaren daartegen zijdens Provincie Limburg en het ontbreken van een gegronde reden voor het niet eerder inbrengen van deze akte, wegens strijd met een goede procesorde geweigerd.
4.7.
Met Provincie Limburg is de rechtbank bovendien van oordeel dat de door [eisers gezamenlijk] gestelde bekendheid van de rechtsopvolgers met de onderhavige procedure niet rijmt met de leveringsakte van 15 juni 2023. In de notariële leveringsakte, die van latere datum is dan de aanvullende koopakte, wordt namelijk niet verwezen naar de door [eisers gezamenlijk] gestelde aanvullende akte. Integendeel: onder verwijzing naar de koopovereenkomst wordt gegarandeerd dat de onroerende zaak niet is betrokken in een lopend geding voor de rechter (zie artikel 5 “garanties en verklaringen door verkoper” waarin wordt verwezen naar artikel 6.8 van de koopovereenkomst waar onder a. staat vermeld dat de onroerende zaak niet is betrokken in een lopend geding voor de rechter).
4.8.
Nu niet kan worden vastgesteld dat [eisers gezamenlijk] de procedure thans namens de rechtsopvolgers voert, resteert de vraag of een zelfstandige rechtsgrond voor de door hun gevorderde ontbinding/schorsing van de kwalitatieve verplichting kan worden vastgesteld. De rechtbank is met Provincie Limburg van oordeel dat daarvan geen sprake is. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende overwegingen.
4.9.
In artikel 8 van de overeenkomst waarbij de kwalitatieve verplichting is gevestigd (akte van 20 december 2011, productie 1 bij dagvaarding) is bepaald dat de kwalitatieve verplichtingen ten aanzien van het Terrein zullen overgaan op degenen die het Terrein onder bijzondere titel verkrijgen. Uit de leveringsakte van 15 juni 2023 volgt ook dat [eisers gezamenlijk] de kwalitatieve verplichtingen (voor zover nodig) aan de rechtsopvolgers hebben overgedragen en de rechten op nakoming van de verplichtingen door [eisers gezamenlijk] voor Provincie Limburg zijn aanvaard. [eisers gezamenlijk] zijn kortom nu geen partij meer bij de overeengekomen kwalitatieve verplichtingen.
4.10.
[eisers gezamenlijk] vorderen op grond van artikel 7 van de vestigingsovereenkomst in samenhang met artikel 6:258 BW ontbinding op grond van onvoorziene omstandigheden. Gelet op de tekst van deze artikelen komt het recht om ontbinding te vorderen slechts toe aan partijen bij die overeenkomst. Zoals hiervoor is overwogen, zijn [eisers gezamenlijk] geen partij meer bij de overeenkomst met betrekking tot de kwalitatieve verplichtingen en ontbreekt alleen al daarom een deugdelijke grondslag voor de gevorderde ontbinding. Anders gezegd: de vorderingen strekken tot wijziging van een rechtsverhouding waarbij [eisers gezamenlijk] niet (langer) partij zijn en dat maakt [eisers gezamenlijk] daartoe niet (langer) bevoegd.
4.11.
Los van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat ook niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van onvoorziene omstandigheden als bedoeld in de hiervoor aangehaalde artikelen. Voor de vraag of sprake is van onvoorzienbare omstandigheden is immers niet beslissend of de omstandigheden op het moment van sluiten van de overeenkomst voorzienbaar waren, maar of partijen de mogelijkheid van het optreden van onvoorzienbare omstandigheden in de overeenkomst hebben willen voorzien of stilzwijgend hebben verdisconteerd. Naar het oordeel van de rechtbank is dat laatste het geval. Partijen hebben namelijk voorzien in een wijzigingsmogelijkheid voor het geval dat de natuurontwikkeling waarvoor subsidie is verleend niet (meer) mogelijk is. In artikel 3 onder a. van de overeenkomst staat opgenomen dat Gedeputeerde Staten van Provincie Limburg schriftelijk toestemming kan verlenen voor ontwikkeling dan wel instandhouding van een ander type natuur dan waarvoor subsidie is verleend. De kwalitatieve verplichting kan dus worden aangepast naar ontwikkeling en instandhouding van een natuurtype dat past bij natte grond. Overigens heeft deze wijziging blijkens de hiervoor onder randnummer 2.5 genoemde brief van het college van Gedeputeerde Staten ook plaatsgevonden. Eventuele gevolgen van de vernatting voor het niet meer of beperkter kunnen houden van paarden op het Terrein zijn voor het (kunnen) naleven van de kwalitatieve verplichting niet van belang aangezien die begrazing geen vereiste is.
4.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eisers gezamenlijk] niet toewijsbaar zijn.
4.13.
De in reconventie gevorderde nakoming van de kwalitatieve verplichting door [eisers gezamenlijk] is door Provincie Limburg, gelet op de verkoop van het Terrein en de overdracht van de kwalitatieve verplichting aan de rechtsopvolgers, tijdens de zitting ingetrokken en behoeft daarom geen bespreking meer. Provincie Limburg heeft enkel de vordering tot veroordeling van [eisers gezamenlijk] in de proceskosten gehandhaafd. De voorwaardelijke vordering behoeft evenmin bespreking nu de voorwaarde niet is vervuld.
4.14.
[eisers gezamenlijk] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Provincie Limburg worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.689,00(3,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 2.365,00

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
veroordeelt [eisers gezamenlijk] in de proceskosten, aan de zijde van Provincie Limburg tot op heden begroot op € 2.365,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023. [1]

Voetnoten

1.type: CB